ECLI:NL:RBGEL:2016:3039

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 juni 2016
Publicatiedatum
7 juni 2016
Zaaknummer
301340
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over samenwerkingsovereenkomsten en zorgverlening tussen gezinshuizen en zorgaanbieder

In deze zaak, die op 7 juni 2016 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding tussen verschillende gezinshuizen en de zorgaanbieder De Karmel Wonen en Dagbesteding B.V. De gezinshuizen vorderen onder andere de schorsing van de opzegtermijn van hun samenwerkingsovereenkomsten met De Karmel, alsook de schorsing van relatie- en concurrentiebedingen. De Karmel heeft de samenwerkingsovereenkomsten opgezegd, wat leidt tot onrust en onzekerheid voor de bewoners van de gezinshuizen, die zorg ontvangen van De Karmel. De voorzieningenrechter oordeelt dat de bewoners een rechtstreeks belang hebben bij de gevorderde voeging aan de zijde van de gezinshuizen, omdat een ongunstige uitspraak hen direct zou raken. De rechtbank wijst de vorderingen van de gezinshuizen af, omdat zij onvoldoende hebben aangetoond dat er zwaarwegende gronden zijn voor schorsing van de opzegtermijn. De Karmel wordt wel veroordeeld tot nakoming van haar verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomsten tot het moment van beëindiging. De vorderingen in reconventie van De Karmel worden afgewezen, omdat er onvoldoende bewijs is dat de gezinshuizen tekortschieten in hun verplichtingen. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/301340 / KG ZA 16-186
Vonnis in kort geding van 7 juni 2016
in de zaak van

1.de vennootschap onder firma [eiser sub 1] , en haar vennoten

2.
[eiser sub 2]
en
3.
[eiser sub 3],
gevestigd/wonende te [woonplaats 1] ,
4. de vennootschap onder firma
[eiser sub 4], en haar vennoten
5.
[eiser sub 5]
en
6.
[eiser sub 6] ,
gevestigd/wonende te [woonplaats 2] ,
7. de vennootschap onder firma
[eiser sub 7], en haar vennoten
8.
[eiser sub 8]
en
9.
[eiser sub 9] ,
gevestigd/wonende te [woonplaats 1] ,
10. de vennootschap onder firma
[eiser sub 10], en haar vennoten
11.
[eiser sub 11]
en
12.
[eiser sub 12],
gevestigd/wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in conventie,
verweerders in reconventie,
advocaat mr. A.J.A. Simons-Schröer te Uden,
tegen
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
DE KARMEL WONEN EN DAGBESTEDING B.V.,
gevestigd te [woonplaats 2] ,
gedaagde in conventie,
eiseres in reconventie,
advocaat mr. S.J. van Susante te Arnhem.
in welke procedure hebben verzocht te worden toegelaten als gevoegde partij aan de zijde van eisers in conventie en verweerders in reconventie:
1.
[eiser in incident sub 1] ,vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [naam 1] ,
2.
[eiser in incident sub 2], vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordiger [naam 2] ,
3.
[eiser in incident sub 3],
4.
[eiser in incident sub 4] ,vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [naam 3] ,
5.
[eiser in incident sub 5],
6.
[eiser in incident sub 6],
allen wonende te [woonplaats 1] ,
7.
[eiser in incident sub 7], vertegenwoordigd door zijn wettelijke vertegenwoordigers [naam 4] en [naam 5]
en
8.
[eiser in incident sub 8],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
9.
[eiser in incident sub 9], vertegenwoordigd door zijn wettelijk vertegenwoordiger [naam 6] ,
en
10.
[eiser in incident sub 10], vertegenwoordigd door haar wettelijk vertegenwoordigers [naam 7] en [naam 8] ,
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
13.
[eiser in incident sub 13],
wonende te [woonplaats 2] ,
eisers in het incident,
advocaat: mr. K. Megens-van Mierlo te Oss.
Eisers in conventie, verweerders in reconventie zullen hierna gezamenlijk de gezinshuizen genoemd worden en de afzonderlijke vennootschappen onder firma [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [naam v.o.f] (eisers in conventie, verweerders in reconventie sub 7 tot en met 9) en [eiser sub 10] .
Gedaagde in conventie, eiseres in reconventie zal hierna De Karmel genoemd worden en eisers in het incident zullen de bewoners genoemd worden.

1. De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding d.d. 3 mei 2016
  • de incidentele conclusie tot voeging
  • de conclusie van antwoord, tevens eis in reconventie, tevens incidentele conclusie in het voegingsincident
  • de akte overlegging producties, tevens akte houdende wijziging van eis van de gezinshuizen
  • de brieven d.d. 19 mei 2016 met aanvullende producties van de bewoners
  • de mondelinge behandeling d.d. 24 mei 2016
  • de pleitnota van de gezinshuizen
  • de pleitnota van De Karmel
1.2.
Hierna is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
De Karmel, opgericht door de heer en mevrouw [naam 9] , is een Wlz-erkende zorgaanbieder die wonen, dagbesteding, behandeling, persoonlijke verzorging en ambulante dienstverlening aanbiedt aan (jong) volwassenen en kinderen met een (licht) verstandelijke beperking.
2.2.
De Karmel heeft zogenaamde productieafspraken gemaakt met het Zorgkantoor van Menzis en met gemeenten. In die afspraken is vastgelegd hoeveel bewoners De Karmel in zorg neemt, welke zorg er dient te worden verleend en welke vergoedingen daar tegenover staan.
2.3.
Het ter beschikking stellen van (aangepaste) woonruimte en de 24-uurs zorg en begeleiding besteedt De Karmel uit aan zelfstandige ondernemers, die deze diensten verlenen vanuit hun gezinshuizen. De Karmel werkt op dit moment samen met twaalf gezinshuizen, waaronder [eiser sub 1] , [eiser sub 4] , [naam v.o.f] en [eiser sub 10] , en acht dagbestedingslocaties.
2.4.
De gezinshuizen hebben ten behoeve van de exploitatie van hun onderneming met De Karmel een overeenkomst van opdracht en een (onder)huurovereenkomst gesloten. [eiser sub 1] , [eiser sub 4] en [eiser sub 10] hebben met De Karmel althans met de heer en mevrouw [naam 9] tevens een overeenkomst van geldlening gesloten. Voor [eiser sub 1] zag deze laatste overeenkomst op de kosten van overname van de inventaris en bouwkundige voorzieningen van het gezinshuis, voor [eiser sub 4] en [eiser sub 10] op de verbouwings- en inrichtingskosten die gemoeid waren met het geschikt maken van de betreffende panden voor het exploiteren van een gezinshuis.
2.5.
[eiser sub 1] heeft op 1 januari 2011 voor het eerst een samenwerkingsovereenkomst gesloten met De Karmel. De eerste samenwerkingsovereenkomst tussen [eiser sub 4] en De Karmel dateert van augustus 2008 en die tussen [naam v.o.f] en De Karmel van eind 2010. Per 1 juni 2013, respectievelijk 1 april 2013, zijn deze samenwerkingsovereenkomsten gewijzigd. [eiser sub 10] is op 1 april 2013 een samenwerkingsovereenkomst met De Karmel aangegaan.
2.6.
De samenwerkingsovereenkomsten van 1 april en 1 juni 2013 zijn voor alle vier de gezinshuizen gelijkluidend. In deze overeenkomsten staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
Artikel 1.
De Karmel Wonen en Dagbesteding BV, zal voor het nader te benoemen cliënten in het kader van de door De Karmel Wonen en Dagbesteding BV gemaakte afspraken gebruik maken van de diensten van[het gezinshuis]
. Gezien de faciliteiten van[het gezinshuis]
zal het gaan om (..) zorgplaatsen.
Artikel 2
De diensten van[het gezinshuis]
zullen bestaan uit:
  • Ter beschikking stellen van aangepaste toereikend uitgeruste en verder kwalificerende woonruimte met gemeenschappelijke faciliteiten.
  • De 24-uurs begeleiding, behandeling en zorg als noodzakelijk en verplicht volgens de door De Karmel Wonen en Dagbesteding BV gemaakte productie afspraken met het zorgkantoor. Bij PGB zijn de afspraken leidend die De Karmel Wonen en Dagbesteding BV met de cliënt heeft afgesproken.
  • Het voor haar rekening nemen van alle kosten aangaande levensonderhoud, voeding, verblijf, bewoning, gezondheid, veiligheid, etc, een en ander voor zo ver deze kosten niet voor rekening voor de cliënten zelf komen.
  • [Het gezinshuis]
  • [Het gezinshuis]
  • Deze diensten dienen op een dermate niveau/kwaliteit te worden aangeboden als is opgenomen in de productie afspraken tussen De Karmel Wonen en Dagbesteding BV en het zorgkantoor dan wel op de standaard als dat voor De Karmel Wonen en Dagbesteding BV wordt gehanteerd.
  • In de samenwerking met[het gezinshuis]
    verwacht De Karmel Wonen en Dagbesteding BV een open attitude waarin altijd de dialoog mogelijk is. De samenwerking tussen[het gezinshuis]
    en De Karmel Wonen en Dagbesteding BV is gebaseerd op wederzijds vertrouwen en respect.
(..)
Artikel 7
Per zorgplaats (in PGB of Zorg in Natura) is De Karmel Wonen en Dagbesteding BV een vergoeding verschuldigd voor de diensten als genoemd in artikel 2. De hoogte van de vergoeding is € 2.050,- per maand per zorgplaats met de indicatie verblijf (PGB of Zorg in Natura). Tenzij de door De Karmel Wonen en Dagbesteding BV te ontvangen vergoeding vanuit AWBZ of PGB lager is dan € 2.050,-. In dat geval zullen nadere afspraken gemaakt moeten worden ten aanzien van de door De Karmel Wonen en Dagbesteding BV verschuldigde vergoeding.(..)
Artikel 11.
  • De looptijd van het contract is vanaf (..) en loopt voor onbepaalde tijd.
  • (..)
  • Tussentijdse opzegging door[het gezinshuis]
    en De Karmel Wonen en Dagbesteding BV is alleen mogelijk mits opzegging middels aangetekend schrijven geschiedt met inachtneming van een opzegtermijn van 6 maanden. Deze termijn van 6 maanden kan verlengd worden met 6 maanden om de continuïteit van de zorgverlening aan de cliënten te waarborgen in het geval er nog geen opvolgende ondernemer is gevonden.
  • Tussentijdse opzegging door De Karmel Wonen en Dagbesteding BV zonder opzegtermijn is mogelijk mits middels aangetekend schrijven in geval van:
o
(..)
o
Bij ernstig tekortschieten in de nakoming van de verplichting uit de samenwerkingsovereenkomst, zulks naar het uitsluitend oordeel van De Karmel Wonen en Dagbesteding BV
o
Het blijvend niet voldoen van de dienstverlening aan het niveau/kwaliteit zoals bedoeld in artikel 2 en 3 naar hiertoe schriftelijk te zijn gewaarschuwd.
Artikel 12.
  • In het geval deze samenwerkingsovereenkomst om welke reden dan ook eindigt, is[het gezinshuis]
    (daaronder begrepen elk van haar bestuurders) verboden en zal[het gezinshuis]
    zich dus onthouden van het – direct dan wel indirect – rechtstreeks contracteren met (dan wel via het zorgkantoor over) de cliënt(en) van De Karmel Wonen en Dagbesteding BV, ongeacht of die zorgverlening geschiedt op basis van Zorg in Natura dan wel een PGB.
  • Ingeval van beëindiging van deze samenwerkingsovereenkomst om welke reden dan ook, is uitsluitend en exclusief De Karmel Wonen en Dagbesteding B.V. de aangewezen partij en dus gerechtigd nieuwe potentiële zorgondernemers te benaderen en te selecteren om daar vervolgens een nieuwe samenwerkingsovereenkomst mee aan te gaan. De Karmel Wonen en Dagbesteding BV is nimmer gehouden tot het instemmen met een mogelijke kandidaat zoals die door[het gezinshuis]
    eventueel als opvolger wordt overgedragen.
  • De zorgondernemer verklaart tevens niet te starten met een nieuwe zorgonderneming binnen een straal van 50KM rondom de huidige vestigingslocatie. Dit geldt voor de periode van twee jaar na ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst.
  • Bij overtreding van dit verbod verbeurt[het gezinshuis]
    , zonder dat hiervoor een ingebrekestelling vereist is, een direct opeisbare boete aan De Karmel Wonen en Dagbesteding BV ad € 5.000,- (zegge: vijfduizend euro) per cliënt per overtreding, en€ 1.000,= (duizend euro) per cliënt voor iedere week dat die overtreding voortduurt.
  • Het verbod zoals vastgelegd in dit artikel geldt voor de duur van twee jaar, welke termijn een aanvang neemt op de datum waarop de samenwerkingsovereenkomst is geëindigd.”
2.7.
Voornoemd relatie- en concurrentiebeding maakte geen deel uit van de eerdere samenwerkingsovereenkomsten die De Karmel in augustus 2008, eind 2010 en januari 2011 met respectievelijk [eiser sub 4] , [naam v.o.f] en [eiser sub 1] heeft gesloten.
2.8.
Boven de tussen De Karmel en de gezinshuizen gesloten (onder)huurovereenkomsten staat vermeld:
“(ONDER)HUUROVEREENKOMST KANTOORRUIMTE en andere bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW”
In de onderhuurovereenkomst met [eiser sub 1] staat onder meer ook vermeld:
“Bij de totstandkoming van deze overeenkomst gelden voor partijen de navolgende essentiële uitgangspunten:- (..)
- De Karmel bereid is onder de navolgende voorwaarden het gehuurde aan huurder onder te verhuren, mits en zolang het gehuurde uitsluitend wordt gebruikt als bedrijfsruimte ten behoeve van de uitoefening van een zorginstelling waarbij uitsluitend aan personen met een verstandelijke beperking de mogelijkheid wordt geboden om onder 24-uurs begeleiding zelfstandig te wonen, een en ander in combinatie met de hiervoor benodigde dienst- en verkeersruimten en het belangrijkste uitgangspunt voor het gebruik van het gehuurde in dit kader is gericht op het aanbieden van zorg aan voornoemde personendoor tussenkomst van De Karmel;
- Het is geenszins de bedoeling van partijen dat door huisvesting van de gebruikers een huurovereenkomst voor woonruimte in de zin van artikel 7:233 BW ontstaat;
(..)”
2.9.
In de huurovereenkomst met [naam v.o.f] staat, voor zover relevant:
“- het gehuurde wordt door huurder primair gebruikt ten behoeve van het verlenen van zorg en huisvesting aan personen met een verstandelijke beperking; (..)
- het is geenszins de bedoeling van partijen dat door huisvesting van de gebruikers een huurovereenkomst voor woonruimte in de zin van artikel 7:233 BW ontstaat.”
2.10.
De overeenkomst van geldlening tussen De Karmel en [eiser sub 1] luidt, voor zover van belang, als volgt:
In aanmerking nemende dat:

Geldgever een zorghuis exploiteert in het pand bekend als Pastorie [woonplaats 1] waarbinnen mensen met een verstandelijke beperking onder 24 uurs begeleiding wonen;

Geldnemer deze activiteiten zal overnemen per --- 2011 en voor eigen rekening en risico dit zorghuis gaat exploiteren;(..)
Artikel 4 BeëindigingDe hoofdsom of het eventuele restant daarvan zal te allen tijde terstond en na schriftelijke in gebreke stelling kunnen worden opgeëist met de rente tot de dag der betaling in de volgende gevallen:(..)
f. beëindiging van de huurovereenkomst van het in considerans genoemde pand tussen geldgever en geldnemer;
g. beëindiging, verkoop of anderszins staking van de door geldnemer gedreven onderneming als genoemd in de considerans;(..)”
In de overeenkomsten van geldlening met [eiser sub 4] en [eiser sub 10] staat een soortgelijke considerans vermeld en exact hetzelfde artikel over de beëindiging van de overeenkomst.
2.11.
De bewoners van de gezinshuizen zijn jongvolwassenen met verstandelijke beperkingen die met De Karmel individuele zorgovereenkomsten hebben gesloten. De bewoners hebben geen (zorg)overeenkomsten met de gezinshuizen waarin zij zijn geplaatst.
2.12.
In de gezinshuizen wonen in totaal 35 bewoners. De vennoten van de gezinshuizen wonen samen met hun kinderen ook in het pand waarin hun gezinshuis is gevestigd.
2.13.
Op 15 mei 2014 hebben de gezinshuizen De Karmel een brief gestuurd met de volgende inhoud:
“(..)
Zoals jullie weten hebben wij allen vragen omtrent de financiën over het verblijf en de zorg die wij bieden in onze gezinshuizen. Diverse huizen hebben hier contact met jullie over gehad. Jullie advies, om meer informatie in te winnen zodat we met elkaar kunnen komen tot constructief overleg, hebben we opgevolgd. We hebben [naam 10] van Zorg Ontknopen bereid gevonden ons te adviseren.
Wij hebben hem gevraagd ons te helpen met het concreet maken van onze vragen. Nu zouden wij,
[eiser sub 2] en [eiser sub 6] , samen met [naam 10] , graag in gesprek gaan met jullie en deze vragen voorleggen.
Wij willen in open dialoog over het volgende:
De gezinshuizen krijgen productiegelden voor de begeleiding en dagelijkse zorg van onze bewoners.
Voor een stuk overhead en behandeling blijven er gelden bij De Karmel Wonen en Dagbesteding BV.
In het gesprek willen we het hebben over een evenwichtige balans, kwalitatief en financieel, voor
zowel De Karmel Wonen en Dagbesteding BV als onze gezinshuizen, ook in relatie tot de onderlinge
verdeling van taken en verantwoordelijkheden binnen onze samenwerking. Hierin hebben we
uiteraard altijd oog voor verantwoorde en kwalitatief hoogstaande zorg.
Daarnaast hebben jullie ons vorig jaar gevraagd een nieuwe samenwerkingsovereenkomst te tekenen. Wij hebben ten aanzien van de overeenkomst een aantal vragen die we aan jullie voor
willen leggen.
Voorstel voor gesprek:
Dinsdag 27 mei 2014 om 10.00 uur
Locatie kantoor De Karmel
We vertrouwen erop dat we samenwerkend, respectvol en open met elkaar in gesprek komen en dat
hier afspraken uit voortvloeien die zowel voor de zorgorganisatie De Karmel Wonen en Dagbesteding BV als voor de individuele gezinshuizen goed en toekomstbestendig zijn.(..)”
2.14.
Hierna volgde een langdurig proces waarin partijen getracht hebben om de communicatie en samenwerking te verbeteren en waarin De Karmel gesprekken heeft gevoerd met de gezinshuizen en met de ouders/wettelijk vertegenwoordigers van de bewoners, welke laatsten rond de zomer van 2014 voor het eerst hun zorgen over de verhoudingen en werkwijzen binnen De Karmel kenbaar hadden gemaakt. In de periode oktober 2014 tot en met december 2015 was een procesbegeleider, de heer [naam 12] , bij deze gesprekken betrokken.
2.15.
In de gesprekken met de gezinshuizen is gesproken over het aanpassen van de samenwerkingsovereenkomsten. De Karmel heeft vervolgens een nieuwe concept samenwerkingsovereenkomst met een bijbehorend vergoedingenoverzicht opgesteld, welke overeenkomst de gezinshuizen niet hebben aanvaard en niet hebben ondertekend.
2.16.
Op 5 februari 2016 heeft de raadsvrouw van de gezinshuizen schriftelijk aan De Karmel bevestigd dat de gezinshuizen afspraken willen maken over het beëindigen van de samenwerkingsovereenkomsten.
2.17.
Bij brief van 29 maart 2016 heeft De Karmel de samenwerkingsovereenkomst en de onderhuurovereenkomst met [eiser sub 1] opgezegd tegen 1 oktober 2016 en het resterende bedrag uit de geldleningsovereenkomst met [eiser sub 1] per die datum opgeëist.
2.18.
Bij brieven van 15 april 2016 heeft De Karmel de samenwerkingsovereenkomsten met [eiser sub 4] , [eiser sub 10] en [naam v.o.f] per 1 mei 2016 opgezegd, tegen 31 oktober 2016. In deze gelijkluidende brieven en in een aan [eiser sub 1] op 15 april 2016 verzonden brief staat, voor zover van belang, het volgende vermeld:
“Gelet op de huidige onrust en onzekerheid die ten koste gaat van de kwaliteit van de zorg waar de cliënten/bewoners recht op hebben, acht cliënte de opzegtermijn van 6 maanden (te) lang. Primair stelt cliënte zich dan ook op het standpunt dat sprake is van een situatie zoals bedoeld in artikel 11 vierde “bullit”. Er is sprake van ernstig en voorzienbaar onomkeerbaar tekortschieten door u als gezinshuisouders in de nakoming van de verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomst, welke tekortkoming tussentijdse opzegging zonder opzegtermijn rechtvaardigt.
Graag gaat cliënte met u in gesprek over directe overname van de zorg. Cliënte nodigt u uit om op vrijdag 22 april 2015 te (..) uur bij haar op kantoor daarover met haar in gesprek te gaan. Gaat u dit gesprek uit de weg of bereiken partijen geen overeenstemming, dan wordt cliënte genoodzaakt een kort geding aanhangig te maken teneinde in rechte haar belangen - het verlenen van adequate zorg aan de cliënten/bewoners en het creëren van rust en duidelijkheid - af te dwingen.”

3.Het geschil in conventie

in het incident tot voeging
3.1.
De bewoners vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis zich te mogen voegen aan de zijde van de gezinshuizen, met veroordeling van De Karmel in de kosten van het incident.
3.2.
De bewoners leggen aan deze vordering het navolgende ten grondslag. Een scheiding van de huidige gezinsouders heeft een enorme impact op (het welzijn van) de bewoners, van wie een aantal al jaren in dezelfde groepssamenstelling samenwoont. Voor de bewoners is er bij een ongunstige uitspraak in de hoofdzaak feitelijk ook geen sprake van volledige keuzevrijheid omdat zij in dat geval niet mogen kiezen voor hun eigen gezinsouders, hetgeen in strijd is met de Wet langdurige zorg. Bij de afwikkeling van de samenwerkingsovereenkomsten dienen de belangen van de bewoners voorop te staan en in de tussentijd dient de continuïteit van de zorg gewaarborgd te blijven. Het overgangsproces rondom het vertrek van de gezinsouders dient ook zorgvuldig te verlopen. Een ongunstige uitkomst van de procedure in de hoofdzaak kan de rechtspositie van de bewoners derhalve nadelig beïnvloeden en de bewoners hebben er dan ook recht en belang bij zich als procespartij te voegen aan de zijde van de gezinshuizen.
3.3.
De Karmel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
in de hoofdzaak
3.4.
De gezinshuizen vorderen bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis samengevat:
a. a) schorsing van de opzegtermijn van de samenwerkingsovereenkomsten tussen De Karmel en de gezinshuizen en schorsing van de opzegtermijn van de tussen [eiser sub 1] en De Karmel gesloten (onder)huurovereenkomst,
b) een gebod tot nakoming van alle verplichtingen jegens de gezinshuizen uit hoofde van de samenwerkingsovereenkomsten,
c) schorsing van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening,
d) betaling van een voorschot op het nader vast te stellen redelijk loon van de gezinshuizen,
e) schorsing van het in de samenwerkingsovereenkomsten opgenomen relatie- en concurrentiebeding,
f) veroordeling van De Karmel in de kosten van deze procedure.
3.5.
De gezinshuizen leggen aan hun vorderingen het navolgende ten grondslag. Gelet op de samenhang met de gesloten huurovereenkomsten en overeenkomsten van geldlening die, met uitzondering van de overeenkomsten met [eiser sub 1] , niet zijn opgezegd, is het per direct opzeggen van de samenwerkingsovereenkomsten en een vertrek op korte termijn van de gezinshuizen niet mogelijk. Voor zover De Karmel de huurovereenkomsten alsnog per direct opzegt, kunnen de betreffende gezinshuizen een beroep doen op ontruimingsbescherming, nu zij met hun gezin met jonge kinderen in de betreffende panden wonen. [eiser sub 1] heeft om dezelfde reden belang bij schorsing van de opzegtermijn van de ten aanzien van haar wel opgezegde huurovereenkomst.
Op grond van artikel 2 van de samenwerkingsovereenkomsten en hetgeen tussen partijen in het maatschappelijk verkeer betaamt, is De Karmel gehouden om met de gezinshuizen in overleg te treden over het maken van afspraken met betrekking tot de gevolgen van de beëindiging van de overeenkomsten en van De Karmel mag op dat punt een inspanning en redelijkheid verwacht worden. Dit betekent echter ook dat zij de gezinshuizen niet tegen dient te werken bij de uitvoering van de overeenkomsten, maar naar behoren faciliteert. Concreet betekent dit dat De Karmel zich ervoor dient in te spannen dat de rust in haar organisatie weerkeert.
De gezinshuizen hebben recht op een redelijk loon dat samenhangt met de indicaties en zorgbehoeften van de bewoners. De vergoedingen die de gezinshuizen ontvangen zijn al jaren niet meegestegen met de kosten en met de indicatieverhogingen, staan in geen verhouding tot de zorg die de gezinshuizen leveren en zijn niet transparant. De gezinshuizen hebben in november 2015 een voorstel ontvangen met betrekking tot hun vergoeding met ingang van 2016 en De Karmel dient als voorschot op het nog nader door een deskundige vast te stellen redelijk loon met terugwerkende kracht vanaf 1 januari 2016 maandelijks de vergoeding volgens dit voorstel te voldoen.
De Karmel heeft de gezinshuizen steeds voorgehouden dat de overnamesom, die in een geldlening is omgezet, een investering is in hun onderneming en in hun bedrijfspand. Nu de samenwerking eindigt, blijkt dat De Karmel de gezinshuizen als haar eigen onderneming en de panden als “Karmel-huizen” aanmerkt en dat de gezinshuizen moeten vertrekken met achterlating van alles. De gezinshuizen hebben dus niets aan De Karmel overgedragen en de overeenkomsten van geldlening dienen daarom te worden ontbonden, althans te worden vernietigd omdat deze zijn gesloten onder invloed van een wilsgebrek. Als voorschot op de bedragen die de gezinshuizen van De Karmel zullen terugvorderen, dienen de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening dan ook met onmiddellijke ingang te worden opgeschort.
Het relatie- en concurrentiebeding stond niet in de oorspronkelijke samenwerkingsovereenkomsten van vóór 2013 en is geen onderwerp van onderhandeling geweest. De gezinshuizen werden bij het sluiten van deze overeenkomsten ook niet bijgestaan door een adviseur. Partijen zijn geen directe concurrenten en de De Karmel heeft de gezinshuizen steeds als zelfstandige onderaannemers aangemerkt. Daarbij horen enerzijds ondernemersrisico’s en investeringen, maar anderzijds dienen de gezinshuizen de mogelijkheid te hebben om (ook) in opdracht van andere opdrachtgevers werkzaamheden te verrichten. Partijen zijn namelijk geen exclusiviteit overeengekomen. De gezinshuizen handelen niet in strijd met het relatie- en concurrentiebeding. Zij zijn niet van plan om rechtstreeks met cliënten of met het Zorgkantoor overeenkomsten te sluiten en niet voornemens om een nieuwe zorgonderneming te starten. De gezinshuizen wensen slechts hun huidige onderneming te continueren. De uitleg die De Karmel aan het beding geeft strookt niet met de tekst, inhoud en strekking van de samenwerkingsovereenkomsten en is volstrekt onredelijk. Indien de ruime uitleg van de Karmel gevolgd wordt, is het relatie- en concurrentiebeding nietig op grond van artikel 6 Mededingingswet. Voor zover dit betoog niet gevolgd wordt, is het beding vernietigbaar op grond van misbruik van omstandigheden dan wel dwaling. Voor zover het beding niet nietig of vernietigbaar is, kunnen de gezinshuizen niet aangemerkt worden als zelfstandige ondernemers en is er sprake van (fictieve) arbeidsovereenkomsten tussen partijen, welke op de correcte wijze dienen te worden nagekomen en beëindigd.
3.6.
De Karmel voert verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
De Karmel vordert bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis veroordeling van de gezinshuizen om te gehengen en te gedogen dat De Karmel per direct de dagelijkse woonbegeleiding en zorg van de bewoners die met haar een individuele zorgovereenkomst hebben gesloten overneemt, met verplichting van de gezinshuizen om medewerking te verlenen aan invulling en zorgvuldige overdracht van de dagelijkse woonbegeleiding en zorg aan het zorgexpertiseteam van De Karmel, zulks op straffe van een dwangsom, waarbij De Karmel primair zal zorgen voor alternatieve huisvesting in de nabije omgeving en de gezinshuizen subsidiair gedurende de resterende duur van de opzegtermijn kunnen blijven wonen in het privé-gedeelte van het gezinshuis. Zowel primair als subsidiair zal De Karmel daarbij zorgen voor betaling van het in 2016 geldende modale inkomen per maand
(€ 2.808,--) aan de gezinshuizen gedurende de resterende duur van de opzegtermijn, een en ander met veroordeling van de gezinshuizen in de kosten van deze procedure.
4.2.
De Karmel legt aan deze vorderingen het navolgende ten grondslag. Door de ontstane onrust binnen de gezinshuizen kan De Karmel niet langer instaan voor de kwaliteit van zorgverlening waarvoor zij verantwoordelijk is. De gezinsouders hebben in strijd met de gemaakte afspraken de (ouders c.q. wettelijk vertegenwoordigers van de) bewoners eenzijdig en onjuist geïnformeerd over hun vertrek en het wordt De Karmel onmogelijk gemaakt om met de bewoners in contact te treden en adequate zorg te verlenen. Ook worden bewoners die bij De Karmel in zorg zijn actief overgeplaatst naar andere zorgstellingen en wordt De Karmel in een kwaad daglicht gesteld. Een en ander leidt tot veel onrust binnen de gezinshuizen en op de dagbesteding en dit maakt dat de overeengekomen opzegtermijn niet kan worden afgewacht en er direct moet worden ingegrepen, hetgeen op grond van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomsten ook mogelijk is. De Karmel heeft getracht hierover afspraken te maken met de gezinshuizen, hetgeen niet is gelukt.
4.3.
De gezinshuizen voeren verweer. Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling van het geschil in conventie en reconventie

in het incident tot voeging
5.1.
De Karmel betwist dat de bewoners belang hebben bij de gevorderde voeging en meent dat zij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in hun vordering, althans dat deze vordering moet worden afgewezen.
5.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de bewoners in het gegeven geval een rechtstreeks belang hebben bij de gevorderde voeging aan de zijde van de gezinshuizen. Een ongunstige uitspraak voor de gezinshuizen in de hoofdzaak heeft immers ook gevolgen voor hen, nu zij in de gezinshuizen wonen en daar verzorgd worden. Een ongunstige beslissing kan betekenen dat de bewoners geconfronteerd worden met andere gezinsouders en kan ook consequenties hebben voor de vraag of de bewoners hun zorgovereenkomst met De Karmel nog wel willen voortzetten. In aanmerking genomen dat de onderhavige procedure een kort geding betreft, acht de voorzieningenrechter dit voldoende voor het aannemen van een belang als bedoeld in artikel 217 Rv. De gevorderde voeging zal derhalve worden toegewezen.
5.3.
Gelet op hetgeen hierna wordt overwogen, zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat partijen hun eigen kosten dragen.
in de hoofdzaak
5.4.
Gezien de samenhang tussen de vorderingen in conventie en reconventie, zullen deze gezamenlijk worden besproken.
5.5.
Met de aard van het gevorderde en het daaraan ten grondslag gelegde acht de voorzieningenrechter het spoedeisend belang bij de gevraagde voorzieningen gegeven.
5.6.
De tussen De Karmel en de gezinshuizen gesloten samenwerkingsovereenkomsten betreffen overeenkomsten voor onbepaalde tijd. Artikel 11 van deze overeenkomsten voorziet in een opzeggingsmogelijkheid. Opzegging van de overeenkomsten is mogelijk zonder dat daarvoor sprake dient te zijn van een bijzondere reden en dient te geschieden door middel van een aangetekende brief en met inachtneming van een opzegtermijn van zes maanden. De samenwerkingsovereenkomsten zijn overeenkomstig het bepaalde in artikel 11 opgezegd.
5.7.
De gezinshuizen vorderen schorsing van de opzegtermijn van de samenwerkingsovereenkomsten. Zij hebben de grondslag van deze vordering echter niet, althans onvoldoende, toegelicht. Ook in het geval er in de overeenkomst voorzien is in een regeling voor opzegging kunnen de eisen van redelijkheid en billijkheid in verband met de aard en de inhoud van de overeenkomst en de omstandigheden van het geval meebrengen dat een opzegging slechts mogelijk is indien een voldoende zwaarwegende grond voor de opzegging bestaat. De gezinshuizen hebben echter niet aangevoerd dat een voldoende zwaarwegende grond voor opzegging ontbreekt en dat de opzegging daarom niet tot beëindiging van de overeenkomst leidt. Dat zich zo een zwaarwegende grond die aan opzegging in de weg zou staan voordoet is ook niet zonder meer aannemelijk, in aanmerking genomen dat de gezinshuizen zelf de beëindiging van de samenwerking met De Karmel wensen en nastreven. Voor zover er geen zwaarwegende grond voor een opzegging hoeft te bestaan of vaststaat dat deze grond niet aanwezig is, leidt een opzegging van een overeenkomst voor onbepaalde tijd met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn tot het einde van deze overeenkomst. Daar tussenin bestaat er in beginsel geen ruimte voor ‘schorsing’ van de opzegtermijn.
5.8.
De gezinshuizen hebben daarnaast onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat en waarom een opzegging met inachtneming van de overeengekomen opzegtermijn van zes maanden (naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid) niet aanvaardbaar zou zijn. Weliswaar staat vast dat de gezinshuizen geïnvesteerd hebben in hun onderneming, maar zij hebben niet uit de doeken gedaan tot wat voor financiële gevolgen de beëindiging op een termijn van zes maanden van de samenwerkingsovereenkomsten voor hen concreet zal leiden. De gezinshuizen hebben in dit kader ook een beroep gedaan op de samenhang met de (onder)huurovereenkomsten en de overeenkomsten van geldlening. Tussen deze overeenkomsten bestaat onmiskenbaar samenhang, maar anderzijds is in de met [eiser sub 1] en [naam v.o.f] gesloten huurovereenkomsten voorzien dat de gehuurde panden alleen gebruikt mogen worden voor de uitvoering van de samenwerkingsovereenkomsten. Het einde van de samenwerkingsovereenkomsten betekent dus in beginsel ook het einde van deze huurovereenkomsten. Dit geldt ook voor de overeenkomsten van geldlening. De samenhang tussen de overeenkomsten maakt dus niet dat de samenwerkingsovereenkomsten niet op een termijn van zes maanden beëindigd kunnen worden. Voor zover de beëindiging van deze overeenkomsten financiële afwikkeling vergt, zullen de partijen daarover in onderling overleg afspraken moeten zien te maken en voor zover dit niet lukt kunnen zij ter zake daarvan vorderingen in een bodemprocedure instellen.
5.9.
De conclusie uit het voorgaande is dat er een contractuele opzegtermijn van zes maanden geldt en dat de opzeggingen van de samenwerkingsovereenkomsten stand houden. Dit betekent dat deze per 1 oktober althans 31 oktober 2016 eindigen en dat de gevorderde schorsing van de opzegtermijn van de samenwerkingsovereenkomsten wordt afgewezen.
5.10.
De vraag is vervolgens wat er moet gebeuren totdat de samenwerkingsovereenkomsten eindigen en of er grond is voor het oordeel dat de zorg aan de bewoners onmiddellijk moet worden overgenomen door De Karmel. De reconventionele vordering van De Karmel is gebaseerd op de 4e en 5e bullet van de 4e bullet van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomsten. De betreffende bepalingen voorzien in de mogelijkheid om de samenwerkingsovereenkomsten in bepaalde gevallen zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen. Het is niet duidelijk of De Karmel de gehele samenwerkingsovereenkomsten met de gezinshuizen direct wil beëindigen. Het lijkt er op de samenwerkingsovereenkomsten in de visie van De Karmel voortduren tot oktober 2016 en dat De Karmel alleen de woonbegeleiding en de zorg voor de bewoners van de gezinshuizen wil overnemen. Nu er contractueel voorzien is in de mogelijkheid de overeenkomsten zonder inachtneming van een opzegtermijn op te zeggen, acht de voorzieningenrechter een dergelijke minder vergaande tussenoplossing als voorlopige voorziening denkbaar.
5.11.
Beoordeeld dient te worden of zich een situatie als bedoeld in de 4e of 5e bullet van de 4e bullet van artikel 11 van de samenwerkingsovereenkomsten voordoet. Partijen hebben in de onderhavige procedure over en weer diverse beschuldigingen geuit, maar de voorzieningenrechter kan op grond van de betreffende stellingen en de overgelegde stukken niet vaststellen dat de gezinshuizen ernstig tekort zijn geschoten in hun verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomsten en/of dat het vereiste niveau en de vereiste kwaliteit van de dienstverlening door hen niet gehaald wordt. Er bestaat dan ook geen grond voor tussentijdse overname van de zorg en begeleiding. Ook een belangenafweging kan niet tot een dergelijke maatregel leiden. De bewoners, veelal kwetsbare personen, hebben er zwaarwegend belang bij dat tot aan het moment waarop de samenwerkingsovereenkomsten eindigen geen onnodige veranderingen in hun begeleiding, verzorging en omgeving plaatsvinden en zijn gebaat bij het wederkeren van de rust in de gezinshuizen tot dat moment. De gezinshuizen hebben er zwaarwegend belang bij dat zij hun ondernemingsactiviteiten kunnen voortzetten tot het einde van de samenwerkingsovereenkomsten. In aanmerking genomen dat er onvoldoende grond is voor het oordeel dat de verzorging en begeleiding van de bewoners door de gezinshuizen onder de maat is, wegen de belangen van De Karmel bij een voorziening als door haar gevorderd niet tegen de belangen van de bewoners en de gezinshuizen op. Dit betekent dat De Karmel de gezinsouders in de gelegenheid moet stellen de samenwerkingsovereenkomsten tot (en met) oktober 2016 uit te dienen. Nu de gevorderde directe verhuizing van de gezinsouders afhankelijk is gesteld van de directe overname van de zorg, behoeft dit deel van de reconventionele vordering geen bespreking. De vorderingen in reconventie zullen derhalve geheel worden afgewezen.
5.12.
De Karmel dient tot aan de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomsten alle verplichtingen uit de samenwerkingsovereenkomsten na te komen, zulks op basis van de thans geldende overeenkomsten. Weliswaar heeft De Karmel de gezinshuizen een nieuwe overeenkomst aangeboden met daarbij behorende nieuwe financiële voorwaarden, maar vast staat dat de gezinshuizen niet tot ondertekening van deze overeenkomst zijn overgegaan. De nieuwe samenwerkingsovereenkomst kan dan ook geen grondslag bieden voor een vordering tot betaling van andere vergoedingen dan volgens de vigerende samenwerkingsovereenkomsten aan de zijde van de gezinshuizen. De huidige samenwerkingsovereenkomsten zijn maatgevend en honorering dient volgens deze overeenkomsten plaats te vinden. De hiervoor onder 3.4 onder b genoemde vordering van de gezinshuizen is in zoverre toewijsbaar.
De voorzieningenrechter gaat er van uit dat De Karmel haar betalingsverplichtingen in overeenstemming met de huidige samenwerkingsovereenkomsten nakomt. Nu er geen grond bestaat voor een veroordeling tot betaling overeenkomstig de nieuwe samenwerkingsovereenkomst, worden de gevorderde voorschotten op het nader vast te stellen redelijk loon afgewezen.
5.13.
Voor wat betreft de onderhuurovereenkomst met [eiser sub 1] betwist [eiser sub 1] niet, althans onvoldoende, dat deze overeenkomst bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:230a BW betreft. Uit de betreffende overeenkomst blijkt dat deze alleen bedoeld is voor de exploitatie van een gezinshuis in opdracht van De Karmel. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter betekent het einde van de samenwerkingsovereenkomst met [eiser sub 1] dat niet meer voldaan is aan de voorwaarden uit de onderhuurovereenkomst en dat deze overeenkomst kan worden opgezegd. [eiser sub 1] kan op grond van het bepaalde in artikel 7:230a lid 1 BW de kantonrechter verzoeken de ontruimingstermijn te verlengen en het is vervolgens aan de kantonrechter om hierover te beslissen. Voor de gevorderde ‘schorsing van de opzegtermijn’ van de (onder)huurovereenkomst met [eiser sub 1] ziet de voorzieningenrechter geen grond in dit kort geding. Die vordering zal derhalve worden afgewezen.
5.14.
Partijen verschillen tot op zekere hoogte van mening over de uitleg van artikel 12 van de samenwerkingsovereenkomsten. Voorop gesteld wordt dat het in dit artikel opgenomen relatie- en concurrentiebeding in beginsel gelding heeft, nu de gezinshuizen de betreffende samenwerkingsovereenkomsten hebben getekend. Hoe het relatie- en concurrentiebeding precies tot stand is gekomen kan de voorzieningenrechter thans niet vaststellen. Evenmin kan vastgesteld worden dat er wat dit beding betreft sprake is geweest van een wilsgebrek. De voorzieningenrechter gaat er dan ook van uit dat artikel 12 geldt tussen partijen. De vraag is vervolgens wat dit artikel precies inhoudt.
5.15.
De vraag hoe in een schriftelijke overeenkomst de verhouding tussen partijen is geregeld kan niet worden beantwoord op grond van uitsluitend een zuiver taalkundige uitleg van de bepalingen uit de overeenkomst. Alhoewel die taalkundige betekenis vaak wel van groot belang is, komt het voor de beantwoording van die vraag aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
5.16.
Partijen hebben geen aanknopingspunten geboden voor wat er bij het aangaan van de overeenkomst ten aanzien van het relatie- en concurrentiebeding is besproken en wat zij daaruit hebben mogen afleiden over de betekenis van dit beding, zodat de voorzieningenrechter uitsluitend de tekst hiervan tot uitgangspunt kan nemen. Uit de eerste bullet van artikel 12 kan geen andere conclusie worden getrokken dan dat het de gezinshuizen verboden is om direct dan wel indirect een overeenkomst met de cliënten van De Karmel te sluiten. Dit betekent dat de gezinshuizen na het einde van de samenwerkingsovereenkomsten (voorlopig) niet verder kunnen met de bewoners, ook niet via een andere zorginstelling. Op grond van de 3e bullet van artikel 12 mogen de gezinshuizen gedurende een periode van twee jaar na ontbinding van de samenwerkingsovereenkomst geen nieuwe zorgonderneming starten binnen een straal van 50 kilometer rondom de huidige vestigingslocatie. Het ligt voor de hand dat met deze bepaling bedoeld is dat de gezinsouders na het einde van de samenwerkingsovereenkomsten hun gezinshuizen niet binnen een straal van 50 kilometer van de huidige locaties zullen exploiteren. Niet valt in te zien dat dit alleen geldt na ontbinding van de samenwerkingsovereenkomsten en niet tevens na opzegging van deze overeenkomsten.
5.17.
Er is in casu geen sprake van een relatie- en concurrentiebeding in een arbeidsovereenkomst, maar in een overeenkomst van opdracht. De gezinshuizen zijn in beginsel gehouden om dit beding na te leven. Dit kan anders zijn als dit naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is.
5.18.
Op zichzelf is het duidelijk dat de gezinshuizen een zwaarwegend belang hebben bij de exploitatie van een gezinshuis binnen een straal van 50 kilometer rondom de huidige vestigingslocatie en bij het (in)direct aangaan van een overeenkomst met de huidige bewoners. Voor wat betreft deze bewoners is het ook begrijpelijk dat deze in dezelfde samenstelling bij dezelfde ouders willen blijven wonen, hetgeen in bepaalde gevallen ook wel in hun belang zal zijn. Maar het enkele feit dat de gezinshuizen en/of de bewoners een (zwaarwegend) belang hebben bij het niet toepassen van het relatie- en concurrentiebeding is onvoldoende. Vereist is dat het toepassen van dit beding in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. Op grond van de omstandigheden van het geval komt de voorzieningenrechter vooralsnog niet tot deze conclusie. De gezinshuizen zijn het desbetreffende relatie- en concurrentiebeding nu eenmaal - naar moet worden aangenomen: rechtsgeldig - overeengekomen, in een samenwerkingsovereenkomst die met inachtneming van een termijn van zes maanden opzegbaar was. Het was bij het aangaan van de overeenkomst duidelijk dat het tot een rechtsgeldige opzegging zou kunnen komen en dat de gezinshuizen dan beperkt zouden zijn in hun mogelijkheden, zowel om verder te gaan met cliënten van De Karmel als in de exploitatie van een gezinshuis binnen een straal van 50 kilometer. Hierbij wordt tevens in aanmerking genomen dat de bewoners een overeenkomst met De Karmel hebben en niet met de gezinshuizen. Uit de individuele zorgovereenkomsten kan ook niet zonder meer de conclusie worden getrokken dat de bewoners voor onbepaalde tijd in hetzelfde huis en bij dezelfde gezinsouders kunnen blijven wonen. In de aard van de overeenkomsten ligt besloten dat de nieuwe bewoners met een nieuwe situatie geconfronteerd kunnen worden, hoe vervelend dat ook is voor hen. Indien de bewoners met een dergelijke situatie niet tevreden zijn, kunnen zij de overeenkomst met De Karmel opzeggen en elders een zorgovereenkomst sluiten. Dat een beroep van De Karmel op het relatie- en concurrentiebeding met als gevolg dat de bewoners niet bij de huidige gezinsouders kunnen blijven jegens de bewoners in strijd is met het uit artikel 8 EVRM voortvloeiende recht, is in het geheel niet uit de verf gekomen, zodat die stelling zal worden gepasseerd. Datzelfde geldt voor de stelling dat het relatie- en concurrentiebeding in strijd met artikel 6 Mw is. Dat valt ook niet zonder meer in te zien. De conclusie is dus dat de gevorderde schorsing van het relatie- en concurrentiebeding ook zal worden afgewezen.
5.19.
Tot slot rest nog de gevorderde schorsing van de betalingsverplichtingen uit hoofde van de overeenkomsten van geldlening. Aangezien De Karmel geen partij is bij de overeenkomsten van geldlening met [eiser sub 4] en [eiser sub 10] , zullen de gezinshuizen wat deze overeenkomsten betreft reeds daarom niet-ontvankelijk worden verklaard in hun vorderingen. Ten aanzien van de overeenkomst van geldlening met [eiser sub 1] geldt dat er geen reden is waarom [eiser sub 1] haar betalingsverplichtingen uit deze overeenkomst niet zou hoeven na te komen zolang de overeenkomst nog voortduurt, behoudens voor zover [eiser sub 1] zich op een opschortingsrecht zou kunnen beroepen wat niet gesteld of gebleken is. Ook dit deel van de vorderingen van de gezinshuizen zal dus worden afgewezen.
5.20.
Nu partijen over en weer (grotendeels) in het ongelijk worden gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd, in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
in het incident
6.1.
laat de bewoners toe als gevoegde partij,
6.2.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
in conventie
6.3.
veroordeelt De Karmel tot nakoming van al haar verplichtingen uit hoofde van de met de gezinshuizen gesloten samenwerkingsovereenkomsten tot aan het moment waarop de overeenkomsten door de opzegging met inachtneming van de opzegtermijn zullen zijn geëindigd,
6.4.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad,
6.5.
wijst het meer of anders gevorderde af,
6.6.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen,
in reconventie
6.7.
wijst de vorderingen af,
6.8.
compenseert de proceskosten in die zin dat partijen ieder hun eigen kosten dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2016.
Coll. MD