Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 24 juni 2016
- het proces-verbaal van comparitie van 6 oktober 2015
- de akte indiening producties van de curator
- de akte indiening producties van Jansen Wijhe
- een conclusie na comparitie, tevens akte wijziging eis van de curator
- een antwoordconclusie na comparitie van Jansen Wijhe
- een akte na conclusie tevens akte indiening productie van de curator
- een antwoordakte na conclusie van Jansen Wijhe.
2.De feiten
“Hierbij zenden wij u een overeenkomst tot verrekening van de openstaande posten van diverse facturen tussen van Ommen Verhuur B.V. en Jansen Wijhe Loonbedrijf en Grondwerken B.V.Factuur nummer 201138 d.d. 26-03-2011 van van Ommen Verhuur B.V. groot € 23.800,- wordt verrekend met de openstaande facturen nummers 093690 en 094026 van Jansen Wijhe Loonbedrijf en Grondwerken B.V.Het restant bedrag van factuur 093690 groot € 8.757,86 komt hiermee geheel te vervallen. Van Factuur 094026 groot in totaal € 37.782,12 wordt (23.800,- minus 8.757,86-) € 15.042,14 afgeboekt, zodat van deze factuur nog € 22.739,98 open blijft staan.Ook een derde factuur met nummer 094027 groot € 13.703,33 blijft nog open staan.”
“(…) Uit de administratie heb ik moeten afleiden dat u in maart 2011 een trekker merk Fendt van de gefailleerde onderneming heeft gekocht. Ik voeg de factuur bij. De koopsom is niet voldaan, maar via verrekening afgeboekt op een vordering die u op Van Ommen Verhuur BV had. Naar voorlopig oordeel heb ik moeten vaststellen dat de zaak meer waard was.Ik ben van mening dat de koopovereenkomst tot benadeling van de schuldeisers heeft geleid en in het bijzonder de wijze waarop de betaling heeft plaatsgevonden. Om die reden vernietig ik de koopovereenkomst, maar in het bijzonder ook de betalingswijze (de verrekening) met een beroep op de faillissementspauliana. (…)”
3.De vordering
Jansen Wijhe heeft in maart 2011 een trekker, merk Fendt, van Van Ommen gekocht. De koopsom is niet voldaan, maar via verrekening afgeboekt op een vordering die Jansen Wijhe op Van Ommen had. Er is sprake van een onverplichte rechtshandeling, omdat Van Ommen op onverplichte wijze (door middel van verrekening of inbetalinggeving) de oorspronkelijke verbintenis heeft voldaan.
Op grond van artikel 43 Fw wordt wetenschap van de benadeling vermoed zowel bij Van Ommen als bij Jansen Wijhe te hebben bestaan, omdat de geleverde prestaties onevenredig waren. De marktwaarde van de tractor ligt vele malen hoger dan het gefactureerde bedrag. Door Van Ommen is op basis van de factuur een bedrag van € 4.107,00 afgeboekt als verlies. De tractor was in maart 2011 verzekerd voor een bedrag van € 70.000,00. De waarde is door het Nederlands Taxatie en Adviesbureau B.V. geschat op een onderhandse waarde van € 37.000,00 tot € 40.000,00 en een liquidatiewaarde van € 28.000,00 tot € 30.000,00. Daarnaast is uit marktonderzoek gebleken dat de tractor meer waard was dan het gefactureerde bedrag samen met het gecrediteerde bedrag.
Er bestond geen enkele zekerheid dat het dreigende faillissement zou kunnen worden voorkomen met het nemen van maatregelen. Er was geen concreet reddingsplan, geen (aanvullende) steun van de bank en het was beide partijen bekend dat het al lange tijd niet goed ging met Van Ommen. Reeds in juli 2010 hebben partijen een betalingsovereenkomst gesloten voor de enorme achterstanden, maar die overeenkomst is niet nagekomen.
4.Het verweer
Er is geen sprake van faillissementspauliana. Het is niet een rechtshandeling om niet.
De curator heeft onvoldoende gesteld om aan te nemen dat daadwerkelijk sprake is van benadeling van schuldeisers door de rechtshandeling. Zonder de transactie zou de tractor niet beschikbaar zijn geweest voor de gezamenlijke schuldeisers. De tractor was verpand aan Rabobank die voorafgaand aan het faillissement haar pandrechten heeft uitgewonnen. Van een bodemvoorrecht van de fiscus op de tractor is geen sprake. De verkoopopbrengsten van de BVA-veiling zijn aan de pandhouder toegekomen, zodat de opbrengst van de tractor niet aan de schuldeisers ten goede zou zijn gekomen
In elk geval dient de totale vordering van Jansen Wijhe op Van Ommen van € 78.439,31 als uitgangspunt te worden genomen voor de prestatie in ruil voor de overdracht van de tractor, omdat Jansen Wijhe deze restantvordering niet in het faillissement heeft ingediend en dus in ruil voor de overdracht van de tractor heeft afgezien van de inning van genoemd bedrag.
5.De beoordeling
5.3. De rechtbank begrijpt uit de door de curator bij conclusie na comparitie ingenomen stellingen dat hij zijn standpunt dat Jansen Wijhe zich de tractor heeft toegeëigend en dat deswege sprake is van een rechtshandeling om niet, heeft verlaten en dat hij thans aan zijn vorderingen ten grondslag legt dat het gaat om een rechtshandeling om baat.
Die rechtshandeling om baat bestaat volgens de curator hieruit dat Jansen Wijhe en Van Ommen zijn overeengekomen dat de aan Van Ommen toebehorende tractor uit haar vermogen zou worden gehaald en aan Jansen Wijhe zou worden overgedragen, waartegenover Jansen Wijhe zich jegens Van Ommen heeft verplicht een bedrag van € 23.800,00 te crediteren op de openstaande vorderingen op Van Ommen. Van Ommen heeft door middel van verrekening of inbetalinggeving de oorspronkelijke verbintenis voldaan, hetgeen volgens de curator een onverplichte rechtshandeling oplevert.
Uit hetgeen door partijen is aangevoerd blijkt dat Rabobank als pandhouder van alle vervoersmiddelen van Van Ommen gebruik heeft gemaakt van haar positie als separatist en zich op grond van artikel 3:253 lid 1 BW heeft verhaald op de opbrengst van de door haar verkochte goederen.
De vraag rijst in dit geval of wel sprake is van benadeling van de schuldeisers en of de faillissementspauliana wel bedoeld is voor een situatie waarin enkel de bank als separatist benadeeld zou kunnen zijn.
De bevoegdheid om de faillissementspauliana in te roepen komt aan de curator toe in het kader van zijn taak de faillissementsboedel te beheren en te vereffenen. Heeft een rechtshandeling van de schuldenaar tot gevolg gehad dat zijn actief (per saldo) kleiner is dan zonder die rechtshandeling het geval zou zijn geweest, dan kan hiertegen dus slechts met de faillissementspauliana worden opgekomen wanneer het actief betreft dat tot de faillissementsboedel behoort dan wel zou moeten behoren.
“de ingeoogste of nog niet ingeoogste vruchten, of roerende zaken tot stoffering van een huis of landhoef, of tot bebouwing of gebruik van het land.”Onder roerende zaken die dienen tot stoffering van huis of landhoef worden verstaan roerende zaken die strekken tot een enigszins duurzaam gebruik van het gebouw overeenkomstig de daaraan gegeven bestemming, waardoor dat gebouw tevens beter aan die bestemming beantwoordt (Hoge Raad 9 december 2012, ECLI:NL:HR:2011:BT2700). De aan Jansen Wijhe overgedragen tractor kan – zonder nadere toelichting, die ontbreekt – niet als een bodemzaak worden aangemerkt. Op grond hiervan moet worden geconcludeerd dat de fiscus, bij afwezigheid van de gewraakte rechtshandeling, niet zou zijn benadeeld.
Deze hypothese komt de rechtbank niet waarschijnlijk voor. Op grond van de niet betwiste stellingen van Jansen Wijhe - welke stellingen bevestiging vinden in de door haar overgelegde faillissementsverslagen - moet worden aangenomen dat de tractor was verpand aan Rabobank en dat de veiling via BVA-Auctions werd overgenomen door DLL, die pandhouder was van een aantal andere roerende zaken van Van Ommen. Daarom valt niet in te zien waarom de tractor in de veiling via BVA-Auctions zou zijn verkocht.
Nu Jansen Wijhe tevens onweersproken heeft aangevoerd dat Rabobank als pandhouder van de vervoersmiddelen van Van Ommen gebruik heeft gemaakt van haar positie als separatist en zich op grond van artikel 3:253 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) heeft verhaald op de opbrengst van de door haar verkochte goederen – hetgeen eveneens bevestiging vindt in de faillissementsverslagen - moet worden aangenomen dat Rabobank in de hypothetische situatie dat de overdracht van de tractor en de daarmee samenhangende inbetalinggeving/verrekening achterwege waren gebleven, ook de tractor executoriaal zou hebben verkocht. Rabobank zou zich in dat geval ook hebben verhaald op de gehele verkoopopbrengst van de tractor nu – zoals Jansen Wijhe wederom onweersproken heeft gesteld en wordt bevestigd in het faillissementsverslag van 15 februari 2011 – het restant van de vordering van Rabobank op Jansen Wijhe € 244.000,00 bedraagt. Dit betekent dat de verkoopopbrengst van de tractor niet in de boedel zou zijn gevloeid en dat de schuldeisers dus niet zijn benadeeld.
Ook deze stellingen kunnen niet leiden tot de conclusie dat sprake is van benadeling van de schuldeisers in de zin van artikel 42 Faillissementswet. Hiervoor is van belang dat, zoals in rechtsoverweging 5.4 reeds is overwogen, de bevoegdheid om de faillissementspauliana in te roepen aan de curator toekomt in het kader van zijn taak de faillissementsboedel te beheren en te vereffenen. In het geval dat alleen Rabobank in de hoedanigheid van separatist door de gewraakte rechtshandeling is benadeeld, wordt de boedel niet geraakt door de rechtshandeling. Bovendien is geen sprake van een formele rangordewijziging, nu de positie van de bank als pandhouder door de gewraakte rechtshandeling niet is veranderd. De gewraakte rechtshandeling kan dus niet worden vernietigd door het inroepen van de faillissementspauliana.
5.8. Nu niet is voldaan is aan de vereisten van artikel 42 Fw is de buitengerechtelijke vernietiging van de gewraakte rechtshandeling niet op goede grond geschied. Dit betekent dat de vorderingen van de curator dienen te worden afgewezen.
5.9. De curator zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure. Deze kosten worden aan de zijde van Jansen Wijhe tot op heden begroot op:
- griffierecht € 1.909,00
- salaris advocaat
€ 2.682,00( 2½ punten x tarief € 894,00)
Totaal: € 4.591,00
5.10. De door Jansen Wijhe gevorderde veroordeling in de nakosten zal eveneens worden toegewezen.