Overwegingen
1. Eiseres heeft op 8 juli 2014 een aanvraag ingediend om een tegemoetkoming in de schade (planschade), bedoeld in artikel 6.1, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (Wro), die zij stelt te hebben geleden door waardevermindering van een onroerende zaak, te weten het onbebouwde perceel agrarische cultuurgrond aan de [locatie], nabij [plaats], te [gemeente], waarvan eiseres eigenaar is. Die schade is, naar eiseres stelt, het gevolg van een oorzaak als bedoeld in artikel 6.1, tweede lid, van de Wro, te weten een bepaling van het in 2013 vastgestelde bestemmingsplan "derde herziening bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: de derde herziening), waarbij het bebouwen van dat perceel onmogelijk is geworden, doordat daarbij het bouwvlak is vervallen dat daaraan bij de vaststelling in 2012 van het bestemmingsplan "tweede herziening bestemmingsplan Buitengebied" (hierna: de tweede herziening) was toegekend.
2. Verweerder heeft het verzoek om tegemoetkoming in planschade – overeenkomstig het SAOZ-advies – afgewezen op de grond dat eiseres geen schade heeft geleden.
Verweerder is ervan uitgegaan dat uit de planvergelijking blijkt dat op de plankaart van de tweede herziening aan het betrokken perceel van eiseres een bouwvlak was toegekend, welke in de derde herziening is wegbestemd, zodat daardoor sprake is van planologisch nadeel. Omdat evenwel sprake was van een kennelijke fout op de plankaart van de tweede herziening die binnen een jaar is hersteld, is de schade die eiseres daardoor heeft geleden niet "duurzaam", zodat zij niet in aanmerking komt voor een tegemoetkoming, aldus verweerder.
3. Het betoog dat eiseres voert, komt erop neer dat haar ten onrechte geen tegemoetkoming in de door haar geleden schade is toegekend, omdat zij immers, onder meer uit het oogpunt van rechtszekerheid, mocht uitgaan van de juistheid van de – op www.ruimtelijkeplannen.nl kenbare – digitale plankaart van de tweede herziening, waarop wel een bouwvlak was aangegeven. Onder de gelding van de tweede herziening was volgens eiseres dus, met andere woorden, rechtens een bouwvlak aanwezig; en dat is bij de derde herziening verwijderd. Eiseres heeft daartoe onder meer verwezen naar artikel 1.2.3 van het Bro, waaruit volgt dat aan de digitale versie (het elektronisch document) doorslaggevende betekenis toekomt. Voorts heeft zij – ter zitting – betoogd dat aan de vermeldingen op de digitale plankaart van een bestemmingsplan altijd doorslaggevende betekenis toekomt in het geval dat de inhoud van andere (al dan niet elektronisch vastgestelde, digitale) stukken daarvan afwijkt.
4. De rechtbank kan voor een juiste beoordeling van een besluit omtrent een verzoek om toekenning van een tegemoetkoming in planschade in een geval als het onderhavige niet zonder meer uitgaan van de kennelijk met elkaar overeenstemmende standpunten van partijen omtrent de inhoud van het oude en het nieuwe bestemmingsplan. Zonder een juiste planvergelijking en een juiste bepaling van het planologisch nadeel is immers een juiste beoordeling van de vraag of schade is geleden waarvoor aan de benadeelde een tegemoetkoming moet worden toegekend, niet mogelijk. Het een gaat dus aan het ander vooraf.
Dat betekent voor deze zaak dat de bestuursrechter allereerst door vergelijking van het oude met het nieuwe planologische regime moet beoordelen of sprake is van planologisch nadeel, zeker nu in dit geval ten aanzien van de juistheid van de standpunten van partijen daarover reeds aanstonds vragen rijzen. Dat de rechter daarmee buiten de omvang van het geding treedt, hetgeen door eiseres ter zitting is gesuggereerd, is dus niet juist. Het betreft hier een zogenoemde prealabele vraag, die de rechter moet beantwoorden om tot een juist oordeel over het geschil te kunnen komen.
5. Vast staat – blijkens de digitaal op www.ruimtelijkeplannen.nl van de tweede en de derde herziening beschikbare stukken – dat volgens de aanduidingen bij het perceel op de digitale plankaart van de tweede herziening een (het gehele perceel omvattend) bouwvlak is aangegeven dat op de digitale plankaart van de derde herziening ontbreekt, waaruit – indien die aanduidingen juist zouden zijn – zou moeten worden afgeleid, gelet op de digitale planvoorschriften, dat onder de gelding van de tweede herziening mocht worden gebouwd en onder de gelding van de derde niet.
De rechtbank is van oordeel dat in dit geval echter aan de enkele aanduiding van het bouwvlak op de digitale plankaart van de tweede herziening geen doorslaggevende betekenis toekomt, omdat aan het eveneens tot de digitale stukken behorende elektronische document dat het digitale vaststellingsbesluit inhoudt, uitdrukkelijk met zoveel woorden is gesteld dat de toekenning van een bouwmogelijkheid (een bouwvlak) aan het betrokken perceel – anders dan verweerder aan de raad had voorgesteld – niet door de raad is vastgesteld. Anders dan eiseres (aanvankelijk) heeft betoogd, is hier dus geen tegenstrijdigheid tussen een (elektronisch vastgestelde) digitale versie van een bestemmingsplan en een papieren versie daarvan, maar tussen twee tot het elektronisch vastgestelde bestemmingsplan behorende digitale documenten, waaruit in dit geval – na zorgvuldige raadpleging van al die relevante op www.ruimtelijkeplannen.nl kenbare documenten – reeds aanstonds blijkt dat de digitale plankaart een fout moet bevatten. De conflictregel van artikel 1.2.3 van het Bro is hier dus niet aan de orde en ook niet toepasbaar; die regel betreft immers een conflict tussen een elektronisch vastgesteld (digitaal) document en een papieren versie daarvan.
Daar komt in dit geval bij dat de onjuistheid van de aanduiding van het bouwvlak op de digitale plankaart van de tweede herziening voor eiseres evident moest zijn, reeds omdat zij tegen niet alleen de vaststelling van de derde herziening, maar ook van de tweede herziening bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft geprocedeerd, onder meer op de grond dat volgens haar ten onrechte geen bouwvlak aan het betrokken perceel was toegekend. In beide gevallen is haar beroep – bij uitspraken van respectievelijk 2 maart 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:CA0685) en 30 april 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:1530) – ongegrond verklaard, waarbij uit de overwegingen van de Afdeling niet kan worden afgeleid dat zij ervan is uitgegaan dat ingevolge de tweede herziening wel een bouwvlak voor het perceel gold, met andere woorden: dat aan de kennelijk onjuiste aanduiding op de plankaart de betekenis toekomt die eiseres eraan gehecht wil zien. Dat – zoals de Afdeling het formuleert: “per abuis” – verzuimd is de verbeelding van het raadsbesluit tot vaststelling van de tweede herziening – met het niet-toekennen dus van het bouwvlak – op de bij het raadsvoorstel van verweerder behorende digitale plankaart ten behoeve van de bij de 'definitieve' door de raad elektronisch vastgestelde digitale versie te verwerken door het bouwvlak digitaal te verwijderen, kan daaraan niet afdoen.
6. Uit het vorenstaande volgt dat op grond van juiste planvergelijking moet worden geconcludeerd dat zowel onder de gelding van het oude als het nieuwe bestemmingsplan geen bouwmogelijkheid voor het perceel bestond. Daarover is geen twijfel mogelijk, hoe zuur dat ook voor eiseres is. Dat betekent dus dat geen sprake is van planologisch nadeel, zodat eiseres reeds hierom niet in aanmerking kan komen voor een tegemoetkoming in planschade.
Verweerder heeft de aanvraag van eiseres dan ook terecht afgewezen, zij het dat zijn argumentatie deels onjuist is. Al hetgeen eiseres verder tegen de afwijzing heeft aangevoerd kan geen doel treffen, omdat er daarbij wordt uitgaan van het onjuiste uitgangspunt dat de door eiseres geleden schade het gevolg is van planologisch nadeel ten gevolge van de vaststelling van de derde herziening.
7. Het beroep is ongegrond.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.