ECLI:NL:RBGEL:2016:286

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
13 januari 2016
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
C/05/283034 / HZ ZA 15-179
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de rechtbank in geval van initiële vermogensschade en onrechtmatige daad

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 13 januari 2016 uitspraak gedaan in een incident betreffende de bevoegdheid van de rechtbank. De eiseres, SABA DINXPERLO B.V., had een vordering ingesteld tegen de gedaagde, KANEKA BELGIUM N.V., met betrekking tot schade die zou zijn ontstaan door een onrechtmatige daad. De rechtbank heeft in het tussenvonnis van 11 november 2015 overwogen dat zij op grond van artikel 8 lid 2 EEX bevoegd was om kennis te nemen van bepaalde vorderingen, maar niet van alle vorderingen die door Saba waren ingediend. Saba stelde dat de rechtbank ook bevoegd was op basis van artikel 7 lid 2 EEX, omdat de vorderingen gebaseerd waren op aansprakelijkheid uit onrechtmatige daad.

De rechtbank heeft vervolgens de bevoegdheidsvraag beoordeeld, waarbij zij zich richtte op de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan en waar de schade is ingetreden. Saba stelde dat de initiële schade was ingetreden in Dinxperlo, waar de gebrekkige grondstof was verwerkt. Kaneka betwistte deze lezing en stelde dat de schade zich had gemanifesteerd in de Mediterranée, waar de jachten van derden zich bevonden. De rechtbank concludeerde dat Nederland noch als Handlungsort, noch als Erfolgsort kon worden aangemerkt, en verklaarde zich onbevoegd om kennis te nemen van de vorderingen.

De rechtbank hield de beslissing over de kosten van het incident aan en bepaalde dat de zaak op 24 februari 2016 weer op de rol zou komen voor conclusie van antwoord. Dit vonnis is openbaar uitgesproken door mr. K.H.A. Heenk.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zutphen
zaaknummer / rolnummer: C/05/283034 / HZ ZA 15-179
Vonnis in incident van 13 januari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SABA DINXPERLO B.V.,
gevestigd te Dinxperlo,
eiseres in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. D.J.J. Folgering te ‘s-Hertogenbosch,
tegen
de vennootschap naar Belgisch recht
KANEKA BELGIUM N.V.,
gevestigd te Westerlo-Oevel, België,
gedaagde in de hoofdzaak,
eiseres in het incident,
advocaat mr. P.J. de Jong Schouwenburg te Amsterdam.
Partijen zullen hierna Saba en Kaneka genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 11 november 2015;
  • de akte in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid aan de zijde van Kaneka van 25 november 2015;
  • de antwoordakte in het incident houdende exceptie van onbevoegdheid aan de zijde van Saba van 9 december 2015.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De beoordeling in het incident

2.1.
In het tussenvonnis van 11 november 2015 heeft de rechtbank overwogen dat zij op grond van artikel 8 lid 2 EEX bevoegd is kennis te nemen van de in dat vonnis onder 3.1.II weergegeven vordering tot vrijwaring en de daarmee samenhangende vorderingen (voor zover zij het geschil met [naam] betreffen) tot vergoeding van kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid en tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten. De rechtbank heeft overwogen dat dit voor de onder 3.1.I. in het vonnis weergegeven vordering - tot verklaring voor recht - en de nevenvorderingen, voor zover niet gerelateerd aan het geschil met [naam] , evenwel niet geldt. De bevoegdheid van de rechtbank kan ten aanzien daarvan niet worden gegrond op artikel 8 lid 2 EEX.
2.2.
Saba heeft zich in haar conclusie van antwoord in het incident op het standpunt gesteld dat de bevoegdheid van de rechtbank ook op artikel 7 lid 2 EEX kan worden gebaseerd, nu de desbetreffende vorderingen zijn gebaseerd op aansprakelijkheid op grond van onrechtmatige daad. De rechtbank heeft Kaneka in de gelegenheid gesteld alsnog te reageren op deze stelling en de daartoe door Saba aangevoerde feiten.
2.3.
Ter beantwoording van de opgeworpen bevoegdheidsvraag, dient te worden vastgesteld waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan of zich kan voordoen. Dat kan onder verwijzing naar de in het tussenvonnis aangehaalde jurisprudentie van het Hof van Justitie (hierna: HvJ) zowel de plaats zijn waar de schadeveroorzakende gebeurtenis zich heeft voorgedaan (“Handlungsort”) als de plaats waar de schade is ingetreden (“Erfolgsort”).
2.4.
Met betrekking tot het Handlungsort heeft Saba vooropgesteld dat het onrechtmatig handelen van Kaneka ook gelegen kan zijn in de schending van de op Kaneka rustende zorgplicht bij de wijziging van de samenstelling van de door haar geproduceerde en verhandelde MS Polymer. Kaneka heeft, aldus Saba, immers uitdrukkelijk medegedeeld dat de wijziging in de samenstelling van haar MS Polymer niet van invloed zou zijn op de kwaliteit en eigenschappen van deze grondstof en de daarop gebaseerde producten. Deze geruststellende, maar later onjuist gebleken, mededeling heeft Saba bij brief van 17 juli 2009 en tijdens een presentatie bij Saba in oktober 2009 van Kaneka ontvangen. Die plaats van ontvangst, wederom Dinxperlo, kan worden beschouwd als de plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan.
2.5.
Met Kaneka is de rechtbank van oordeel dat voor zover sprake is van een Handlungsort, dat België is, omdat daar de wijziging van de samenstelling van de MS Polymer heeft plaatsgevonden en Kaneka haar product in België in het verkeer heeft gebracht. Voor zover de mededelingen per brief en tijdens een presentatie op zichzelf onrechtmatig jegens Saba zouden worden geoordeeld, vloeit daar geen schade uit voort, zodat ook op grond daarvan geen bevoegdheid van de Nederlandse rechter kan worden vastgesteld.
2.6.
Ingeval van een vordering uit hoofde van productaansprakelijkheid moet onder de plaats waar de schade is ingetreden (Erfolgsort) worden verstaan de plaats waar de initiële schade is ingetreden bij het normale gebruik van het product voor het doel waarvoor het bestemd is (HvJ 16 juli 2009, C-189/08, Jur. 2009, p. I-6917, NJ 2011/349 (Zuid-Chemie-Philippo’s), vervolg HR 8 oktober 2010, LJN BN1405, NJ 2011/350). Uit de jurisprudentie van het HvJ volgt voorts dat toepassing van (het huidige) artikel 7 lid 2 EEX niet is gerechtvaardigd indien in de lidstaat van de aangezochte rechter uitsluitend vermogensschade is ingetreden die het gevolg is van in een andere lidstaat, door diezelfde benadeelde geleden, reeds ingetreden schade.
2.7.
Met betrekking tot het Erfolgsort heeft Saba aangevoerd dat de initiële schade is ingetreden in de fabriek van Saba te Dinxperlo, nu aldaar de gebrekkige grondstof van Kaneka is verwerkt tot SabaCaulk. Zij lijdt ter plaatse van haar vestiging (Dinxperlo) de financiële verliezen ten gevolge van het onrechtmatig handelen van Kaneka. Om deze redenen ligt het Erfolgsort in Nederland, aldus Saba.
Kaneka bestrijdt deze lezing van de feiten. Op het moment dat Saba de MS Polymer in haar eigen kit heeft verwerkt, is er immers geen schade opgetreden. Deze (gestelde) schade ontstond pas op het moment dat de kit werd gebruikt. Kaneka stelt dat de gestelde schade zich in de Mediterranée heeft gemanifesteerd nu daar het zeiljacht van [naam] en de overige jachten, waarmee Saba problemen heeft ondervonden, zich bevinden. Kaneka concludeert dan ook dat Nederland niet als Erfolgsort heeft te gelden.
2.8.
Kaneka wordt niet gevolgd in haar stelling dat de initiële schade is gelegen in de schade aan de teakhouten dekken van jachten, die zich veelal in de Mediterranée bevinden. Dat betreft immers de gestelde (zaaks)schade van derden, onder andere de jachteigenaren zoals [naam] . De beschadigde jachten behoren niet tot het vermogen van Saba. Ten aanzien van de schade van Saba heeft naar het oordeel van de rechtbank als initiële schade te gelden de vermogensschade die ontstaat op het moment dat Saba door gelaedeerde derden wordt aangesproken na gebruik door hen van SabaCaulk, waarin het door Kaneka van samenstelling veranderde MS Polymer is verwerkt. Op die vermogensschade zien de aan het slot van rechtsoverweging 2.1 weergegeven vorderingen jegens Kaneka, waarvan thans de vraag voorligt of de Nederlandse rechter bevoegd is er kennis van te nemen.
2.9.
De Hoge Raad heeft in het arrest van 9 januari 2015 (ECLI:NL:HR:2015:36) besloten om (voor onderhavige zaak relevant) twee prejudiciële vragen voor te leggen aan het HvJ. Daarbij heeft de Hoge Raad overwogen dat in de rechtspraak van het HvJ nog niet de vraag is beantwoord of het begrip ‘plaats waar het schadebrengende feit zich heeft voorgedaan’ van artikel 7 lid 2 EEX wel het geval omvat dat in de lidstaat van de aangezochte rechter (het ‘Erfolgsort’) uitsluitend vermogensschade is ingetreden en die schade het rechtstreeks gevolg is van een onrechtmatige gedraging die zich heeft voorgedaan in een andere lidstaat (het ‘Handlungsort’), dus zonder dat die schade het gevolg is van in een andere lidstaat reeds ingetreden schade. De vraag of de rechter van de plaats in een lidstaat waar initiële vermogensschade is ingetreden op grond van artikel 7 lid 2 EEX bevoegdheid toekomt (prejudiciële vraag 1), laat zich niet zonder redelijke twijfel door de Hoge Raad beantwoorden.
De Hoge Raad overweegt voorts dat het HvJ in zijn rechtspraak evenmin heeft gepreciseerd aan de hand van welke maatstaf of gezichtspunten de nationale rechter dient te bepalen in welke plaats vermogensschade - hetzij rechtstreekse hetzij afgeleide vermogensschade - is ingetreden of wordt geacht te zijn ingetreden (prejudiciële vraag 2). De Hoge Raad overweegt dat hij bij gebreke van de bedoelde maatstaf of gezichtspunten niet zonder redelijke twijfel de vraag kan beantwoorden of de schade waarvan eiser in het daar bedoelde geding vergoeding vordert, moet worden aangemerkt als initiële schade die in Nederland is ingetreden als (rechtstreeks) gevolg van de aan gedaagde verweten gedraging die in een andere lidstaat heeft plaatsgevonden.
2.10.
Deze door het HvJ nog niet beantwoorde (prejudiciële) vragen spelen een rol in de onderhavige zaak. De rechtbank kan niet zonder redelijke twijfel oordelen dat de door Saba gestelde vermogensschade in Nederland is ingetreden. En zelfs indien dat kan worden vastgesteld, kan niet zonder redelijke twijfel worden geoordeeld dat die (dan) in Nederland ingetreden vermogensschade een grondslag biedt voor het inroepen van de bijzondere bevoegdheid van artikel 7 lid 2 EEX. Dat niet is komen vast te staan dat deze (of een andere in EEX geregelde) bijzondere bevoegdheid in de onderhavige zaak toepassing vindt, brengt met zich dat geen aanleiding bestaat af te wijken van de hoofdregel van artikel 4 lid 1 EEX, inhoudende dat zij die woonplaats hebben op het grondgebied van een lidstaat, ongeacht hun nationaliteit, worden opgeroepen voor de gerechten van die lidstaat.
2.11.
Het voorgaande leidt tot de slotsom dat Nederland als Handlungsort noch als Erfolgsort heeft te gelden. Dat betekent dat de Nederlandse rechter niet bevoegd is kennis te nemen van de aan het slot van rechtsoverweging 2.1 bedoelde vorderingen.
2.12.
De rechtbank zal de beslissing omtrent de kosten van het incident aanhouden, totdat in de hoofdzaak zal worden beslist.

3.De beslissing

De rechtbank
in het incident
3.1.
verklaart zich onbevoegd van de in het tussenvonnis onder 3.1.I. en (voor zover niet gerelateerd aan het geschil met [naam] ) 3.1.III en 3.1.IV weergegeven vorderingen in de hoofdzaak kennis te nemen,
3.2.
houdt de beslissing omtrent de kosten van het incident aan,
in de hoofdzaak
3.3.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van 24 februari 2016 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen door mr. K.H.A. Heenk en in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2016.
mk/kh