ECLI:NL:RBGEL:2016:2365

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 april 2016
Publicatiedatum
28 april 2016
Zaaknummer
299693
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot rekening en verantwoording door de gemeente Nijmegen inzake de aanwending van de koopsom voor bedrijfsverplaatsing

In deze zaak vordert de gemeente Nijmegen in kort geding dat de gedaagden, waaronder Slachthuis Nijmegen B.V. en [gedaagde sub 1], rekening en verantwoording afleggen over de aanwending van een koopsom van € 21.000.000,00 die op 31 juli 2015 door de gemeente aan Slachthuis Nijmegen is betaald. De gemeente stelt dat deze koopsom uitsluitend en volledig had moeten worden aangewend voor de verplaatsing en voortzetting van de bedrijfsactiviteiten naar een nieuw bedrijventerrein. De gedaagden hebben echter hun activiteiten gestaakt en de gemeente vordert nu inzicht in hoe het bedrag is besteed. De voorzieningenrechter oordeelt dat de gemeente recht heeft op een vorm van controle over de besteding van de koopsom, gezien deze afkomstig is uit publieke middelen. De gedaagden worden veroordeeld om binnen twee weken na betekening van het vonnis aan de gemeente onderbouwd met schriftelijke stukken aan te tonen hoe het resterende bedrag van € 11.193.488,02 is aangewend. Tevens worden de gedaagden veroordeeld om afschriften van relevante documenten te verstrekken, waaronder bankafschriften en documentatie met betrekking tot de financiering van de nieuwbouw. De vordering tot het opleggen van een boete wordt afgewezen, omdat niet voldoende vaststaat dat de gedaagden tekort zijn geschoten in hun verplichtingen. In reconventie vorderen de gedaagden opheffing van beslag op hun privé bankrekeningen, wat gedeeltelijk wordt toegewezen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/299693 / KG ZA 16-130
Vonnis in kort geding van 28 april 2016
in de zaak van
de publiekrechtelijke rechtspersoon
DE GEMEENTE NIJMEGEN,
zetelend te Nijmegen,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaten mrs. F.J.P. Delissen en J.P.J.M. Naus te Nijmegen,
tegen
1. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde sub 1] B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 1] ,
2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
SLACHTHUIS NIJMEGEN B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 1] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
HILZACO BEHEER B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te [woonplaats 2] , gemeente Overbetuwe,
4.
[gedaagde sub 4],
wonende te [woonplaats 1] ,
5.
[gedaagde sub 5],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagden in conventie,
eiseressen in reconventie,
advocaten mrs. S.J.B. Drijber en M.A. Oostendorp te Velp, gemeente Rheden.
Eiseres in conventie zal hierna de gemeente genoemd worden. Gedaagden in conventie zullen ieder afzonderlijk [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen, Hilzaco, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] worden genoemd. Gedaagden 1. t/m 3. zullen worden aangeduid (in enkelvoud) met [gedaagden 1 t/m 3] en gedaagden 4. en 5. met de bestuurders.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie tevens inhoudende conclusie van eis in reconventie
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota’s van de gemeente
  • de pleitnota van [gedaagden 1 t/m 3] en haar (indirecte) bestuurders.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde sub 1] houdt zich onder meer bezig met de groothandel in vlees en vleeswaren en in wild en gevogelte (niet levend). Slachthuis Nijmegen houdt zich bezig met het verwerven van de beschikkingsrechten over slachthuis en koelruimten door aankoop of anderszins en de exploitatie daarvan. [gedaagde sub 1] is bestuurder van Slachthuis Nijmegen. Hilzaco, de holding, is bestuurder en enig aandeelhouder van [gedaagde sub 1] . Stichting Administratiekantoor Hilzaco Beheer is enig aandeelhouder van Hilzaco. Bestuurders van Hilzaco zijn [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] . Bestuurders van Stichting Administratiekantoor Hilzaco Beheer zijn de heer [naam] en [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] .
2.2.
[gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen oefenden hun activiteiten uit aan de [adres 1] te [woonplaats 1] . De gemeente is eigenaar van het aan de [adres 1] gelegen [kadastrale aanduiding] , groot 21.070 m2 en heeft op 24 januari 1977 aan Slachthuis Nijmegen verkocht en geleverd het recht van opstal op dit perceel ten behoeve van zich op dat perceel bevindende of nog nader te stichten opstallen en werken. De gemeente heeft bij overeenkomst van 4 juli 1995 een afgesloten deel van de [adres 2] van ongeveer 3.200 m2 aan Slachthuis Nijmegen verhuurd.
2.3.
Het terrein met opstallen aan de [adres 1] , waar Slachthuis Nijmegen en [gedaagde sub 1] sinds respectievelijk 1977 en medio 1988 hun activiteiten uitoefenden, maakt deel uit van het gebied bestemd voor het project Waalfront, een beoogde woonbestemming aan de Waal, welke bestemming past binnen het bestemmingsplan “Nijmegen Waalfront”. De gemeente wilde de opstallen van Slachthuis Nijmegen verwerven ten behoeve van woningbouw aldaar. Sinds 2006 hebben de gemeente en Slachthuis Nijmegen en [gedaagde sub 1] getracht om overeenstemming hierover te bereiken. In diezelfde periode is het toen vigerende bestemmingsplan ‘zware industrie’ aangepast naar het bestemmingsplan Waalfront ‘woningbouw en kleinschalige horeca’. Op 3 september 2014 heeft de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State het besluit tot wijziging van het bestemmingsplan voor (onder meer) het gebied waar Slachthuis Nijmegen en [gedaagde sub 1] hun onderneming dreven, vernietigd. In die periode ontstond het plan dat Slachthuis Nijmegen haar bedrijfsexploitatie zou voortzetten op het bedrijventerrein aan de [adres 3] te [woonplaats 3] . De onderhandelingen over de verkoop van de opstallen van Slachthuis Nijmegen aan de gemeente zijn vervolgens weer hervat.
2.4.
Bij brief van 6 juni 2015 (bedoeld zal zijn 16 juni 2015,
de voorzieningenrechter) hebben ING Bank B.V. en BOM Capital B.V. Hilzaco als volgt bericht:
Met plezier kunnen wij u melden dat de Financiers beide interne goedkeuring hebben verkregen voor het verstrekken van een gecommitteerd financieringsarrangement ten behoeve van de financiering van Hilzaco Beheer B.V. en haar dochtermaatschappijen (de ‘Onderneming’) één en ander in lijn met hetgeen dat wij op 15 juni 2015 gezamenlijk met de overige betrokken partijen bespraken in het stadhuis van de Gemeente Nijmegen. Het financieringsarrangement heeft als één van de belangrijkste doelstellingen het mogelijk maken van de verplaatsing van de huidige slachterij gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 1] .
De Financiers zullen de komende periode gebruiken om in overleg met de Onderneming een gecommitteerd aanbod uit te werken in de vorm van lening documentatie onder de gebruikelijke (opschortende) voorwaarden voor vergelijkbare transacties. Wij wijzen u er op dat de inbreng van een geldelijke bijdrage vanuit de lokale overheden en goedkeuring van de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland voor het verstrekken van garanties onder de regelingen Groeifaciliteit en Garantie Ondernemingsfinanciering belangrijke opschortende voorwaarden zijn. Deze goedkeuring wordt medio juli verwacht.
2.5.
Op 30 juni 2015 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de gemeenteraad een brief doen toekomen met als onderwerp ‘wensen en bedenkingen over aankoop Slachthuis Waalfront’.
2.6.
De gemeente heeft op 15 juli 2015 een overeenkomst (hierna: mantelovereenkomst) gesloten met [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco. In die overeenkomst is onder meer het volgende opgenomen:
I.
Hebben in aanmerking genomen:
(…)
h. Voor [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen geldt dat zij belang hebben bij het verlaten en te gelde maken van hun huidige bedrijfslocatie met het oog op het verplaatsen van hun activiteiten naar het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] .
i. Onder de voorwaarden dat [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen de door Slachthuis Nijmegen te ontvangen koopsom voor de verwerving van het na te noemen opstalrecht uitsluitend en volledig zullen aanwenden voor verplaatsing van hun activiteiten naar het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] en met het oog op mogelijke realisatie op termijn van (ook) woningbouw ter plaatse van de bedrijfsactiviteiten van [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen zijn de Gemeente, [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen in overleg getreden en hebben zij overeenstemming bereikt over:
A. de verwerving door de gemeente van Slachthuis Nijmegen van het hiervoor vermelde opstalrecht op minnelijke basis en ter voorkoming van gerechtelijke onteigening;
B. de beëindiging van de Huurovereenkomst tussen de Gemeente als verhuurder en Slachthuis Nijmegen als huurder;
C. een werkgelegenheidsgarantie, met de toevoeging dat de afgifte daarvan voor de gemeente een essentiële voorwaarde is voor verwerving van het opstalrecht gelet op de huidige maatschappelijke omstandigheden en het publieke algemene belang;
D. overige afspraken, welke afspraken partijen in het hierna volgende schriftelijk wensen vast te leggen.
II.
Zijn overeengekomen als volgt:
(…)

2.Koop opstalrecht

2.1
Slachthuis Nijmegen zal het opstalrecht verkopen en leveren aan de Gemeente overeenkomstig de als
bijlage IIIaan deze overeenkomst gehechte koopovereenkomst.
(…)

5.Werkgelegenheidsgarantie

4.1
[gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen verstrekken de als
bijlage IVaan deze overeenkomst gehechte werkgelegenheidsgarantie met derdenbeding ten behoeve van de individuele werknemers en verplichten zich deze garantie zowel jegens de gemeente als jegens de individuele werknemers onverkort na te komen.

6.Overige afspraken

5.1
[gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen verplichten zich de koopsom die de gemeente aan Slachthuis Nijmegen betaalt in het kader van de verwerving van het hiervoor genoemde opstalrecht volledig aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van hun activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] en daarover desverzocht jegens de Gemeente rekening en verantwoording af te leggen.
(…)
5.4
Deze overeenkomst alsmede de in deze overeenkomst genoemde koopovereenkomst, de beëindiging van de Huurovereenkomst en de werkgelegenheidsgarantie worden aangegaan onder de opschortende voorwaarde dat door [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen binnen vier weken na het vervallen van het in artikel 5.3 vermelde totstandkomingsvoorbehoud, een hen/haar conveniërende financiering is verkregen op basis van de business case die verplaatsing en voorzetting van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] mogelijk moet maken en waarvan de koopsom voor de verwerving van het opstalrecht onlosmakelijk deel uitmaakt. Indien deze opschortende voorwaarde eerder zal zijn vervallen dan binnen de hiervoor in dit artikel 5.4 vermelde termijn, zullen [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen de gemeente daarvan onmiddellijk schriftelijk op de hoogte stellen.
5.5
Indien [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen, na door de gemeente in gebreke te zijn gesteld, gedurende de in redelijkheid benodigde termijn om alsnog na te komen, nalatig blijft/blijven in de nakoming van haar uit deze overeenkomst en/of met deze overeenkomst samenhangende overeenkomsten (koopovereenkomst, beëindiging Huurovereenkomst en werkgelegenheidsgarantie) voortvloeiende verplichtingen, zullen [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen hoofdelijk, des dat de een heeft betaald de ander zal zijn bevrijd, ten behoeve van de gemeente een zonder ingebrekestelling of rechterlijke tussenkomst terstond opeisbare boete van 5% van de in de koopovereenkomst vermelde koopsom verbeuren, onverminderd het recht van de gemeente op vergoeding van de werkelijk door de gemeente geleden schade en vergoeding van kosten van verhaal.
(…)
5.5.2
Indien de verplaatsing van de werkgelegenheid van het bedrijfsterrein [adres 3] te [woonplaats 3] niet is gerealiseerd binnen vier jaar en zes maanden na levering van het opstalrecht vervalt de verplichting van de gemeente het op dat moment nog niet opeisbare deel van de koopsom te voldoen.
5.5.3
Hilzaco staat als eigen zelfstandige verplichting jegens de gemeente in voor de nakoming van [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen van alle verplichtingen uit deze overeenkomst en de met deze overeenkomst samenhangende overeenkomsten (koopovereenkomst, beëindiging Huurovereenkomst en werkgelegenheidsgarantie) ten bewijze waarvan deze overeenkomst met bijlagen is ondertekend en geparafeerd door Hilzaco.
2.7.
Op 15 juli 2015 hebben de gemeente en Slachthuis Nijmegen een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan Slachthuis Nijmegen het recht van opstal op het perceel gelegen nabij de [adres 1] 2 te Nijmegen aan de gemeente heeft verkocht voor een bedrag van in totaal € 27.600.000,00. In de koopovereenkomst is het volgende opgenomen:
Artikel 2: betaling
De betaling van een deel van de koopsom, groot € 21 mln (zegge: eenentwintig miljoen euro) en van de rechten en kosten vindt plaats bij het passeren van de akte van eigendomsoverdracht, met inachtneming van het hierna bepaalde. De betaling van dit deel van de koopsom en van de rechten en kosten vindt plaats via het kantoor van de notaris. Verkoper stemt ermee in dat de notaris dit deel van de koopsom onder zich houdt totdat zeker is dat het onroerend goed geleverd wordt vrij van hypotheken, beslagen en inschrijvingen daarvan.
Het restant van de koopsom van € 6.600.000,00 (zegge: zes miljoen zeshonderdduizend euro) is niet eerder opeisbaar en zal pas (in delen) worden betaald op de na te noemen tijdstippen en de bij die tijdstippen behorende bedragen, te weten:
 contractering grond bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] € 990.000,00;
 opdrachtverstrekking aan slachtlijn leverancier voor leveranties ten behoeve van bedrijfslocatie bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] € 990.000,00;
 opdrachtverstrekking aan koeling leverancier voor leveranties ten behoeve van bedrijfslocatie bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] € 990.000,00;
 onherroepelijke vergunningen, vrijstellingen en toestemmingen voor start bouw bedrijfslocatie bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] € 1.320.000,00;
 volledige realisatie fundering nieuwbouw bedrijfslocatie bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] € 990.000,00;
 opstallen nieuwbouw bedrijfslocatie bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] wind en waterdicht € 660.000,00;
 daadwerkelijk ingebruikneming, inhoudend de werkelijke verplaatsing van de werkgelegenheid naar de nieuwbouw bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] met inachtneming van de werkgelegenheidsgarantie € 660.000,00;
(…)
Artikel 6: feitelijke levering
6.1
Per datum van aktepassering behoudt Verkoper het voortgezet gebruik om niet en voor eigen rekening en risico van het onroerend goed gedurende drie jaar, met een uitloop met nog eens zes maanden mits Verkoper drie maanden voor afloop van de termijn van drie jaar deze verlenging met zes maanden schriftelijk aan Koper heeft verzocht. Dit voortgezet gebruik is persoonlijk en kan niet aan anderen worden overgedragen. Uiterlijk per het einde van het voortgezet gebruik zal Verkoper het onroerend goed geheel ontruimd, vrij van huur, pacht of andersoortig gebruiksrecht en zonder recht op verdere vergoedingen in welke vorm en/of van welke aard dan ook aan Koper opleveren. Indien Verkoper drie maanden voor het einde van het voortgezet gebruik om niet zoals hiervoor vermeld daartoe een schriftelijk verzoek aan Koper richt en een verlengd gebruik te wijten is aan feiten en omstandigheden die buiten de risicosfeer van Verkoper liggen is Koper bereid een aansluitende periode van voortgezet gebruik toe te staan met een maximum van één jaar en tegen betaling van een gebruiksvergoeding die op jaarbasis € 200.000,00 exclusief btw bedraagt. Dit voortgezet gebruik van maximaal één jaar geschiedt per periodes van één kalendermaand, zodat de vergoeding per kalendermaand € 16.667,00 exclusief btw bedraagt.
2.8.
Op 22 juli 2015 hebben ING Bank N.V., ING Commercial Finance B.V. en ING Lease (Nederland) B.V. (hierna: ING) enerzijds en Hilzaco, [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en [gedaagden 1 t/m 3] Someren B.V. anderzijds een term sheet ondertekend, waarin is opgenomen dat ING een krediet zou verlenen ten bedrage van € 38.500.000,00 (bestaande uit € 18.000.000,00 aan GO faciliteit, € 12.000.000,00 aan debiteurenfaciliteit en
€ 8.500.000,00 aan leasefaciliteit). Hieraan voorafgaand was een due diligence onderzoek uitgevoerd.
2.9.
Bij brief van 28 juli 2015 heeft Slachthuis Nijmegen, althans [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , de notaris, die de akte zou passeren, bericht dat de opschortende voorwaarde van artikel 5.4 van de mantelovereenkomst was vervuld.
2.10.
Op 31 juli 2015 heeft de levering van het opstalrecht plaatsgevonden. Met het door de gemeente betaalde bedrag van € 21.000.000,00 heeft Slachthuis Nijmegen het hypotheekrecht ten bedrage van € 2.500.000,00 dat ten gunste van ABN Amro Bank N.V. op het opstalrecht was gevestigd afgelost. Tevens is een lening van ABN Amro Bank N.V. ten bedrage van € 7.250.000,00 afgelost. Het na aftrek van kosten resterende bedrag van
€ 11.193.488,02 heeft Slachthuis Nijmegen op haar bankrekening ontvangen.
2.11.
De provincie Noord-Brabant heeft de gemeente voor de transactie een totaalbedrag van € 28.000.000,00 geleend tegen een rentepercentage van 0,59.
2.12.
Op 24 februari 2016 hebben Slachthuis Nijmegen en [gedaagde sub 1] de verantwoordelijke wethouder van de gemeente in een gesprek medegedeeld dat zij hun activiteiten zouden stoppen. Vanwege het niet kunnen realiseren van een exportvergunning naar China en sterk gewijzigde marktomstandigheden was het volgens [gedaagden 1 t/m 3] niet mogelijk de winstgevendheid structureel te verbeteren. Hierdoor is de financiering van de nieuwbouw te [woonplaats 3] onmogelijk gebleken. Dit is dezelfde dag aan het personeel medegedeeld. Nadien is een persbericht uitgegaan.
2.13.
De advocaat van de gemeente heeft de advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] op 25 februari 2016 gevraagd om een gesprek teneinde [gedaagden 1 t/m 3] te informeren over het bepaalde in artikel 5.1 van de mantelovereenkomst. Bij e-mailbericht van 25 februari 2016 heeft de advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] de advocaat van de gemeente bericht dat zijn cliënten hieraan geen gehoor geven.
2.14.
Bij brief van 25 februari 2016 heeft het college van burgemeester en wethouders van de gemeente de gemeenteraad een brief gestuurd over de situatie met betrekking tot [gedaagden 1 t/m 3] , waarin ook is medegedeeld dat zij [gedaagden 1 t/m 3] zal (blijven) verzoeken om rekening en verantwoording af te leggen over de besteding van de koopsom.
2.15.
Bij e-mailbericht van 26 februari 2016 heeft de advocaat van de gemeente de advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] medegedeeld dat de gemeente [gedaagden 1 t/m 3] in gebreke stelt en haar aansprakelijk houdt voor de reeds geleden en nog te lijden schade. Tevens is [gedaagden 1 t/m 3] in de gelegenheid gesteld om rekening en verantwoording af te leggen en daartoe nog diezelfde dag bij de gemeente te verschijnen.
2.16.
Op 26 februari 2016 heeft de gemeente verlof gekregen om ten laste van [gedaagden 1 t/m 3] en haar indirecte bestuurders voor een bedrag van € 19.206.000,00 conservatoir (derden)beslag te leggen op roerende zaken (inventaris, rollend materieel en handelsvoorraden), onroerende zaken en onder ING Bank N.V. en ABN Amro Bank N.V., hetgeen ook is gelegd.
2.17.
De advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] en de bestuurders heeft de advocaat van de gemeente bij brief van 1 maart 2016 medegedeeld dat de feiten zoals weergegeven in de brief van 25 februari 2016 van het college van burgemeester en wethouders niet juist zijn en vervolgens de gebeurtenissen uiteengezet zoals die zich volgens [gedaagden 1 t/m 3] en de bestuurders hebben voorgedaan.
2.18.
Op 3 maart 2016 heeft [gedaagden 1 t/m 3] in reactie op de berichten in de pers en de discussie tijdens de gemeenteraadsvergadering van 2 maart 2016 een nieuw persbericht doen uitgaan.
2.19.
Op 10 maart 2016 hebben partijen in aanwezigheid van hun advocaten nader overleg gevoerd, waarbij [gedaagden 1 t/m 3] en haar indirecte bestuurders aan de gemeente stukken hebben overhandigd. Op diezelfde dag heeft het college van burgemeester en wethouders de gemeenteraad een brief gestuurd, die ook naar de advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] en de bestuurders is gemaild, waarin de stand van zaken met betrekking tot [gedaagden 1 t/m 3] is weergegeven.
2.20.
Op 14 maart 2016 heeft de gemeente nieuwe beslagen gelegd.
2.21.
Bij brief, verstuurd per e-mail, van 21 maart 2016 heeft de advocaat van de gemeente de advocaat van [gedaagden 1 t/m 3] en de bestuurders bericht dat hij op 25 februari 2016 en 3 maart 2016 telefonisch en op 26 februari 2016, 2 maart 2016 en 10 maart 2016 schriftelijk namens de gemeente [gedaagden 1 t/m 3] heeft verzocht en gesommeerd om overeenkomstig het bepaalde in artikel 5.1 van de mantelovereenkomst rekening en verantwoording af te leggen met betrekking tot de verplichting het op 31 juli 2015 door Slachthuis Nijmegen ontvangen deel van de koopsom van € 21.000.000,00 volledig aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] . Hieraan is volgens de gemeente geen gevolg gegeven, enkel is de afrekening van de notaris overgelegd, waaruit volgt dat een bedrag van
€ 9.750.000,00 is aangewend ter aflossing van geldleningen en een bedrag van
€ 11.193.488,02 is doorbetaald aan Slachthuis Nijmegen. Volgens de gemeente zijn [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco hierdoor hoofdelijk een boete van 5% van de koopsom, zijnde € 1.380.000,00, verschuldigd.
2.22.
Op 21 maart 2016 heeft de voorzieningenrechter ingestemd met het verzoek van de gemeente tot verlenging van de termijn (met 28 dagen) voor het instellen van de eis in de hoofdzaak.

3.Het geschil in conventie

3.1.
De gemeente vordert in conventie dat de voorzieningenrechter
I. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen, Hilzaco en [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , althans [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco, althans [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen veroordeelt binnen 24 uur na dit vonnis:
a. schriftelijk aan de gemeente Nijmegen rekening en verantwoording af te leggen van de aanwending van het op 31 juli 2015 door de gemeente aan Slachthuis Nijmegen betaalde deel van de koopsom, groot € 21.000.000,00, vergezeld van een verklaring van een registeraccountant, althans een door de voorzieningenrechter aan te wijzen deskundige, met betrekking tot de (al dan niet) juistheid en de volledigheid van deze rekening en verantwoording en wel aldus dat uit de rekening en verantwoording blijkt hoe het bedrag van € 21.000.000,00 vanaf 3l juli 2015 is aangewend, welke exacte bedragen daaruit of op basis daarvan wanneer, aan wie en onder welke titel zijn betaald, wat de samenhang is met de verplichting het bedrag aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] , waaruit dan vanzelf
volgt welk deel van de € 21.000.000,00 nog niet, al dan niet overeenkomstig het in artikel 5.1 van de Raamovereenkomst bepaalde doel, is besteed en dus nog onder [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen en/of Hilzaco en/of [gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 5] en/of derden berust met de uitdrukkelijke vermelding van dit bedrag, althans aan de gemeente Nijmegen rekening en verantwoording af te leggen van de aanwending van het
op 31 juli 2015 door de gemeente aan Slachthuis Nijmegen betaalde deel van de koopsom, groot € 21.000.000,00, op een door de voorzieningenrechter te bepalen wijze;
b. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen, Hilzaco en [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , althans [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen, Hilzaco, althans [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen steeds en in alle gevallen hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 500.000,00 ineens en € 50.000,00 voor iedere kalenderdag dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen en/of Hilzaco en/of [gedaagde sub 4] en/of [gedaagde sub 5] met nakoming van het onder a. gevorderde in gebreke is en/of blijft, een deel van een dag daaronder begrepen;
II. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco, althans [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen veroordeelt binnen 24 uur na dit vonnis:
c. op kosten van de gemeente afschrift van alle bescheiden vanaf 31 juli 2015 aan de gemeente te verstrekken aangaande aanwending van het per die datum betaalde deel van de koopsom groot € 21.000.000,00, als onder a. nader bepaald, daaronder begrepen afschriften van bankafschriften, bewijzen van aflossing, waaronder en onder meer begrepen de titels van betaling van de bedragen op de afrekening van de notaris aan ABN AMRO, facturen, andere titels van betaling, overeenkomsten en alle andere bescheiden die betrekking hebben op aanwending van het op 31 juli 2015 door de gemeente betaalde deel van de koopsom vanaf 31 juli 2015;
d. op kosten van de gemeente aan de gemeente afschrift of uittreksel van alle bescheiden te verstrekken, althans daarin inzage te verschaffen, die aantonen of kunnen aantonen dat de financiering van de nieuwbouw (dus verplaatsing naar en voortzetting op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] ) onmogelijk zou zijn gebleken vanwege de onmogelijkheid de winstgevendheid structureel te verbeteren met als reden drastisch veranderde marktomstandigheden en het niet realiseren van een exportvergunning naar China, daaronder in ieder geval begrepen
 de volledige documentatie van en met betrekking tot de [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen conveniërende financiering op basis van de businesscase die verplaatsing en voortzetting van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] mogelijk moet maken en waarvan de koopsom voor de verwerving van het opstalrecht onlosmakelijk deel uitmaakt van 28 juli 2015 of daarvoor (lichaam van de dagvaarding onder 22);
 de na 28 juli 2015 door de financier(s) voorgestelde/opgelegde wijzigingen in die financiering c.q. de daaraan verbonden voorwaarden waaronder bescheiden waaruit blijkt of en wanneer deze wijzigingen door [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen zijn aanvaard (lichaam van de dagvaarding onder 23);
 bescheiden/documentatie die aantonen dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen zich sedert 2009 hebben ingespannen een exportvergunning naar China te verkrijgen (“Chinawaardig” te worden) waaronder bescheiden waaruit blijkt of, dat en wanneer duidelijk werd dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen die exportvergunning niet zouden verkrijgen/niet “Chinawaardig” konden worden (lichaam van de dagvaarding onder 24);
 bescheiden die aantonen dat ten aanzien van [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen na 31 juli 2015 sprake zou zijn geworden van drastisch veranderde marktomstandigheden die zich vóór 31 juli 2015 (nog) niet voordeden (lichaam van de dagvaarding onder 25);
 bescheiden die aantonen dat het vanwege drastisch veranderde marktomstandigheden en het niet realiseren van een exportvergunning naar China - de door gedaagde aangevoerde redenen - het niet mogelijk zou zijn geweest de
winstgevendheid van [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen structureel te verbeteren en dat daardoor de financiering van de nieuwbouw onmogelijk zou
zijn gebleken (lichaam van de dagvaarding onder 26);
 andere bescheiden die (kunnen) aantonen dat [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen eind februari 2016 genoodzaakt waren met onmiddellijke ingang en
zonder aankondiging vooraf hun bedrijfsactiviteiten te staken, althans deze bedrijfsactiviteiten niet voort te zetten en niet te verplaatsen naar en voort te zetten op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] ;
e. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco, althans [gedaagde sub 1] en Slachthuis Nijmegen steeds en in alle gevallen hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt tot betaling van een dwangsom van
€ 500.000,00 ineens en € 50.000,00 voor iedere kalenderdag dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen en/of Hilzaco met nakoming van het onder c. en/of d. gevorderde in gebreke is en/of blijft, een deel van een dag daaronder begrepen;
III. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco, hoofdelijk, des dat de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt binnen 24 uur na het wijzen van het te dezen bedoelde vonnis aan de gemeente te betalen een bedrag van € 1.380.000,00, vermeerderd met de wettelijke handelsrente vanaf 25 februari 2016, althans vanaf 21 maart 2016, althans vanaf de dag van dagvaarding;
IV. [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen, Hilzaco, [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] , steeds en in alle gevallen hoofdelijk, des dat de een betaalt, de ander zal zijn bevrijd, veroordeelt in de kosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden 1 t/m 3] en haar indirecte bestuurders voeren verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden 1 t/m 3] en haar indirecte bestuurders vorderen in reconventie dat de voorzieningenrechter
I. de gemeente veroordeelt om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis op kosten van Slachthuis Nijmegen inzage en afschrift te verstrekken van:
A. de wijze waarop de gemeente de verwerving van de opstallen in het grondboek en haar administratie heeft verwerkt en tegen welke waarde:
B. een ongecensureerde versie van de brief van 30 juni 2015 van het college van burgemeester en wethouders aan de gemeenteraad (kenmerk OB10/D1515908492)
een en ander op straffe van een dwangsom,
II. de ten laste van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] gelegde beslagen opheft alsmede de gemeente verbiedt tot hernieuwde beslaglegging zolang ter zake de vordering die zij op [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] pretendeert te hebben geen in kracht van gewijsde gegane uitspraak is gewezen, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom,
III. de gemeente veroordeelt in de proceskosten.
4.2.
De gemeente voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling in conventie

5.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de stellingen van de gemeente voort. De vorderingen van de gemeente zijn er immers op gericht opheldering te verkrijgen over de vraag waarom het bedrag van € 21.000.000,00, anders dan was beoogd, niet is aangewend voor bedrijfsverplaatsing om op die manier te kunnen beoordelen of er gronden zijn voor een procedure tot terugvordering en verhaal van schade tegen een bedrijf dat in liquidatie verkeert.
5.2.
De vorderingen van de gemeente zijn in de kern genomen daarop gebaseerd dat [gedaagden 1 t/m 3] in strijd heeft gehandeld met de bepaling in de mantelovereenkomst op grond waarvan [gedaagden 1 t/m 3] verplicht is de koopsom voor de opstallen ‘uitsluitend’ (I. onder i) en ‘volledig aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van hun activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] ’ (art. 5.1). Volgens het slot van art. 5.1 moet [gedaagden 1 t/m 3] ‘daarover desverzocht jegens de gemeente rekening en verantwoording afleggen’, wat [gedaagden 1 t/m 3] volgens de gemeente tot op heden heeft geweigerd.
5.3.
Het staat op zichzelf vast dat [gedaagden 1 t/m 3] haar bedrijf niet zal verplaatsen en haar bedrijfsactiviteiten niet zal voortzetten. In zoverre staat vast dat [gedaagden 1 t/m 3] niet voldoet en niet zal voldoen aan de verplichting de koopsom volledig aan te wenden voor het verplaatsen en voortzetten van haar activiteiten (naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] ). Over de betekenis van deze bepaling en de daaraan gekoppelde verplichting tot het doen van rekening en verantwoording verschillen de partijen van mening. Met name bestaat verschil van mening over de vraag of [gedaagden 1 t/m 3] de betaalde € 21.000.000,00 in afwachting van de bedrijfsverplaatsing mocht gebruiken in het kader van de lopende bedrijfsexploitatie, zoals [gedaagden 1 t/m 3] stelt te hebben gedaan, of dat dat bedrag op een of andere manier zichtbaar en geoormerkt beschikbaar diende te blijven voor investering in de bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten. Volgens [gedaagden 1 t/m 3] is hierover in de onderhandelingen voorafgaande aan het sluiten van de overeenkomst tussen de partijen gesproken en is het resultaat van de onderhandelingen geweest dat het bedrag van € 21.000.000,00 niet separaat gereserveerd zou blijven staan in een soort bouwdepot, maar direct bij de levering van de opstallen aan [gedaagden 1 t/m 3] zou worden uitbetaald zodat [gedaagden 1 t/m 3] daarmee haar financieringslasten in het kader van de lopende exploitatie zou kunnen verminderen met het oog op het verkrijgen van de benodigde (her)financiering voor nieuwbouw en bedrijfsverplaatsing. De gemeente heeft betwist dat daarover in deze zin tussen de partijen is gesproken.
5.4.
Voor zover aan het standpunt van de gemeente ten grondslag ligt dat uit de mantelovereenkomst voortvloeit dat het bedrag van € 21.000.000,00 separaat gereserveerd diende te blijven, geldt dat de overeenkomst daarvoor onvoldoende aanknopingspunten biedt. Een bepaling van die strekking staat noch in art. 5.1 noch elders in de mantelovereenkomst of in de koopovereenkomst. Het ligt voor de hand dat als dit de bedoeling was geweest de koopovereenkomst zou hebben bepaald dat de gehele koopsom ‘in depot’ zou blijven en niet alleen het bedrag van € 6.600.000,00 ten aanzien waarvan uitdrukkelijk en met een uitgewerkt schema is bepaald in welke fasen van de bedrijfsverplaatsing dit zou worden vrijgegeven. In het feit dat juist is bepaald dat het bedrag van € 21.000.000,00 direct bij levering zou worden betaald terwijl [gedaagden 1 t/m 3] na die levering nog gedurende 3,5 jaar haar bedrijfsactiviteiten in de verkochte opstallen (om niet) zou kunnen blijven uitoefenen, ligt een aanwijzing besloten dat [gedaagden 1 t/m 3] het bedrag van
€ 21.000.000,00 voor de lopende exploitatie zou kunnen aanwenden op de wijze zoals door haar is gesteld. Anders valt niet goed te begrijpen waarom dat bedrag reeds bij de levering aan [gedaagden 1 t/m 3] ter beschikking werd gesteld. Bij de mondelinge behandeling is in tweede termijn namens de gemeente ook wel toegegeven dat [gedaagden 1 t/m 3] het bedrag van
€ 21.000.000,00 niet ongebruikt hoefde weg te zetten en tot op zekere hoogte in het kader van financiering van de lopende exploitatie kon gebruiken, mits het bedrag uiteindelijk ten goede zou komen aan bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de bedrijfsactiviteiten. Het enkele feit dat het bedrag van € 21.000.000,00 hiervoor niet apart is gezet of geoormerkt gereserveerd is, kan daarom op zichzelf niet tot de conclusie leiden dat [gedaagden 1 t/m 3] in strijd heeft gehandeld met art. 5.1 van de overeenkomst. Dit laat uiteraard onverlet de verplichting van [gedaagden 1 t/m 3] het bedrag van € 21.000.000,00 uiteindelijk ten goede te laten komen aan bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de bedrijfsactiviteiten.
5.5.
Mede tegen de achtergrond van het voorgaande moeten de vorderingen van de gemeente verder worden beoordeeld. De gemeente heeft in de eerste plaats nakoming gevorderd van de verplichting in art. 5.1 van de mantelovereenkomst rekening en verantwoording aan haar af te leggen over de aanwending van het bedrag van
€ 21.000.000,00. [gedaagden 1 t/m 3] betwist dat uit art. 5.1 van die overeenkomst in de gegeven omstandigheden een verplichting tot rekening en verantwoording voortvloeit zoals door de gemeente wordt verlangd. [gedaagden 1 t/m 3] voert in dat verband aan dat de in art. 5.1 bedoelde rekening en verantwoording uitsluitend bedoeld was om achteraf te worden gedaan nadat de bedrijfsverplaatsing en de voortzetting van de activiteiten elders zouden zijn gerealiseerd. Volgens de gemeente houdt art. 5.1 de verplichting in onder alle omstandigheden rekening en verantwoording af te leggen over de aanwending van de koopsom. Daarmee is in de eerste plaats uitleg van het bepaalde in art. 5.1 aan de orde volgens de daarvoor geldende maatstaven. Daarbij geldt dat ‘de inhoud van hetgeen als rekening en verantwoording mag worden verlangd, (…) telkens [wordt] bepaald door de aard van de rechtsverhouding welke verplicht tot het zich omtrent de behoorlijkheid van enig vermogensrechtelijk beleid te rechtvaardigen, en de omstandigheden van het gegeven geval’ (HR 2 december 1994, NJ 1995,548).
5.6.
De partijen hebben niets gesteld waaruit blijkt dat voorafgaande aan de sluiting van de overeenkomst het doen van rekening en verantwoording voorwerp van bespreking of onderhandeling is geweest. De voorzieningenrechter zal het daarom moeten doen met de tekst van de bepaling gelezen in de context van de overeenkomst, rekening houdend met de aard van de rechtsverhouding en de omstandigheden van het geval. Voor de gedachte dat alleen achteraf rekening en verantwoording hoeft te worden gedaan zoals door [gedaagden 1 t/m 3] is gesteld, is geen enkel aanknopingspunt. Die opvatting zou bovendien tot het wonderlijke resultaat leiden dat indien het bedrag van € 21.000.000,00, zoals nu, niet wordt aangewend voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten, [gedaagden 1 t/m 3] geen rekening en verantwoording zou hoeven af te leggen. De bepaling van art. 5.1 is geheel ongeclausuleerd en bevat geen beperkingen tot bepaalde situaties of momenten. Niet kan worden aangenomen dat, waar vaststaat dat het bedrag van € 21.000.000,00 niet is en niet zal worden gebruikt voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten, voor rekening en verantwoording op de voet van art. 5.1 geen plaats meer is omdat toch al vaststaat dat het geld niet is gebruikt voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten. Het ligt voor de hand om aan te nemen dat met art. 5.1 is beoogd de gemeente een vorm van controle te geven op de besteding van de overeengekomen koopsom, in aanmerking genomen dat die koopsom afkomstig is uit publieke middelen (van de gemeente en indirect van de provincies Noord-Brabant en Gelderland) en kennelijk mede is afgestemd op en bestemd voor de verwezenlijking van een doel van publiek belang, te weten behoud van economische activiteit en werkgelegenheid. En vanuit die optiek ligt ook voor de hand om aan te nemen dat de controle op de besteding mede het doel dient dat de gemeente zo nodig stappen kan ondernemen tegen [gedaagden 1 t/m 3] op grond van hetgeen omtrent die besteding is gebleken. De gemeente kan daarom in beginsel op grond van art. 5.1 van de mantelovereenkomst van [gedaagden 1 t/m 3] verlangen dat zij rekening en verantwoording doet over de besteding van het bedrag van € 21.000.000,00.
5.7.
Hoe ver die rekening en verantwoording moet gaan, is een andere vraag. Voor een deel staat die op grond van de aflossingsnota van de notaris vast. In zoverre is er voldoende rekening en verantwoording. Als juist is de stelling van [gedaagden 1 t/m 3] dat de rest van het bedrag in de lopende exploitatie terecht is gekomen en zo vermengd is geraakt met de grote geldstromen binnen het bedrijf van [gedaagden 1 t/m 3] moet het vrijwel ondoenlijk worden geacht te achterhalen waaraan het gehele bedrag precies is besteed. Een veroordeling tot een zover gaande rekening en verantwoording gaat daarom te ver. De gemeente hoeft anderzijds geen genoegen te nemen met de mededeling van [gedaagden 1 t/m 3] dat de rest in de lopende exploitatie is terecht gekomen. Het kan zijn dat dat is gebeurd, maar dat moet dan wel behoorlijk worden aangetoond om uit te sluiten dat het geld een andere bestemming heeft gekregen. Met het oog op juridische maatregelen tot restitutie wegens niet voldoen aan de bestedingsverplichting heeft de gemeente er recht op en belang bij dat [gedaagden 1 t/m 3] daarin inzicht verschaft. Het enkele feit dat de verlangde rekening en verantwoording mede ertoe kan dienen eventuele verhaalsmogelijkheden vast te stellen, maakt niet dat sprake is van misbruik van de bevoegdheid nakoming te verlangen van de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording. Er is daarom aanleiding voor veroordeling van [gedaagden 1 t/m 3] tot het doen van een beperktere rekening en verantwoording dan door de gemeente wordt verlangd. [gedaagden 1 t/m 3] zal aan de gemeente onderbouwd met schriftelijke stukken, zoals bankrekeningafschriften, over de periode van 31 juli 2015 tot heden, genoegzaam moeten aantonen dat en globaal hoe het bedrag ten behoeve van de lopende exploitatie van [gedaagden 1 t/m 3] is aangewend en wel zodanig dat daarmee uitgesloten is dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de ondernemingen van [gedaagden 1 t/m 3] beschikbaar is. Zoals uit het voorgaande volgt zal [gedaagden 1 t/m 3] in dat verband mede ter voldoening aan het gevorderde op de voet van artikel 843a Rv in ieder geval alle afschriften van haar bankrekeningen over de periode van 31 juli 2015 tot heden in afschrift aan de gemeente ter beschikking moeten stellen. Met inachtneming hiervan zullen de vorderingen onder I. sub a. en II. sub c. worden toegewezen zoals hierna te vermelden, met afwijzing van het meer of anders gevorderde.
5.8.
De verplichting tot het doen van de hiervoor bedoelde rekening en verantwoording rust op grond van art. 5.5.3 van de mantelovereenkomst mede op Hilzaco. Er is voorshands onvoldoende grond om de (indirecte) bestuurders persoonlijk te verplichten tot het doen van rekening en verantwoording. Zij zijn als zodanig geen partij bij de overeenkomst en er is vooralsnog niet van feiten en omstandigheden gebleken waaruit afgeleid moet worden dat zij [gedaagden 1 t/m 3] bewust niet in staat stellen of belemmeren tot het doen van rekening en verantwoording. De vordering zal daarom worden afgewezen voor zover die tegen hen is gericht.
5.9.
Wat betreft de door de gemeente op grond van art. 843a Rv gevorderde bescheiden geldt het volgende. Voor de toewijsbaarheid van die vordering is vereist dat het moet gaan om bepaalde bescheiden aangaande een rechtsbetrekking in geschil waarbij de gemeente partij is en bij afgifte/inzage waarvan de gemeente een rechtmatig belang heeft. Het is duidelijk dat er tussen de gemeente en [gedaagden 1 t/m 3] een rechtsbetrekking bestaat waarbij zowel de gemeente als [gedaagden 1 t/m 3] partij zijn en waaromtrent tussen hen geschil bestaat. Dat geschil heeft betrekking op de niet nakoming door [gedaagden 1 t/m 3] van de verplichting uit de overeenkomst de koopsom voor de verwerving van de opstallen aan te wenden voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten en de daarmee samenhangende verplichting tot het afgeven van een werkgelegenheidsgarantie. Voor het antwoord op de vraag in hoeverre [gedaagden 1 t/m 3] toerekenbaar tekort is geschoten in de nakoming van die verplichtingen en op die grond tot schadevergoeding is verplicht en meer in het algemeen voor het antwoord op de vraag wat de rechtspositie van de gemeente is om redres van [gedaagden 1 t/m 3] te kunnen krijgen, heeft de gemeente er een rechtmatig belang bij geïnformeerd te raken over de feiten en omstandigheden die zich in het domein van [gedaagden 1 t/m 3] hebben voorgedaan rondom het aangaan van de overeenkomst en het kort daarop gevolgde, en haaks op de overeenkomst staande, besluit van [gedaagden 1 t/m 3] de bedrijfsactiviteiten te staken. Wat betreft de financiële bescheiden die de gemeente verlangt in het kader van de rekening en verantwoording, wordt verwezen naar rechtsoverweging 5.7. Hierna zullen de overige door de gemeente verlangde stukken aan de orde komen.
5.10.
De gemeente vordert in de eerste plaats afschriften van de volledige documentatie betreffende de financiering die [gedaagden 1 t/m 3] op grond van art. 5.4 van de mantelovereenkomst diende te verwerven. Vast staat dat er ten tijde van de levering van de opstallen een ook namens [gedaagden 1 t/m 3] ondertekend term sheet van ING gedateerd 22 juli 2015 was met een voorstel voor een financiering voor een totaalbedrag van € 38.500.000,00. In hoeverre daarmee was voldaan aan het bepaalde in art. 5.4 van de overeenkomst en in hoeverre de verklaring van [gedaagden 1 t/m 3] van 28 juli 2015 aan de notaris juist was, is de vraag. Hier gaat het erom wat er vervolgens na 28 juli 2015 rondom dat financieringsvoorstel is voorgevallen. Ter zitting is namens [gedaagden 1 t/m 3] verklaard dat er in oktober 2015 eerste concept kredietovereenkomsten lagen ter uitwerking van de term sheet. Waarom het niet tot sluiting van financieringsovereenkomsten is gekomen, is niet duidelijk in het bijzonder niet of dat alleen aan [gedaagden 1 t/m 3] heeft gelegen of (ook) aan ING en BOM. Aannemelijk is dat er behalve deze conceptovereenkomsten correspondentie tussen ING en [gedaagden 1 t/m 3] en/of gespreksverslagen en/of andere schriftelijke stukken, zoals een businessplan, waarmee [gedaagden 1 t/m 3] ING informatie heeft verschaft die nodig was voor de beoordeling van de financieringsaanvraag, bestaan die hierover uitsluitsel kunnen bieden. Aangezien het verkrijgen van financiering met het oog op bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten een wezenlijk onderdeel vormt van de overeenkomst en bescheiden rondom het (niet) tot stand komen van die financiering van wezenlijk belang kunnen zijn voor het antwoord op de vraag of [gedaagden 1 t/m 3] aan haar verplichtingen heeft voldaan, heeft de gemeente er een rechtmatig belang bij afschriften van de daarop betrekking hebbende bescheiden te krijgen. Die bescheiden zijn ook voldoende bepaald en hebben betrekking op de rechtsbetrekking in geschil.
5.11.
[gedaagden 1 t/m 3] heeft zich erop beroepen dat zij tot staking van haar bedrijven genoodzaakt was vanwege het feit dat zij niet een exportvergunning voor China heeft weten te krijgen. De partijen zijn het er kennelijk over eens dat het antwoord op de vraag of [gedaagden 1 t/m 3] op die grond genoodzaakt was tot staking van belang kan zijn voor de beoordeling van de aansprakelijkheid van [gedaagden 1 t/m 3] . Met het oog daarop heeft de gemeente er een rechtmatig belang bij dat [gedaagden 1 t/m 3] afschriften verstrekt van bescheiden waaruit blijkt dat, hoe en sinds wanneer [gedaagden 1 t/m 3] zich heeft ingespannen om een exportvergunning naar China te krijgen en waaruit blijkt dat en wanneer duidelijk is geworden dat [gedaagden 1 t/m 3] die vergunning niet zou krijgen. Voldoende aannemelijk is dat er bescheiden, zoals vergunningaanvragen, verzoeken, correspondentie, gespreksverslagen, zijn die daarover uitsluitsel kunnen geven en die aldus voldoende bepaald zijn.
5.12.
Voorts vordert de gemeente afschriften van bescheiden waaruit blijkt dat sprake is van drastisch veranderde marktomstandigheden en waaruit blijkt dat het niet mogelijk is gebleken de winstgevendheid van [gedaagden 1 t/m 3] structureel te verbeteren. Aan wat voor bescheiden de gemeente hierbij denkt, heeft zij niet toegelicht. Het valt ook niet zonder meer in te zien dat er bepaalde, concrete bescheiden zijn die hierover uitsluitsel kunnen bieden. Voor toewijzing van dit gedeelte van het gevorderde bestaat wegens onvoldoende bepaaldheid geen grond.
5.13.
Ten slotte de op grond van art. 5.5 van de overeenkomst gevorderde boete van 5 % over de koopsom. De gemeente heeft daaraan ten grondslag gelegd dat [gedaagden 1 t/m 3] tekort geschoten is in de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording, tot het volledig aanwenden van de koopsom voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de bedrijfsactiviteiten en tot het verkrijgen van de financiering daarvoor. Voor toewijzing van een geldvordering in kort geding is alleen plaats indien de vordering voldoende vast staat en de eiser daarbij een voldoende spoedeisend belang heeft. Dat [gedaagden 1 t/m 3] tekort is geschoten in haar verplichting tot het desverzocht doen van rekening en verantwoording en op die grond reeds de boete heeft verbeurd kan thans nog niet als voldoende vaststaand worden aangenomen. Zoals hiervoor bleek is uit de overeenkomst niet zonder meer duidelijk wat de verplichting tot het doen van rekening en verantwoording inhoudt en hoever die strekt. Dat is eerst in dit vonnis door uitleg en aan de hand van de rechtsverhouding en de omstandigheden van het geval vastgesteld. Dat [gedaagden 1 t/m 3] niet eerder rekening en verantwoording heeft afgelegd op een moment dat nog niet duidelijk was waartoe zij was gehouden, kan niet zonder meer de conclusie wettigen dat zij wegens toerekenbaar tekort schieten de boete heeft verbeurd die in artikel 5.5 overigens ongespecificeerd op de niet nakoming van de verplichtingen uit de overeenkomst is gesteld.
5.14.
Wat betreft het niet aanwenden van de volledige koopsom voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten geldt het volgende. Het enkele feit dat [gedaagden 1 t/m 3] het bedrijf niet heeft verplaatst en de activiteiten niet heeft voortgezet en dat ook niet meer zal doen, staat wel haaks op de overeenkomst, maar wettigt niet zonder meer de (juridische) conclusie dat zij toerekenbaar tekort is geschoten. In de opzet van de overeenkomst ligt besloten dat tussen de levering van de opstallen en de betaling van het bedrag van € 21.000.000,00 enerzijds en het moment waarop de bedrijfsverplaatsing en de voortzetting van de activiteiten voltooid diende te zijn anderzijds, nog ruim 3,5 jaar kon verstrijken. Het risico bestaat uiteraard dat in die periode bedrijfseconomische omstandigheden zodanig veranderen dat de bedrijven van [gedaagden 1 t/m 3] in deconfiture zouden geraken en het dus niet tot verplaatsing en voortzetting elders zou komen. Dat dit risico zich kan verwezenlijken ligt in de opzet van de overeenkomst waarbij (lang) vooruit - voorafgaand aan de uiterste datum waarop de verplaatsing en voortzetting moest zijn gerealiseerd - werd betaald, besloten. Het is niet uitgesloten dat uitleg van de overeenkomst met zich zou kunnen brengen dat een vorm van deconfiture waardoor niet meer aan art. 5.1 wordt voldaan, niet met zich brengt dat [gedaagden 1 t/m 3] dan toerekenbaar tekort zou schieten in de nakoming van hun verplichtingen uit art. 5.1. Het debat van de partijen heeft hierover vooralsnog onvoldoende uitsluitsel gegeven. Dat zal in een bodemprocedure verder moeten worden beoordeeld, mede aan de hand van informatie uit de bescheiden die Hilcmann ingevolge dit vonnis eerst nog moet verstrekken.
5.15.
Ten slotte kan ook niet zonder meer worden aangenomen dat [gedaagden 1 t/m 3] tekort is geschoten in haar verplichting tot het verkrijgen van een financiering. In aanmerking genomen dat er een term sheet met een financieringsvoorstel lag, kan niet zonder meer worden gezegd dat [gedaagden 1 t/m 3] op 28 juli 2015 in strijd met art. 5.4 een onjuiste verklaring heeft afgelegd. In hoeverre zij zich nadien onvoldoende heeft ingespannen om de financiering verder af te sluiten, zal nog moeten blijken mede uit de stukken die zij eerst moet overleggen. Voor toewijzing van de gevorderde boete is daarom gezien de voor het toewijzen van een geldvordering in kort geding geldende eisen onvoldoende grond.
5.16.
Het voorgaande leidt er toe dat de vorderingen in conventie onder I. sub a. en b. en onder II. sub c., d. en e. – een en ander zoals hierna is weergegeven – voor toewijzing gereed liggen. Al hetgeen meer of anders is gevorderd, zal worden afgewezen.
5.17.
De gevorderde dwangsom zal worden gematigd en beperkt als volgt.
5.18.
[gedaagden 1 t/m 3] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in conventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- explootkosten € 115,44
- griffierecht € 3.864,00
- salaris advocaat
1.224,00
Totaal € 5.203,44

6.De beoordeling in reconventie

6.1.
Het spoedeisend belang vloeit in voldoende mate voort uit de stellingen van [gedaagden 1 t/m 3] en haar indirecte bestuurders.
6.2.
Zoals hiervoor in conventie ook reeds aan de orde is gekomen, zijn er vooralsnog onvoldoende feiten en omstandigheden op grond waarvan moet worden aangenomen dat de (indirecte) bestuurders er een persoonlijk ernstig verwijt van moet worden gemaakt dat [gedaagden 1 t/m 3] de verplichting tot het aanwenden van de koopsom voor bedrijfsverplaatsing en voortzetting van de activiteiten niet nakomt. Anderzijds kan niet worden uitgesloten dat de bestuurders de overeenkomst in juli 2015 zijn aangegaan terwijl zij toen reeds wisten of behoorden te weten dat [gedaagden 1 t/m 3] geen uitvoering kon of zou geven aan de hiervoor bedoelde verplichting. Dat zal in een bodemprocedure verder moeten worden onderzocht.
Beide omstandigheden in aanmerking genomen brengt een belangenafweging met zich dat de beslagen ten laste van de bestuurders op hun privébankrekeningen moeten worden opgeheven en dat de overige beslagen op de onroerende zaken ten laste van hen blijven liggen. Aannemelijk is dat de bestuurders aanmerkelijk in hun betalingsmogelijkheden worden gehinderd door de beslagen op hun privérekeningen. De gemeente heeft anderzijds niet aannemelijk gemaakt dat zij voor verhaal van haar eventuele vordering groot belang heeft bij handhaving van deze beslagen. Voor de beslagen op de onroerende zaken geldt dat de bestuurders niet duidelijk hebben gemaakt dat zij van deze beslagen wezenlijke hinder ondervinden, terwijl de gemeente voor verhaal van haar eventuele vordering belang kan hebben bij handhaving van deze beslagen. De vordering wordt dan ook toegewezen voor zover het het beslag op de privé bankrekeningen betreft.
Er bestaat onvoldoende aanleiding om thans een verbod tot hernieuwde beslaglegging toe te wijzen.
6.3.
Ten slotte de door [gedaagden 1 t/m 3] van de gemeente gevorderde afschriften van twee bescheiden. In hoeverre [gedaagden 1 t/m 3] thans een rechtmatig belang heeft bij afgifte hiervan met het oog op de rechtsbetrekking in geschil is moeilijk vast te stellen. De contouren van een eventuele discussie over schade die de gemeente mogelijk lijdt, zijn nog geheel niet duidelijk en evenmin is duidelijk waartegen [gedaagden 1 t/m 3] zich dan zal moeten verweren. Dat de wijze waarop de gemeente de verwerving van de opstallen in haar grondboek en of in het Grex OBW heeft verwerkt voor de vaststelling van schade van belang is, kan thans onvoldoende worden vastgesteld. Datzelfde geldt voor hetgeen de gemeente onzichtbaar in de brief van 30 juni 2015 heeft gecommuniceerd. Daartegenover staat dat de gemeente er een zwaarwegend belang bij kan hebben dat deze gegevens niet bij derden bekend worden in verband met (commerciële) belangen rondom het Grondexploitatie Ontwikkelingsbedrijf Waalfront. Onder deze omstandigheden moet een veroordeling tot afgifte van deze stukken thans achterwege blijven.
6.4.
De vordering in reconventie onder II. wordt dus gedeeltelijk toegewezen en de overige vorderingen worden afgewezen.
6.5.
[gedaagden 1 t/m 3] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten in reconventie worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- salaris advocaat
€ 408,00(factor 0,5 × tarief € 816,00)
Totaal € 408,00

7.De beslissing

De voorzieningenrechter
in conventie
7.1.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco om binnen twee weken na betekening van dit vonnis aan de gemeente Nijmegen onderbouwd met schriftelijke stukken, waaronder in ieder geval alle bankrekeningafschriften over de periode van 31 juli 2015 tot het moment waarop aan deze veroordeling wordt voldaan, aan te tonen dat en globaal hoe het na aflossing aan ABN Amro Bank N.V. resterende bedrag van € 11.193.488,02 ten behoeve van de lopende exploitatie van [gedaagden 1 t/m 3] is aangewend, en wel zodanig dat daarmee is uitgesloten dat dit bedrag op enigerlei wijze binnen of buiten de ondernemingen van [gedaagden 1 t/m 3] beschikbaar is,
7.2.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco op kosten van de gemeente binnen één week na betekening van dit vonnis aan de gemeente met inachtneming van hetgeen daaromtrent in dit vonnis is overwogen afschrift of uittreksel van de navolgende bescheiden te verstrekken, althans daarin inzage te verschaffen:
 de volledige documentatie van en met betrekking tot een [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen conveniërende financiering op basis van de businesscase die verplaatsing en voortzetting van de activiteiten naar en op het bedrijventerrein [adres 3] te [woonplaats 3] mogelijk moet maken en waarvan de koopsom voor de verwerving van het opstalrecht onlosmakelijk deel uitmaakt van 28 juli 2015 of daarvoor;
 de na 28 juli 2015 door de financier(s) voorgestelde/opgelegde wijzigingen in die financiering c.q. de daaraan verbonden voorwaarden waaronder bescheiden waaruit blijkt of en wanneer deze wijzigingen door [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen zijn aanvaard;
 bescheiden/documentatie die aantonen dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen zich sedert 2009 hebben ingespannen een exportvergunning naar China te verkrijgen (“Chinawaardig” te worden) waaronder bescheiden waaruit blijkt of, dat en wanneer duidelijk werd dat [gedaagde sub 1] en/of Slachthuis Nijmegen die exportvergunning niet zouden verkrijgen/niet “Chinawaardig” konden worden;
7.3.
veroordeelt [gedaagde sub 1] , Slachthuis Nijmegen en Hilzaco hoofdelijk om aan de gemeente een dwangsom te betalen van € 50.000,00 voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de in 7.1. en/of 7.2. uitgesproken hoofdveroordelingen voldoet, tot een maximum van € 11.000.000,00 is bereikt,
7.4.
veroordeelt [gedaagden 1 t/m 3] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 5.203,44,
7.5.
verklaart dit vonnis in conventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.6.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
7.7.
heft op de in februari 2016, althans maart 2016 ten laste van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] onder ING Bank N.V. en/of ABN Amro Bank N.V. gelegde conservatoire derdenbeslagen (op de privé bankrekeningen van [gedaagde sub 4] en [gedaagde sub 5] ),
7.8.
veroordeelt [gedaagden 1 t/m 3] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 408,00,
7.9.
verklaart dit vonnis in reconventie tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
7.10.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 28 april 2016.