ECLI:NL:RBGEL:2016:2808

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
10 mei 2016
Publicatiedatum
26 mei 2016
Zaaknummer
15_6644
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen evenementenvergunning en geluidsnormen in bestuursrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 10 mei 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de eiser, het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder], en de verweerder, [belanghebbende] B.V. Het geschil betreft de verlening van een evenementenvergunning voor het organiseren van een festival op het terrein ‘[locatie]’ te [woonplaats]. De burgemeester en de gemeente hebben op 20 mei 2015 een evenementenvergunning verleend, maar de eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, wat door verweerder ongegrond is verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet op grond van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) heeft kunnen afwijken van het evenementenbeleid. De rechtbank oordeelt dat de geluidsnormen die in het evenementenbeleid zijn vastgesteld, niet zijn overschreden en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn die een afwijking van het beleid rechtvaardigen. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, waarbij een geluidsnorm van 50 dB(A) wordt toegestaan van zondag 28 juni 2015 23:00 uur tot maandag 29 juni 2015 01:00 uur. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.501,38.

De rechtbank benadrukt dat bij de beoordeling van evenementen de belangen van omwonenden en de te verwachten overlast zorgvuldig moeten worden afgewogen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/6644

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] ,

te [woonplaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.W. Jagtenberg,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [verweerder],

te [verweerder],
verweerder,
gemachtigde: mr. F.A. Pommer.

Procesverloop

Bij besluit van 20 mei 2015 (hierna: het primaire besluit) hebben de burgemeester van de gemeente [verweerder] (hierna: de burgemeester) en verweerder, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft, aan [belanghebbende] B.V. (hierna: [belanghebbende] ) te [plaats] een evenementenvergunning, alsmede de bijbehorende ontheffingen en toestemmingen verleend voor het organiseren en houden van festival ‘ [naam] ’ (hierna: het festival), op het terrein ‘ [locatie] ’ te [woonplaats] .
Bij besluit van 2 oktober 2015 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 24 maart 2016. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen H.S. Bekker, bijgestaan door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Over de editie 2014 van het festival heeft zich tussen eiser en verweerder eveneens een procedure afgespeeld. Bij uitspraak van 16 juni 2015 (ECLI:NL:RBGEL:2015:3954) heeft de meervoudige kamer van deze rechtbank het door eiser ingestelde beroep tegen de ongegrondverklaring van zijn bezwaar tegen de verlening van een evenementenvergunning voor het organiseren en houden van festival ‘ [betrokkene] ’ ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, voor zover thans van belang, geoordeeld dat verweerder terecht het evenementenbeleid en niet de beleidsregel voor de toepassing van artikel 4:6 van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente [verweerder] (hierna: APV) in aanmerking heeft genomen. De rechtbank heeft in dit verband van belang geacht dat verweerder speciaal voor evenementen, gelet op het kortdurende en incidentele karakter daarvan, hogere geluidsbelastingen wenst toe te staan. Niet in geschil is dat de aan de vergunning verbonden geluidswaarden de in het evenementenbeleid toegestane geluidsbelasting niet overschrijden en de rechtbank is niet gebleken van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verweerder van de beleidsregel had moeten afwijken. Voorts heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder zich, gelet op de omstandigheid dat de in de vergunningen neergelegde normen er voor eisers woning op neer komen dat er gedurende de nachtelijke uren van het evenement een geluidsbelasting van circa 40-50 dB(A) op de gevel kon optreden en de woning van eiser in de geluidszone van de A50 ligt en de woning (dus) goed geïsoleerd is, in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de vergunde activiteiten, mede gegeven het incidentele karakter van het evenement, voor eiser niet leiden tot onaanvaardbare overlast en dat er evenmin sprake is van een onaanvaardbare inbreuk op het bepaalde in artikel 8 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
Op 23 februari 2015 heeft [belanghebbende] bij verweerder de onderhavige aanvraag ingediend voor het verlenen van een evenementenvergunning voor het organiseren en het op 25 tot en met 29 juni 2015 houden van het festival op het terrein ‘ [locatie] ’ te [woonplaats] .
Bij het primaire besluit hebben de burgemeester en verweerder, ieder voor zover het hun bevoegdheid betreft, aan [belanghebbende] de gevraagde evenementenvergunning, alsmede de bijbehorende ontheffingen en toestemmingen verleend. Voor zover thans van belang heeft verweerder ontheffing verleend van het verbod als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de APV en heeft in afwijking van de normen die zijn opgenomen in het lokaal evenementenbeleid van de gemeente [verweerder] (hierna: het evenementenbeleid), van zondag 28 juni 2015 23.00 uur tot maandag 29 juni 2015 01.00 uur een geluidsnorm van 70 dB(A) toegestaan. Deze langere geluidsproductie van 70 dB(A) is in het primaire besluit aanvaardbaar geacht omdat het terrein ‘ [locatie] ’ niet bestemd is voor permanent evenementengebruik en het festival slechts eenmaal per jaar op voormeld terrein plaatsvindt.
Op 31 mei 2015 heeft eiser tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt.
Eiser heeft afgezien van zijn recht te worden gehoord door de Commissie voor de Bezwaarschriften (hierna: de commissie) en heeft op 24 augustus 2015 een schriftelijke reactie ingediend. Verweerder heeft eveneens afgezien van zijn recht te worden gehoord en heeft op
1. en 3 september 2015 een schriftelijke reactie ingediend.
2. De commissie heeft verweerder op 16 september 2015 geadviseerd het bezwaar ongegrond te verklaren. Volgens de commissie, voor zover thans van belang, kan eiser niet worden gevolgd in zijn stelling in bezwaar dat het evenementenbeleid reeds een versoepeling van de geluidsnormen inhoudt en dat daarom niet van dit beleid kan worden afgeweken. Er zijn geen aanknopingspunten voor het oordeel dat de vastgestelde geluidsnormen in het evenementenbeleid alleen gelden voor grootschalige evenementen als de onderhavige en dat daarmee de geluidsnormen reeds een versoepeling inhouden. Verweerder mocht dan ook op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gemotiveerd van het evenementenbeleid afwijken. Volgens de commissie heeft [belanghebbende] , blijkens het e-mailbericht van 3 mei 2015, om verruiming van de geluidsnormen gevraagd in verband met de programmering, zijn de geluidsvoorschriften die verweerder aan [belanghebbende] heeft opgelegd reëel voor een evenement als het onderhavige en heeft verweerder voldoende draagkrachtig gemotiveerd waarom van de geluidsnormen in het evenementenbeleid wordt afgeweken. Nu het evenement slechts eenmaal per jaar plaatsvindt en gelet op de zeer beperkte tijdsduur waarbinnen de hogere maximale geluidsnorm geldt, is de afwijking van het evenementenbeleid gerechtvaardigd. Van een onevenwichtige dan wel onjuiste belangenafweging is niet gebleken, aldus de commissie.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar, onder verwijzing naar het advies van de commissie, ongegrond verklaard.
4. Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna nader ingaan.
5. De rechtbank overweegt als volgt.
6. Ingevolge artikel 2:24 van de APV, voor zover thans van belang, wordt onder evenement elke voor publiek toegankelijke verrichting van vermaak verstaan.
Ingevolge artikel 2:25, eerste lid, van de APV is het verboden zonder vergunning van de burgemeester een evenement te houden.
Ingevolge artikel 4:6, eerste lid, van de APV is het verboden buiten een inrichting in de zin van de Wet milieubeheer of het Besluit toestellen of geluidsapparaten in werking te hebben of handelingen te verrichten op een zodanige wijze dat voor een omwonende of voor de omgeving geluidhinder wordt veroorzaakt.
Ingevolge het tweede lid kan verweerder van het verbod ontheffing verlenen.
7. In deel VI, paragraaf 5 (‘Eindtijden’) van het evenementenbeleid staat, voor zover thans van belang, vermeld dat verweerder jaarlijks voor maximaal vier evenementen kan afwijken van de in dit beleid neergelegde maximale eindtijden van een evenement.
Voorts staat, voor zover thans van belang, in paragraaf 6 (‘Geluid’) vermeld dat geluid van evenementen bij omwonenden kan leiden tot tal van irritaties en complicaties. De vraag welk geluidsniveau door omwonenden geduld moet worden laat zich moeilijk beantwoorden aangezien de mate waarin overlast wordt ervaren van individu tot individu verschilt. Enerzijds is het vooral bij grotere evenementen onontkoombaar dat inwoners een zekere mate van hinder ondervinden en dienen te accepteren. Dit is immers inherent aan het wonen in een dorpskern. Anderzijds mogen inwoners van de gemeente verwachten dat zij duidelijke grenzen stelt en eventuele overlast als gevolg van evenementen zoveel mogelijk beperkt. Eenduidig beleid en een heldere normstelling is dan ook voor alle betrokkenen van belang.
De randvoorwaarden zijn er op gericht tot een zo evenwichtig mogelijke balans te komen tussen alle vaak tegenstrijdige belangen. Uit het oogpunt van duidelijkheid van beleid worden alle evenementen op gelijke wijze volgens het hieronder geformuleerde beleid beoordeeld. In niet voorzienbare bijzondere gevallen kan door het bevoegd gezag, de burgemeester, van de vastgestelde beleidslijn worden afgeweken. Dit kan in beginsel alleen wanneer naar het oordeel van de burgemeester de toegevoegde waarde van het evenement groter is dan de te verwachten overlast.
Bij het vergunnen van belastende evenementen wordt bijna altijd ontheffing van artikel 4:6, eerste lid, van de APV verleend. Hiermee wordt het mogelijk gemaakt om tijdens het vergunde evenement (muziek)geluid ten gehore te brengen. Op zondagavond geldt tot 23:00 uur een geluidsnorm op de geluidgevoelige gevel van 80 dB(A) en na 23:00 uur een norm van 50 dB(A).
8. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat het belang van eiser bij deze procedure is gelegen in het feit dat het festival jaarlijks terugkeert. Evenmin is in geschil dat verweerder op grond van het evenementenbeleid de eindtijden van het festival heeft kunnen en mogen verruimen tot 03:00 uur in de nacht van zondag op maandag.
9. De rechtbank is van oordeel dat uit het bestreden besluit volgt dat verweerder slechts artikel 4:84 van de Awb aan dat besluit ten grondslag heeft gelegd en niet ook de in het evenementenbeleid opgenomen afwijkingsbevoegdheid. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat uit de omstandigheid dat in het bestreden besluit wordt verwezen naar het evenementenbeleid blijkt dat de in dit beleid opgenomen afwijkingsbevoegdheid mede ten grondslag is gelegd aan het bestreden besluit.
10. De rechtbank zal dan ook beoordelen of verweerder op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb van het evenementenbeleid heeft kunnen afwijken.
Volgens dit artikel handelt een bestuursorgaan overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan van bijzondere omstandigheden die nopen tot afwijken van het beleid, slechts sprake zijn indien het gaat om omstandigheden die niet reeds in dit beleid zijn verdisconteerd en waarin strikte navolging van het beleid zou leiden tot een door het bestuursorgaan niet beoogde uitkomst.
11. De rechtbank overweegt dat het evenementenbeleid speciaal is opgesteld voor evenementen en hierin zijn, gelet op het kortdurende en incidentele karakter van evenementen, ruimere geluidsnormen opgenomen dan in de op artikel 4:6 van de APV gebaseerde beleidsregel. Bij het opstellen van het beleid heeft verweerder derhalve al rekening gehouden met het incidentele en kortdurende karakter van een evenement. De rechtbank volgt verweerder niet in zijn stelling dat bij de totstandkoming van het beleid er niet in was voorzien dat in de gemeente een evenement georganiseerd zou gaan worden dat zo grootschalig is als het festival thans is en dat hiermee dan ook geen rekening is gehouden bij de totstandkoming van het beleid. Blijkens deel VI, paragraaf 1 ‘Evenementenvergunning en/of melding’), van het evenementenbeleid is immers rekening gehouden met ‘grote evenementen (belastend of zwaar belastend)’ en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het festival als meer dan zwaar belastend dient te worden beschouwd. De omstandigheden dat het festival een groot aantal bezoekers trekt, er bekende artiesten optreden en het festival vergelijkbaar is met andere grote festivals in Nederland als Pinkpop en Paaspop, zijn hiertoe onvoldoende. De rechtbank is dan ook van oordeel dat het incidentele en kortdurende karakter van het festival, alsmede de grootte van het festival omstandigheden zijn die reeds zijn verdisconteerd in het evenementenbeleid. Er is dan ook geen sprake van bijzondere omstandigheden als bedoeld in artikel 4:84 van de Awb.
12. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat, indien verweerder handelt overeenkomstig het evenementenbeleid, geen sprake is van gevolgen voor een of meer belanghebbenden die onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. De rechtbank overweegt in dit verband dat [belanghebbende] in de aanvraag noch op een later moment voorafgaand aan de besluitvorming heeft verzocht om verruiming van de in het evenementenbeleid opgenomen geluidsnormen. De omstandigheid dat [belanghebbende] wil zorgen voor een ‘volledig festivalgevoel’ en het festival graag wil afsluiten met een ‘grande finale’ brengt niet met zich dat deze op zondagavond na 23:00 uur moet plaatsvinden met overschrijding van de in het evenementenbeleid opgenomen geluidsnormen. De omstandigheid dat, zoals verweerder ter zitting heeft gesteld, de programmering al rond was voor de verlening van de evenementenvergunning, dient voor rekening en risico van [belanghebbende] te komen en maakt vorenstaand oordeel niet anders.
13. Gelet op het vorenstaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet op grond van het bepaalde in artikel 4:84 van de Awb heeft kunnen afwijken van het evenementenbeleid. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
14. De rechtbank zal bezien of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb zelf in de zaak te voorzien. In dit verband ziet de rechtbank zich gesteld voor de vraag of verweerder, zoals hij in het verweerschrift en ter zitting heeft gesteld en gemotiveerd, op grond van de in het evenementenbeleid opgenomen afwijkingsbevoegdheid van het evenementenbeleid heeft kunnen afwijken. Dienaangaande overweegt de rechtbank als volgt.
15. Zoals reeds is overwogen in rechtsoverweging 7 kan in niet voorzienbare bijzondere gevallen door het bevoegd gezag van de vastgestelde beleidslijn worden afgeweken. Dit kan in beginsel alleen wanneer de toegevoegde waarde van het evenement groter is dan de te verwachten overlast.
16. De rechtbank is, onder verwijzing naar hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 11, van oordeel dat in het onderhavige geval geen sprake is van een niet voorzienbaar bijzonder geval. In het beleid is immers voorzien dat er grote, (zwaar) belastende evenementen worden georganiseerd en verweerder heeft onvoldoende gemotiveerd waarom het festival als meer dan zwaar belastend dient te worden beschouwd. Nu verweerder reeds hierom niet van de in het evenementenbeleid opgenomen afwijkingsbevoegdheid gebruik heeft mogen maken, hoeft de vraag of de toegevoegde waarde van het festival groter is dan de te verwachten overlast niet meer te worden beantwoord.
17. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien en zal het primaire besluit in zoverre herroepen dat van zondag 28 juni 2015 23:00 uur tot maandag 29 juni 2015 01:00 uur, overeenkomstig het evenementenbeleid, een geluidsnorm van 50 dB(A) is toegestaan.
18. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. Met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank deze kosten vast op € 1.501,38 waarvan € 1.488 aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift,
1. punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een wegingsfactor 1 en per punt een bedrag van € 496) en € 13,38 aan gemaakte reiskosten. Van overige voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken. Tevens zal de rechtbank bepalen dat het door eiser betaalde griffierecht dient te worden vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit in zoverre dat van zondag 28 juni 2015 23.00 uur
tot maandag 29 juni 2015 01.00 uur, overeenkomstig het evenementenbeleid, een
geluidsnorm van 50 dB(A) is toegestaan
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.501,38;
- bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 167 aan eiser vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Vogel, voorzitter, mr. J.J. Penning en
mr. M. Stempher, rechters, in tegenwoordigheid van mr. I.H. Verzijl-Stoop, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.