ECLI:NL:RBGEL:2016:2886

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
30 mei 2016
Zaaknummer
AWB - 16 _ 2683
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake dwangsombesluiten van de gemeente Apeldoorn betreffende handhaving van bestemmingsplan en vergunningen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 mei 2016 uitspraak gedaan over een verzoek om voorlopige voorziening in het kader van een handhavingskwestie. De zaak betreft dwangsombesluiten van de burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoorn, die aan de verzoeker lasten onder dwangsom hebben opgelegd met betrekking tot een woning, bijgebouwen, een hekwerk en een zwemvijver. De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verweerder niet heeft onderzocht of het hekwerk vergunningvrij is op basis van de relevante wetgeving. Voor de overige onderdelen van de last, zoals de woning en bijgebouwen, is er geen concreet zicht op legalisatie, waardoor de opgelegde lasten terecht zijn. De voorzieningenrechter heeft de dwangsombesluiten voor de zwemvijver en het hekwerk geschorst tot zes weken na de beslissing op bezwaar, terwijl de begunstigingstermijn voor de overige lasten is verlengd. Tevens is de verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verzoeker en het griffierecht. De uitspraak benadrukt het belang van handhaving van bestemmingsplannen en de noodzaak voor een zorgvuldige afweging van vergunningen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 16/2683

uitspraak van de voorzieningenrechter van

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoeker] , te [woonplaats] , verzoeker

(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Apeldoornte Apeldoorn, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 6 april 2016 (het bestreden besluit) heeft verweerder verzoeker onder oplegging van lasten onder dwangsom gelast uiterlijk 17 mei 2016:
het verhuren van de woning ([type 1] als recreatiewoning en
het verhuren van de voor bewoning geschikt gemaakte bijgebouwen als recreatiewoning, ([type 2]) (B1) en ([type 3]) (B2)
op het perceel [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] ,
sectie l, nummers [nummers] (hierna: perceel 1) te beëindigen en beëindigd te houden;
het geplaatste hekwerk op het perceel [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] , sectie l, nummers [nummers] (hierna: perceel 2) te verwijderen en verwijderd te houden;
de zwemvijver en
het vernieuwde, vergrootte en voor bewoning geschikt gemaakte bestaande bijgebouw [type 3] en
de twee nieuwe bijgebouwen waarvan er één geschikt is gemaakt voor bewoning ([type 2]) (F1) in strijd met het bestemmingsplan “Stuwwalrand Parkzone Zuid” en de andere (kapschuur) wordt gebruikt voor opslag (F2) op het perceel [adres] te [woonplaats] , kadastraal bekend gemeente [woonplaats] sectie l, nummers [nummers] (hierna: perceel 2) te verwijderen en verwijderd te houden.
Verweerder aan voornoemde lasten, indien niet of niet tijdig daaraan wordt voldaan aan de overtredingen de volgende dwangsommen gekoppeld:
ten aanzien van last a. een bedrag van € 21.000 per maand met een maximum van € 126.000;
ten aanzien van last b. ([type 2]) (B1) een bedrag van € 24.000 per maand met een maximum van € 144.000 en ten aanzien van last b. ([type 3]) (B2) een bedrag van € 15.000 per maand met een maximum van € 90.000;
ten aanzien van last c. een bedrag van € 5.000 per maand met een maximum van € 30.000;
ten aanzien van last d. een bedrag van € 5.000 per maand met een maximum van € 30.000;
ten aanzien van last e. een bedrag van € 25.000 per maand met een maximum van € 150.000;
ten aanzien van last f. ([type 2]) (F1) een bedrag van € 25.000 per maand met een maximum van € 150.000 en ten aanzien van last f (F2) een bedrag van 10.000 per maand met een maximum van € 60.000.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Verzoeker heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 17 mei 2016. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door W.M. van de Zedde en R. Klop.

Overwegingen

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2. Verweerder heeft ter zitting nader toegelicht dat het verhuren van gebouwen voor recreatief gebruik op de betrokken percelen geheel verboden is. Voorts is het als [type 3] aangeduide gebouw zonder omgevingsvergunning verbouwd en is het als [type 2] aangeduide gebouw alsmede de kapschuur zonder omgevingsvergunning opgericht. Voorts zijn ook het betrokken hekwerk en de zwemvijver zonder daartoe benodigde vergunningen opgericht respectievelijk uitgegraven.
3. Blijkens de plankaart behorende bij het bestemmingsplan “Stuwwalrand Parkzone Zuid” heeft het betrokken perceel de bestemmingen “Woondoeleinden” en “Bos en natuurgebied”.
Ingevolge artikel 3.4, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als “Bos en natuurgebied” aangewezen gronden bestemd voor behoud, bescherming en versterking van de bossen en de natuurwaarden.
Ingevolge artikel 3.5, eerste lid, onder a, van de planvoorschriften zijn de op de kaart als “Woondoeleinden” aangegeven gronden bestemd voor woningen, waaronder begrepen het begeleid wonen, een en ander met bijbehorende bouwwerken en voorzieningen.
Ingevolge artikel 3.5, tweede lid, van de planvoorschriften (matrix) van het bestemmingsplan is per op de kaart aangeduid bestemmingsvlak “Woondoeleinden” 1 hoofdgebouw toegestaan. Per hoofdgebouw is 1 woning toegestaan. De maximale toegestane oppervlakte aan bijbehorende bouwwerken is 50 m2.
Ingevolge artikel 3.5, derde lid, van de planvoorschriften – voor zover hier van belang – kunnen burgemeester en wethouders van het bepaalde in het tweede lid vrijstelling verlenen voor het bouwen van bijgebouwen bij de woning tot een oppervlakte van 75 m2
Ingevolge artikel 3.26, onder a, onder 6, van planvoorschriften is het verboden de in het plan bedoelde gronden te gebruiken in strijd met de bestemming. In ieder geval geldt – voor zover hier van belang – als strijdig met de bestemming het gebruik van gronden voor verblijfsrecreatie.
Ingevolge artikel 3.26, vierde lid, onder a, van de planvoorschriften is het verboden op de in dit artikel bedoelde gronden zonder of in afwijking van een schriftelijke vergunning van burgemeester en wethouders (aanlegvergunning) gronden af te graven binnen de bestemming “Bos en natuurgebied”.
In dit artikel zijn voorts criteria vermeld waaronder de betrokken aanlegvergunning kan worden verleend.
Ingevolge artikel 2, twaalfde lid, van Bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor) is een omgevingsvergunning voor activiteiten als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a of c, van de wet niet vereist, indien deze activiteiten betrekking hebben op een erf- of perceelafscheiding, mits wordt voldaan aan de volgende eisen:
a. niet hoger dan 1 m, of
b. niet hoger dan 2 m, en
1°. op een erf of perceel waarop al een gebouw staat waarmee de erf- of perceelafscheiding in functionele relatie staat,
2°. achter de voorgevelrooilijn, en
3°. op meer dan 1 m van openbaar toegankelijk gebied, tenzij geen redelijke eisen van welstand van toepassing zijn;
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat het hekwerk is gerealiseerd binnen de bestemming “Bos en natuurgebied”. Verweerder stelt dat er geen vergunning voor is verleend, wat wel had gemoeten. Verzoeker betoogt dat het hekwerk vergunningvrij is. Het is immers minder dan 2 meter hoog.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder niet heeft onderzocht of het hekwerk op grond van artikel 2, twaalfde lid, van Bijlage II bij het Bor vergunningvrij is. Dit dient in de bezwaarfase nader te worden uitgezocht. Nu aldus thans nog niet zeker is of het oprichten en instandlaten van het hekwerk een overtreding is, staat niet vast of verweerder bevoegd is handhavend op te treden tegen het hekwerk, in de last onder c verwoord. In zoverre zal de voorzieningenrechter daarom het dwangsombesluit schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, zodat voorgaande in bezwaar nader kan worden uitgezocht.
5 Wat betreft de overige delen van de last is de voorzieningenrechter van oordeel dat wel sprake is van een overtreding. Gebruik van het perceel en de gebouwen daarop voor verblijfsrecreatie niet is toegestaan. In zoverre is het verhuren van gebouwen als recreatiewoning in strijd met het bestemmingsplan en daarmee een overtreding. Wat betreft het verbouwen van de [type 3] stelt de voorzieningenrechter vast dat dit gebouw via de verbouwing voor afzonderlijke bewoning geschikt is gemaakt en daarmee als afzonderlijk hoofdgebouw is aan te merken. Nu op het perceel al een ander hoofdgebouw aanwezig is, is het verbouwen van deze cottage zonder omgevingsvergunning in strijd met de regels en een overtreding. Het oprichten van de [type 2] en de kapschuur zonder omgevingsvergunning is eveneens een overtreding omdat hiermee is gebouwd zonder omgevingsvergunning. Ten slotte staat vast dat verzoeker zonder de vereiste omgevingsvergunning (aanlegvergunning) een vijver heeft gegraven. Ook dat is een overtreding.
6 Nu aldus in zoverre sprake is van overtredingen, is verweerder bevoegd te handhaven.
Gelet op het algemeen belang dat gediend is met handhaving, zal in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moeten maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag het bestuursorgaan weigeren dit te doen. Dat kan zich voordoen indien concreet uitzicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van optreden in die concrete situatie behoort te worden afgezien.
7. Wat betreft concreet zicht op legalisatie staat vast dat door het geschikt maken voor bewoning van de [type 3] een tweede hoofdgebouw/woning binnen het bouwblok is gerealiseerd. Dit is niet zonder afwijking van het bestemmingsplan legaliseerbaar. Datzelfde geldt voor het oprichten van de [type 2] en de kapschuur. Deze gebouwen staan buiten het bouwblok op gronden met de bestemming “Bos en Natuur”, waarop geen gebouwen mogen worden opgericht. Voorts is de [type 2] weliswaar gerealiseerd op de plek waar vroeger een ander gebouw stond, maar ook dat maakt niet dat zonder afwijken van het bestemmingsplan hiervoor een vergunning kan worden verleend. De thans ingediende aanvragen voor omgevingsvergunning maken aldus naar het oordeel van de voorzieningenrechter nog niet dat concreet zicht op legalisatie bestaat. Deze vergunningen kunnen immers alleen via afwijking van het bestemmingsplan worden verleend en geen aanknopingspunten bestaan dat verweerder medewerking zal willen verlenen. Daarom maakt ook de ter zitting toegelichte inspanningen van verzoeker om voor het betrokken perceel een nieuw, legaliserend bestemmingsplan in procedure te brengen, niet dat concreet zicht op legalisatie bestaat. De lasten onder a, b, e en f zijn daarom naar het oordeel van de voorzieningenrechter terecht opgelegd.
8. Met betrekking tot de last onder d, de zwemvijver, is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bestemmingsplan onder omstandigheden een aanlegvergunning hiervoor mogelijk maakt. Verzoeker heeft inmiddels ook een aanvraag tot legalisatie van de vijver bij verweerder ingediend. Verweerder heeft de voorzieningenrechter niet duidelijk gemaakt waarom deze, gelet op de criteria in de planvoorschriften, op voorhand niet verleend zou kunnen worden. Omdat de voorzieningenrechter aldus nog niet overtuigd is dat legalisatie van de vijver niet mogelijk is en gelet op het enorme werk om de vijver te dempen, ziet de voorzieningenrechter ten aanzien van de zwemvijver aanleiding het dwangsombesluit in zoverre te schorsen, zodat in bezwaar kan worden uitgezocht of een aanlegvergunning kan worden verleend.
9. Verzoeker betoogt dat de begunstigingstermijn te kort is en de dwangsommen onredelijk hoog zijn.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker een begunstigingstermijn van zes weken (vanaf 6 april tot en met 17 mei 2016) heeft gekregen.
De voorzieningenrechter overweegt dat de begunstigingstermijn is bedoeld om betrokkene tijd te geven aan de last te voldoen. Deze is niet bedoeld om uitputtend te onderzoeken of alsnog kan worden gelegaliseerd. Daarom heeft verweerder de begunstigingstermijn ook niet hoeven af te stemmen op de inspanningen van verzoeker om via een bestemmingsplan wijziging op het perceel een en ander te legaliseren. Het staken van het gebruik van de gebouwen, is op relatief korte termijn mogelijk. Het verwijderen dan wel aanpassen van de betrokken gebouwen kost meer tijd. Dat zes weken hiervoor te weinig zou zijn, heeft verzoeker niet nader onderbouwd.
De hoogte van de dwangsommen acht de voorzieningenrechter niet onevenredig. Hierbij wordt van belang geacht dat van een dwangsom een zodanige prikkel moet uitgaan dat aan de last wordt voldaan en dat verweerder ervoor heeft gekozen dwangsommen per maand op te leggen. Een dergelijke handelwijze levert hogere bedragen op dan indien per week dwangsommen worden opgelegd.
Wat betreft de vijver en het hekwerk, zal de voorzieningenrechter zich niet uitspreken over de begunstigingstermijn en de hoogte van de dwangsommen, omdat de last om andere redenen reeds zal worden geschorst.
10. Nu verzoeker binnen de gestelde begunstigingstermijn heeft verzocht om een voorlopige voorziening en ook anderszins niet is gebleken dat hij gedraald heeft met het indienen van een verzoek, is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker de behandeling van het verzoek heeft mogen afwachten zonder reeds aan de last te voldoen. Anders zou het verzoek zinledig worden. Voor zover uit het voorgaande volgt dat de voorzieningenrechter van oordeel is dat verweerder de last terecht heeft opgelegd, zal de voorzieningenrechter, nu de begunstigingstermijn thans is verstreken, een voorziening treffen om deze te verlengen tot zes weken na de datum van deze uitspraak. In die tijd kan verzoeker aldus aan de last voldoen zonder dat dwangsommen verbeuren.
11. Omdat de voorzieningenrechter er niet van overtuigd is dat de dwangsombesluiten ten aanzien van de zwemvijver en het hekwerk juist zijn, dient verweerder aan verzoeker het door hem betaalde griffierecht te vergoeden en wordt verweerder veroordeeld in de door verzoeker gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 992 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 496 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe;
  • schorst de dwangsombesluiten ten aanzien van de zwemvijver (onder d) en het hekwerk (onder c), tot zes weken na de beslissing op bezwaar;
  • verlengt de begunstigingstermijn van de dwangsombesluiten voor het overige (onder a, b, e en f), tot zes weken na de datum van deze uitspraak;
  • wijst het verzoek om een voorlopige voorziening voor het overige af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker ten bedrage van € 992;
  • gelast dat verweerder het door verzoeker betaalde griffierecht van € 168 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van W.C. Knoester, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.