In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, SABA DINXPERLO B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, KANEKA BELGIUM N.V., met betrekking tot schade die zou zijn ontstaan door een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 november 2015 overwogen dat zij op grond van artikel 8 lid 2 EEX bevoegd was om kennis te nemen van bepaalde vorderingen, maar niet van alle vorderingen die door Saba waren ingediend. Saba stelde dat de rechtbank ook bevoegd was op basis van artikel 7 lid 2 EEX, omdat de vorderingen gebaseerd waren op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.
De rechtbank heeft vervolgens de bevoegdheidsvraag beoordeeld, waarbij zij zich richtte op de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan en waar de schade is ingetreden. Saba stelde dat de initiële schade was ingetreden in Dinxperlo, waar de gebrekkige grondstof was verwerkt. Kaneka betwistte deze lezing en stelde dat de schade zich had gemanifesteerd in de Mediterranée, waar de jachten van derden zich bevonden. De rechtbank concludeerde dat Nederland noch als Handlungsort, noch als Erfolgsort kon worden aangemerkt, en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen.
De rechtbank hield de beslissing over de kosten van het incident aan en bepaalde dat de zaak op 24 februari 2016 weer op de rol zou komen voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.H.A. Heenk.