ECLI:NL:RBGEL:2016:2780

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 maart 2016
Publicatiedatum
25 mei 2016
Zaaknummer
299228
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over geheimhoudingsbeding in mediationovereenkomst tussen gemeente en gedaagden

In deze zaak, die op 23 maart 2016 door de Rechtbank Gelderland is behandeld, gaat het om een kort geding dat is aangespannen door de gemeente Someren tegen [gedaagde 1] en [gedaagde 2]. De gemeente Someren vordert dat de gedaagden zich houden aan de geheimhoudingsverplichting die voortvloeit uit een mediationovereenkomst. De mediation was bedoeld om een geschil over een bestemmingsplan op te lossen, maar de gemeente heeft de conceptvaststellingsovereenkomst niet bekrachtigd. De gedaagden hebben tijdens de mediation onderhandeld over een vaststellingsovereenkomst, maar deze is niet ondertekend door het college van Burgemeester en Wethouders, waardoor de mediation niet tot een oplossing heeft geleid. De gemeente stelt dat de gedaagden in strijd met de geheimhoudingsverplichting hebben gehandeld door stukken aan de bezwaarschriftencommissie te verstrekken. De rechtbank oordeelt dat de geheimhoudingsverplichting van groot belang is in het kader van mediation en dat de gedaagden zich hieraan moeten houden. De vorderingen van de gemeente worden toegewezen, en de gedaagden worden geboden om geen mededelingen te doen over de mediation aan derden, waaronder rechters. Tevens worden dwangsommen opgelegd voor het geval de gedaagden niet aan de bevelen voldoen. De proceskosten worden eveneens aan de gedaagden opgelegd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/299228 / KG ZA 16-120
Vonnis in kort geding van 23 maart 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SOMEREN,
zetelend te Someren,
eiseres,
advocaat mr. J.L. Naves te 's-Gravenhage,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde sub 1,
advocaat mr. W.J.E. van der Werf te ’s-Gravenhage,
en

2.[gedaagde 2] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
niet verschenen.
Partijen zullen hierna de gemeente Someren, [gedaagde 1] en [gedaagde 2] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
  • de nagezonden productie 8 van de gemeente Someren;
  • de mondelinge behandeling van 22 maart 2016;
  • de pleitnota van de gemeente Someren;
  • de pleitnota van [gedaagde 1] .
1.2.
In verband met de spoedeisendheid van de zaak is op 23 maart 2016 vonnis gewezen. De feiten en de motivering waarop de in dat vonnis gegeven beslissing steunt worden hierna vastgelegd.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde 2] is eigenaar van een perceel grond in de gemeente Someren met een agrarische bestemming. De gemeente Someren heeft vanaf 12 juni 2014 een ontwerpbestemmingsplan ‘ [naam 2] ’ gedurende zes weken ter inzage gegeven, om iedereen de gelegenheid te bieden om een zienswijze in te dienen. Namens [gedaagde 2] is een zienswijze ingediend, die tevens bestond uit een verzoek tot planologische medewerking. [gedaagde 2] wenste medewerking om de bestemming van zijn perceel te wijzigen van een agrarische bestemming in een bedrijfsbestemming.
2.2.
Op 30 oktober 2014 heeft de gemeente Someren het bestemmingsplan ‘ [naam 2] ’ vastgesteld. Bij besluit van diezelfde datum heeft de gemeente Someren het verzoek van [gedaagde 2] tot planologische medewerking afgewezen.
2.3.
[gedaagde 2] heeft vervolgens bezwaar gemaakt tegen deze twee besluiten. Om proceseconomische redenen hebben partijen vervolgens afgesproken om hangende de beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de ABRvS) over de vaststelling van het bestemmingsplan, het geschil over het verzoek tot planologische medewerking op te schorten.
2.4.
De ABRvS heeft partijen vervolgens voorgehouden dat het tussen hen heersende geschil zich zou lenen voor mediation. Partijen hebben hierna gezamenlijk een mediator aangewezen.
2.5.
Op 22 april 2015 is een mediationovereenkomst gesloten. Deze overeenkomst is gesloten tussen de mediator, de gemeente Someren en [gedaagde 2] en vervolgens ondertekend door de mediator, [gedaagde 1] en de heer [naam 1] . De mediationovereenkomst bepaalt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
4. Geheimhouding
4.1.
Mediator en de Partijen verplichten zich zonder enig voorbehoud tot de geheimhouding zoals omschreven in artikel 7 en 10 van het Reglement. (…)’
2.6.
Op de mediationovereenkomst is het MfN-mediationreglement 2008 (hierna: het Reglement) van toepassing. Het Reglement bepaalt voor zover thans van belang:
‘(…)
Artikel 7 – Geheimhouding
7.1
De Partijen doen aan derden – onder wie begrepen rechter of arbiters – geen mededelingen omtrent het verloop van de Mediation, de daar door de bij de Mediation aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect, verstrekte informatie.
7.2
De partijen verbinden zich om geen stukken aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters - bekend te maken, te citeren, aan te halen, te parafraseren of zich daarop anderszins te beroepen, indien deze stukken door een bij de Mediation betrokkene tijdens of in verband met de Mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend gemaakt. Deze verplichting geldt niet voor zover de desbetreffende betrokkene onafhankelijk van de Mediation reeds over deze informatie beschikte of had kunnen beschikken. (…)
Artikel 10 – Vastlegging van het resultaat van de Mediation
10.1
De Mediator draagt er zorg voor dat hetgeen de Partijen zijn overeengekomen deugdelijk, al dan niet door of met behulp van een deskundige derde, in een overeenkomst wordt vastgelegd. Voor de inhoud van de overeenkomst zijn en blijven de Partijen met uitsluiting van de Mediator zelf verantwoordelijk.
(…)
10.3
De Partijen bepalen gezamenlijk en op schrift in hoeverre de inhoud van de af te sluiten overeenkomst vertrouwelijk blijft. In elk geval mag de inhoud van de afgesloten overeenkomst aan de rechter worden voorgelegd indien dat noodzakelijk is om nakoming daarvan te vorderen.
(…)’
2.7.
Tijdens en in het kader van het mediationtraject hebben de partijen onderhandeld over een vaststellingsovereenkomst en is op 4 september 2015 een eindversie van een conceptvaststellingsovereenkomst tussen de gemeente Someren en [gedaagde 2] tot stand gekomen. Het college van Burgemeester en Wethouders heeft niet met de conceptvaststellingsovereenkomst ingestemd en deze niet ondertekend, zodat de mediation niet tot een oplossing van het geschil heeft geleid.
2.8.
Na beëindiging van de mediation heeft op 2 november 2015 in het kader van de tot die tijd aangehouden procedure een mondelinge behandeling plaatsgevonden bij de ABRvS. De ABRvS heeft bij uitspraak van 3 januari 2016 het beroep van [gedaagde 2] ongegrond verklaard.
2.9.
Vervolgens heeft [gedaagde 2] de bezwaarprocedure met betrekking tot het verzoek tot planologische medewerking hervat. Op 1 maart 2016 heeft [gedaagde 1] , als gemachtigde van [gedaagde 2] in die procedure, een brief aan de bezwaarschriftencommissie gestuurd. Deze brief vermeldt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘Op verzoek van de Raad van State hebben partijen (gemeente en [gedaagde 2] ) ingestemd met een mediation traject. Partijen zijn uiteindelijk tot een volledig uit-onderhandelde vaststellingsovereenkomst, waarin onder voorwaarden de gewenste planologische medewerking zou worden verleend. Die overeenkomst is op ambtelijk (adviseurs)niveau akkoord bevonden en met een positief advies aan het college van B&W voorgelegd.
Een afschrift van deze vaststellingsovereenkomst en e-mail waaruit het positief oordeel op ambtelijk (adviseurs)niveau blijkt, heb ik bijgevoegd.’
2.10.
De gemeente Someren heeft bij brief van 3 maart 2016 op de brief van
1 maart 2016 gereageerd en [gedaagde 1] gewezen op de in het kader van de mediation overeengekomen geheimhouding. Daarbij heeft de gemeente Someren [gedaagde 1] gesommeerd om de aan de bezwaarschriftencommissie toegestuurde stukken terug te trekken.
2.11.
[gedaagde 1] heeft niet aan de sommatie van de gemeente Someren voldaan.

3.Het geschil

3.1.
De Gemeente Someren vordert bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te gebieden dat zij aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededeling zullen doen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect verstrekte informatie;
II [gedaagde 2] en [gedaagde 1] te gebieden dat zij aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen stukken bekend zullen maken, zullen citeren, aan zullen halen, zullen parafraseren of zich daarop anderszins zullen beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend zijn gemaakt, behoudens voor zover het informatie betreft waarover [gedaagde 2] en [gedaagde 1] reeds onafhankelijk van de mediation beschikte of hadden kunnen beschikken;
III [gedaagde 1] te gebieden om binnen zes uur na de datum van dit vonnis aan de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Someren een brief, e-mail en fax te sturen waarin (i) verzocht wordt de op 1 maart 2016 gestuurde brief en de daarbij behorende bijlagen buiten beschouwing te laten en (ii) verzocht wordt de op
1 maart 2016 gestuurde brief en de daarbij behorende bijlagen (inclusief eventuele kopieën daarvan) te vernietigen;
IV te bepalen dat indien [gedaagde 1] niet aan de onder I, II en III omschreven bevelen voldoet, hij een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft;
V te bepalen dat indien [gedaagde 2] niet aan de onder I en II omschreven bevelen voldoet, hij een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft;
VI [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk te veroordelen in de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf veertien dagen na de datum van dit vonnis, alsmede in de nakosten.
3.2.
[gedaagde 1] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vorderingen.
3.3.
[gedaagde 2] is niet in de procedure verschenen en heeft aldus geen verweer gevoerd.
3.4.
Op de stellingen van partijen zal hierna, voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang, worden ingegaan.

4.De beoordeling van het geschil

4.1.
De advocaat van [gedaagde 1] heeft erop gewezen dat de exploten van dagvaarding van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] behept zijn met gebreken die volgens hem tot nietigheid moeten leiden. In de eerste plaats omdat aan het hoofd van de exploten niet overeenkomstig art. 117 Rv melding is gemaakt van de beschikking van de voorzieningenrechter houdende verkorting van de dagvaardingstermijn. Dat standpunt moet worden verworpen. In de exploten van dagvaarding staat vermeld dat de gedaagden zijn gedagvaard ‘krachtens verstrekte last van de voorzieningenrechter in de rechtbank Gelderland (…) onder de voorwaarde dat de dagvaarding uiterlijk op vrijdag achttien maart 2016 voor 12.00 uur wordt betekend’. Gezien de datum die voor het kort geding is bepaald, te weten
22 maart 2016, impliceert dit dat verlof is verleend om op verkorte termijn te dagvaarden. Aangezien met de exploten is gedagvaard voor de zitting van 22 maart 2016 konden de gedaagden uit de hiervoor geciteerde vermelding redelijkerwijs afleiden dat dit verlof was gegeven. Daarmee is in voldoende mate aan het voorschrift van art. 117 Rv voldaan.
4.2.
Wat [gedaagde 2] betreft heeft de advocaat van [gedaagde 1] erop gewezen dat de dagvaarding in België is uitgereikt op 18 maart 2016 om 12.55 uur en dus pas na 12.00 uur zodat niet aan de voorwaarde is voldaan waaronder het verlof tot dagvaarding op verkorte termijn is verleend. Nu is het niet juist dat de advocaat van [gedaagde 1] ter zitting het belang van [gedaagde 2] gaat behartigen, terwijl hij zelf heeft verklaard niet voor [gedaagde 2] op te treden, maar de voorzieningenrechter moet ook ambtshalve erop letten of aan de (betekenings)voorschriften is voldaan. Dat is het geval, omdat het exploot aan [gedaagde 2] op 17 maart 2016 om 15.30 uur in Nederland is uitgebracht door verzending naar de ontvangende instantie in België. Op de voet van art. 56 lid 4 Rv moet dit moment in aanmerking genomen worden als moment van betekening voor de beantwoording van de vraag of de betekening binnen de bepaalde termijn heeft plaatsgevonden.
4.3.
Voor het overige geldt dat er geen grond is om aan te nemen dat de uitreiking aan [gedaagde 2] niet voldoende tijdig heeft plaatsgevonden om hem in de gelegenheid te stellen ter zitting verweer tegen de vordering te doen voeren. De datum van het kort geding is op donderdag 17 maart 2016 bepaald en doorgegeven aan de advocaat van [gedaagde 1] . [gedaagde 2] was toen de cliënt van zowel mr Van der Werf als van [gedaagde 1] . [gedaagde 1] heeft verklaard nog kort voor vrijdag contact te hebben gehad met [gedaagde 2] . Aangenomen moet worden dat [gedaagde 2] op de hoogte is gebracht van het kort geding dat op 22 maart 2016 zou worden behandeld. Ook in geval van buitenlands verblijf had [gedaagde 2] zonder meer aan mr Van der Werf opdracht kunnen geven zijn belangen te behartigen. Persoonlijke bespreking was daarvoor niet nodig omdat [gedaagde 1] als adviseur en belangenbehartiger in de administratieve procedures volledig van alles op de hoogte was.
4.4.
Tegen de niet verschenen [gedaagde 2] moet daarom verstek worden verleend.
4.5.
Het spoedeisend belang van de gemeente Someren vloeit uit haar stellingen voort. Zij wenst immers onder andere te bewerkstelligen dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zich onthouden van het doen van mededelingen en het verstrekken van gegevens en bescheiden die onder de geheimhoudingsverplichting vallen aan de bezwaarschriftencommissie die op 24 maart 2016 het bezwaarschrift van [gedaagde 2] behandelt.
4.6.
De kern van het geschil is dat de gemeente Someren en [gedaagde 2] in het kader van mediation tot een conceptvaststellingsovereenkomst zijn gekomen, waaraan B&W hun instemming vervolgens hebben onthouden, en dat [gedaagde 1] het laatste concept van 4 september 2015 alsmede vijf e-mails die naar aanleiding van dat concept tussen de partijen zijn gewisseld aan de bezwaarschriftencommissie heeft toegezonden. Volgens de gemeente Someren is dat in strijd met de geheimhoudingsverplichting van art. 7 van het Reglement waaraan de partijen op grond van art. 4.1 van de mediationovereenkomst zijn gebonden. Op zichzelf kan er geen misverstand over bestaan dat het verstrekken van de hiervoor bedoelde stukken aan de bezwaarschriftencommissie en het eventueel doen van verdere mededelingen dienaangaande schriftelijk of ter zitting van de bezwaarschriftencommissie binnen de termen van art. 7.1 en 7.2 van het Reglement valt. [gedaagde 1] betwist dat op zichzelf ook niet. [gedaagde 1] beroept zich erop dat het hem op grond van art. 10.3 van het Reglement is toegestaan de hiervoor bedoelde stukken aan de bezwaarschriftencommissie te verstrekken. Volgens hem gaat het hier om een vaststellingsovereenkomst waarin de partijen niet zijn overeengekomen dat de inhoud vertrouwelijk moet blijven en moet de overeenkomst in ieder geval aan de bezwaarschriftencommissie kunnen worden voorgelegd nu dat noodzakelijk is om nakoming, hier in de vorm van een beroep op het vertrouwensbeginsel, daarvan te vorderen. Volgens de gemeente Someren gaat het beroep op art. 10.3 niet op omdat nu juist geen vaststellingsovereenkomst is tot stand gekomen omdat B&W daarmee niet hebben ingestemd. Daartegenover stelt [gedaagde 1] zich op het standpunt dat de vraag of wilsovereenstemming is bereikt in het kader van een vordering tot nakoming aan de orde gesteld moet kunnen worden en het hem daarom ook met het oog hierop op grond van art. 10.3 is toegestaan de conceptvaststellingsovereenkomst c.a. aan de bezwaarschriftencommissie over te leggen.
4.7.
Dat standpunt van [gedaagde 1] kan in de gegeven omstandigheden niet worden aanvaard. Voor zover de beoordeling hiervan vragen van uitleg van de desbetreffende overeengekomen bepaling van het Reglement oproept, geldt het volgende. Aangezien het gaat om een Reglement bij de totstandkoming waarvan de partijen niet zijn betrokken en dat evenmin door een van de partijen wordt gebruikt als algemene voorwaarden, komt het voor de uitleg aan op de bewoordingen gelezen in de gehele context van het Reglement en de mediationovereenkomst. Het Reglement, art. 7 daarvan in het bijzonder, maakt duidelijk dat geheimhouding een centrale plaats inneemt in het kader van mediation. Uit deze bepaling volgt dat het de partijen in principe niet is toegestaan enige mededeling in wat voor vorm dan ook te doen aan derden, onder wie begrepen rechters en arbiters. Die bepaling strekt er klaarblijkelijk toe te waarborgen dat de partijen zich vrij kunnen voelen in hun uitlatingen in het kader van de mediation als poging tot alternatieve geschiloplossing, zonder het risico te lopen hun uitlatingen in een (arbitrale) procedure in hun nadeel te krijgen tegengeworpen. Het lijdt geen twijfel dat dit ook geldt met betrekking tot voorstellen die de partijen in het kader van de mediation hebben gedaan om tot een oplossing in de vorm van een vaststellingsovereenkomst te komen.
4.8.
Art. 10.3 maakt hierop tot op zekere hoogte een uitzondering. Gezien het hiervoor genoemde uitgangspunt is er aanleiding voor een strikte en beperkte uitleg van art. 10.3. Op grond van het opschrift en de inhoud van art. 10 moet worden aangenomen dat het ziet op het geval dat de partijen in het kader van de mediation tot overeenstemming komen en die overeenstemming in een overeenkomst vastleggen. In de gebruikte bewoordingen, in het bijzonder ook in die van art. 10.3, ligt al besloten dat de bepaling ziet op het geval dat alle partijen in de mediation het erover eens zijn dat overeenstemming is bereikt in de vorm van een op schrift gestelde (ondertekende) overeenkomst waarover wilsovereenstemming bestaat. Het zou te zeer afbreuk doen aan de geheimhoudingsverplichting als kernelement van de mediationovereenkomst indien een partij in een geval als het onderhavige de (niet ondertekende) conceptvaststellingsovereenkomt ten aanzien waarvan de wederpartij zich op het standpunt stelt dat geen wilsovereenstemming tot stand is gekomen, toch zonder instemming van die wederpartij in een procedure zou kunnen overleggen met als doel vastgesteld te krijgen dat de wederpartij daaraan wel is gebonden. Reeds hierom faalt het beroep van [gedaagde 1] op art. 10.3, waarbij in het midden kan blijven of de slotzin daarvan betrekking kan hebben op het overleggen van een overeenkomst in een (administratieve) bezwaarschriftprocedure aan een bezwaarschriftadviescommissie.
4.9.
[gedaagde 1] heeft zich er nog op beroepen dat de gemeente Someren er zelf voor kan en voor heeft kunnen zorgen dat de aan de bezwaarschriftencommissie overgelegde stukken en de ter zitting te verstrekken inlichtingen niet in de openbaarheid zullen komen. Wat daarvan zij kan in het midden blijven, omdat het in de eerste plaats [gedaagde 1] (en [gedaagde 2] ) is die zich moet houden aan de verplichting uit de mediationovereenkomst om die stukken en inlichtingen niet te verstrekken en niet valt in te zien waarom een eventuele mogelijkheid van de gemeente Someren als hiervoor bedoeld [gedaagde 1] van die verplichting zou ontheffen. [gedaagde 1] heeft zich er voorts op beroepen dat de gemeente Someren geen belang heeft bij toewijzing van de vordering omdat de bezwaarschriftencommissie de bescheiden nu eenmaal heeft en daarvan kennis heeft genomen en het haar vrijstaat daarmee te doen wat haar goeddunkt. Ook dat standpunt moet worden verworpen. De gemeente Someren heeft er gezien de overeengekomen geheimhouding in ieder geval belang bij dat [gedaagde 1] aan de bezwaarschriftencommissie verzoekt de toegezonden stukken buiten beschouwing te laten en te vernietigen en dat [gedaagde 1] geen verdere mededelingen in strijd met de geheimhoudingsverplichting doet. Hoe de bezwaarschriftencommissie daarmee omgaat is verder aan die commissie en staat hier niet ter beoordeling.
4.10.
Ook meer in het algemeen geldt dat de gemeente Someren er belang bij heeft dat [gedaagde 1] geen verdere mededelingen in strijd met de geheimhoudingsverplichting uit de mediationovereenkomst doet. Gezien het reeds gebeurde is er een dreiging dat [gedaagde 1] dat toch zal doen en daarmee een grond om de gevraagde geboden aan [gedaagde 1] op te leggen. Dit geldt eveneens ten aanzien van [gedaagde 2] ten aanzien van wie overigens is komen vast te staan dat hij ook aan de geheimhoudingsverplichting is gebonden omdat [gedaagde 1] de mediationovereenkomst mede als zijn vertegenwoordiger heeft ondertekend.
4.11.
De vorderingen zullen daarom worden toegewezen zoals hierna, met hoofdelijke veroordeling van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] in de kosten. Deze kosten worden tot op heden begroot op:
  • explootkosten € 327,02
  • griffierecht € 619,00
  • salaris advocaat €
Totaal € 1.762,02

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
verleent verstek ten aanzien van de niet verschenen partij [gedaagde 2] ;
5.2.
gebiedt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dat zij aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen mededeling zullen doen omtrent het verloop van de mediation, de daar door de bij de mediation aanwezige personen ingenomen standpunten, gedane voorstellen en de daarbij mondeling of schriftelijk, direct of indirect verstrekte informatie;
5.3.
gebiedt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] dat zij aan derden – onder wie begrepen rechters of arbiters – geen stukken bekend zullen maken, zullen citeren, aan zullen halen, zullen parafraseren of zich daarop anderszins zullen beroepen, indien deze stukken door een bij de mediation betrokkene tijdens of in verband met de mediation zijn geopenbaard, getoond, of anderszins bekend zijn gemaakt, behoudens voor zover het informatie betreft waarover [gedaagde 2] en [gedaagde 1] reeds onafhankelijk van de mediation beschikte of hadden kunnen beschikken;
5.4.
gebiedt [gedaagde 1] om binnen zes uur na de datum en het onderaan dit vonnis vermelde tijdstip van dit vonnis aan de bezwaarschriftencommissie van de gemeente Someren een brief, e-mail en fax te sturen waarin (i) verzocht wordt de op 1 maart 2016 gestuurde brief en de daarbij behorende bijlagen buiten beschouwing te laten en (ii) verzocht wordt de op
1 maart 2016 gestuurde brief en de daarbij behorende bijlagen (inclusief eventuele kopieën daarvan) te vernietigen;
5.5.
bepaalt dat indien [gedaagde 1] niet aan de onder 5.2., 5.3. en 5.4. omschreven bevelen voldoet, hij een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 150.000,00;
5.6.
bepaalt dat indien [gedaagde 2] niet aan de onder 5.2. en 5.3. omschreven bevelen voldoet, hij een dwangsom zal verbeuren van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat hij daarmee in gebreke blijft tot een maximum van € 150.000,00;
5.7.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk tot betaling van de proceskosten, aan de zijde van de Gemeente Someren tot de uitspraak van dit vonnis begroot op € 1.762,02, waarin begrepen € 816,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten vanaf de vijftiende dag na de datum van dit vonnis;
5.8.
veroordeelt [gedaagde 2] en [gedaagde 1] hoofdelijk, onder de voorwaarde dat zij niet binnen 14 dagen na aanschrijving door de Gemeente Someren volledig aan dit vonnis voldoen, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op:
- € 131,00 aan salaris advocaat,
- te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van het vonnis;
5.9.
verklaart deze veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad;
5.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 23 maart 2016. De feiten en de motivering waarop de beslissing steunt zijn afzonderlijk vastgelegd op 30 maart 2016.