ECLI:NL:RBGEL:2016:1929

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 april 2016
Publicatiedatum
6 april 2016
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1381
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening en schorsing van AOW-pensioen wegens vermoedelijke gezamenlijke huishouding

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 7 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres, een AOW-gerechtigde, en de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank. Eiseres ontving een AOW-pensioen ter hoogte van een ongehuwde pensioengerechtigde, maar haar pensioen werd gedeeltelijk geschorst op basis van vermoedens dat zij een gezamenlijke huishouding voerde. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres niet is verschenen op een oproep van de Sociale Verzekeringsbank om informatie te verstrekken over haar leefsituatie, wat in strijd is met de Controlevoorschriften AOW. Hierdoor kon de Sociale Verzekeringsbank niet vaststellen of eiseres recht had op het volledige AOW-pensioen.

De rechtbank heeft de besluiten van de Sociale Verzekeringsbank, die de schorsing en herziening van het pensioen inhielden, in stand gehouden. Eiseres had aangevoerd dat zij niet gehoord was en dat het onderzoek onrechtmatig was, maar de rechtbank oordeelde dat de Sociale Verzekeringsbank op goede gronden had gehandeld. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om de besluiten te vernietigen, omdat de schorsing van het pensioen gerechtvaardigd was op basis van de beschikbare informatie.

Daarnaast heeft de rechtbank het verzoek van eiseres om vrijstelling van het griffierecht toegewezen, omdat zij onvoldoende draagkracht had. De rechtbank heeft bepaald dat het door de gemachtigde voorgeschoten griffierecht van € 45,- moet worden geretourneerd. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummers: 15/1381 en 15/4316

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], te [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: J. Hop),
en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank te Amstelveen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2014 (het primaire besluit I) heeft verweerder met ingang van oktober 2014 het pensioen van eiseres op grond van de Algemene Ouderdomswet (AOW) gedeeltelijk geschorst tot de hoogte van het pensioen voor gehuwden.
Bij besluit van 3 maart 2015 (het bestreden besluit I) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Bij besluit van 4 maart 2015 (het primaire besluit II) heeft verweerder het AOW-pensioen van eiseres per oktober 2014 herzien naar de hoogte van een gehuwde pensioengerechtigde.
Bij besluit van 17 juli 2015 (het bestreden besluit II) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld.
Verweerder heeft verweerschriften ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 maart 2016. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door K. van Ingen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontving een AOW-pensioen ter hoogte van een ongehuwde pensioengerechtigde. Vanaf eind 2011 was zij woonachtig in Duitsland. Zij stond in Duitsland ingeschreven op het adres Am Buchenhang 7 te Selters Münster. Naar aanleiding van een onderzoek van verweerder naar de leefsituatie van eiseres hebben de toezichthouders van verweerder op 16 september 2014 op dit adres een huisbezoek afgelegd. Eiseres bleek op dat moment niet meer woonachtig op dat adres. De zoon van eiseres was wel aanwezig en heeft volgens het Rapportageformulier Onderzoek Duitsland 2014 verklaard dat eiseres tot een week eerder op het adres woonde, maar dat zij inmiddels wegens een huurachterstand uit de woning is gezet en dat zij naar [woonplaats] is verhuisd. Voorts heeft de zoon van eiseres verklaard dat eiseres met een man samenwoont in [woonplaats] en dat hij de naam van deze vriend niet kent. Bij controle blijkt eiseres vanaf 9 september 2014 in de basisregistratie personen (BRP) ingeschreven op het adres [adres] te [woonplaats]. Op dit adres staat ook de heer J. Hop (verder: Hop) ingeschreven. Bij het primaire besluit I, gehandhaafd in bezwaar, heeft verweerder de uitbetaling van het AOW-pensioen vervolgens gedeeltelijk geschorst tot de hoogte van een gehuwde pensioengerechtigde, omdat zij niet kunnen nagaan of eiseres het juiste bedrag ontvangt. Dit nu bij verweerder het vermoeden is ontstaan dat eiseres een gezamenlijke huishouding voert.
2. Op 12 november 2014 heeft verweerder het formulier leefsituatie van eiseres retour ontvangen, met daarbij een verklaring van 17 oktober 2014 dat zij niet samenwoont met Hop en geen gemeenschappelijk huishouden met hem voert en brieven van Hop van 1 en 15 oktober 2014 waarin hij onder meer uiteen zet dat sprake is van het verschaffen van onderdak aan eiseres ter bescherming tegen (incasso)terreur. Vervolgens is eiseres uitgenodigd voor een gesprek op 6 februari 2015. Omdat de reisafstand naar Deventer een probleem was voor eiseres is zij uitgenodigd voor een nieuw gesprek op 18 februari 2015 in Harderwijk. Op 16 februari 2015 heeft eiseres per fax laten weten dat zij (nog) niet kan ingaan op het verzoek van verweerder voor een gesprek of het invullen van (nieuwe) formulieren, omdat zij niet beschikt over een afschrift van het complete dossier. Eiseres is niet verschenen op het gesprek van 18 februari 2015. Verweerder heeft vervolgens geconcludeerd dat eiseres verplicht is mee te werken aan een onderzoek naar haar leefsituatie en dat zij zonder goede reden niet is verschenen. Gelet hierop heeft verweerder bij het primaire besluit II, gehandhaafd in bezwaar, geconcludeerd dat het recht op AOW-pensioen niet is vast te stellen en is het pensioen per oktober 2014 herzien naar de hoogte van een gehuwde pensioengerechtigde.
Ten aanzien van het bestreden besluit I
3. Allereerst geldt dat aan het bestreden besluit I geen hoorzitting vooraf is gegaan. Eiseres stelt zich op het standpunt dat zij ten onrechte niet gehoord is, terwijl zij had aangegeven dat zij op het kantoor van haar advocaat kon worden gehoord.
4. De rechtbank stelt voorop dat uitgangspunt is dat de belanghebbende in de gelegenheid wordt gesteld om te worden gehoord. Daarvan kan slechts worden afgezien in een beperkt aantal gevallen, zoals bepaald in artikel 7:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Daaronder geldt tevens de situatie dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De rechtbank ziet zich dan ook gesteld voor de vraag of verweerder op goede gronden het bezwaar van eiseres kennelijk ongegrond heeft geacht en om die reden heeft kunnen afzien van het horen van eiseres. In dit kader is van belang dat slechts sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar als uit het bezwaarschrift zelfs reeds aanstonds blijkt dat de bezwaren van de indiener van het bezwaarschrift ongegrond zijn en er redelijkerwijs geen twijfel mogelijk is over die conclusie. De rechtbank is van oordeel dat daar in het onderhavige geval sprake van is. De bezwaren van eiseres, zoals weergegeven in het bezwaarschrift van 23 december 2014, zien immers uitsluitend op het volgens haar ontbreken van een gezamenlijke huishouding. In bezwaar lag echter de vraag voor of de gedeeltelijke schorsing van het AOW-pensioen in verband met een vermoeden van het voeren van een gezamenlijke huishouding gerechtvaardigd was. In bezwaar heeft eiseres geen omstandigheden aangevoerd waarom het vermoeden en daarmee de schorsing niet gerechtvaardigd zou zijn. Ook overigens is daarvan niet gebleken. De rechtbank concludeert dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is van een kennelijk ongegrond bezwaar. Dit betekent ook dat verweerder kon afzien van het horen van eiseres.
5. Eiseres voert daarnaast, samengevat, aan dat er sprake is van incassoterreur door de gemeente [woonplaats] en door verweerder, waarvoor zij op de vlucht is. Ten onrechte wordt door verweerder gesteld dat zij een gezamenlijke huishouding met de hoofdbewoner van [adres] te [woonplaats] voert. Het betrof een gedwongen vlucht om de incassoterreur te doen stoppen. Zij stelt dat het onderzoek van verweerder in Duitsland op 16 september 2014 onrechtmatig is geweest en dat de daarbij verkregen informatie dan ook onrechtmatig is verkregen, gelet op het feit dat zij al per 9 september 2014 was ingeschreven op het adres in [woonplaats]. Voorts stelt zij zich op het standpunt dat de verklaring van haar zoon door verweerder verzonnen is. Zij betwist dat haar zoon deze verklaring zou hebben afgelegd en zij wijst erop dat hij geen verklaring gezien of getekend heeft. Eiseres wijst erop dat zij verschillende formulieren heeft ingevuld en ondertekend en dat zij een verklaring van Hop heeft overgelegd, waaruit blijkt dat geen sprake is van samenwoning maar van het bieden van onderdak ter bescherming tegen incassoterreur. Eiseres stelt dat verweerder haar voorafgaand aan het besluit invulformulieren had moeten toesturen.
6. Verweerder stelt zich op het standpunt dat zij bevoegd was tot schorsing van het AOW-pensioen omdat er een gegrond vermoeden was dat eiseres niet alleenstaand was, waardoor zij een lager recht op pensioen zou hebben. Verweerder wijst op het onderzoek van 16 september 2014 op het adres in Duitsland en op de BRP-inschrijving van eiseres op het adres van Hop. Verweerder werpt voorts de vraag op of eiseres nog procesbelang heeft, gelet op het feit dat de schorsing van het pensioen thans niet meer aan de orde is. Het pensioen is immers bij het primaire besluit II per oktober 2014 herzien naar de norm van iemand die een gezamenlijke huishouding voert.
7. Alvorens toe te komen aan de inhoudelijke beroepsgronden zal de rechtbank eerst beoordelen of sprake is van (voldoende) procesbelang. In vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 18 september 2013, ECLI:NL:CRVB:2013:1874) is neergelegd dat eerst sprake is van (voldoende) procesbelang als het resultaat dat de indiener van een bezwaar- of beroepschrift met het maken van bezwaar of het indienen van (hoger) beroep nastreeft ook daadwerkelijk kan worden bereikt en het realiseren van dat resultaat voor deze indiener feitelijk betekenis kan hebben. Het hebben van een louter formeel of principieel belang is onvoldoende voor het aannemen van (voldoende) procesbelang. Naar het oordeel van de rechtbank kan de enkele omstandigheid dat de schorsing is vervangen door de herziening niet leiden tot de conclusie dat het belang bij een inhoudelijke behandeling van de bezwaren tegen de schorsing verloren is gegaan, nu het besluit tot herziening per oktober 2014 immers nog niet in rechte is komen vast te staan. Daarmee kan niet gesteld worden dat eiseres (onvoldoende) procesbelang heeft bij het indienen van beroep tegen de schorsing.
8. Voor wat betreft de schorsing van het pensioen geldt het volgende. Verweerder is bevoegd de uitbetaling van het AOW-pensioen te schorsen, indien zij op grond van duidelijke aanwijzingen van oordeel is of het gegronde vermoeden heeft dat er een lager recht op pensioen bestaat. Dit volgt uit artikel 19, vijfde lid, aanhef en onder b van de AOW. De rechtbank stelt voorop dat de beoordeling van een schorsingsbesluit als het onderhavige dient te geschieden aan de hand van de situatie ten tijde van het nemen van dat besluit (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 21 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM5100). De rechtbank is van oordeel dat op grond van de voorlopige onderzoeksbevindingen – het feit dat eiseres vertrokken was van het adres in Duitsland, de verklaring van haar zoon dat zij bij een vriend in [woonplaats] zou wonen en de BRP-inschrijving bij Hop in [woonplaats] – bij verweerder het vermoeden kon bestaan dat eiseres slechts recht had op een pensioen ter hoogte van een gehuwde pensioengerechtigde. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten om eiseres te volgen in haar standpunten dat de verklaringen van haar zoon verzonnen zouden zijn door verweerder of dat het onderzoek op het adres in Duitsland onrechtmatig zou zijn, omdat zij daar niet meer woonachtig was. Bij verweerder was op 16 september 2014 immers nog niet bekend dat eiseres vanaf 9 september 2014 niet langer woonachtig was op het adres in Duitsland. De rechtbank ziet geen aanleiding om het onderzoek van verweerder onzorgvuldig te achten. Verweerder heeft terecht van de bevoegdheid tot schorsing gebruikt gemaakt.
9.
Tenslotte verzoekt eiseres in deze procedure om vrijstelling van het griffierecht. Zij wijst erop dat zij geen draagkracht heeft. Zij ontvangt slechts € 670,78 aan AOW-pensioen. Op grond van artikel 8:41, eerste lid, van de Awb wordt van de indiener van het beroepschrift griffierecht geheven. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 13 februari 2015 (ECLI:NL:CRVB:2015:282) overweegt de rechtbank dat sprake kan zijn van vrijstelling van het griffierecht indien het netto-inkomen van eiseres en haar eventuele fiscale partner gezamenlijk lager is dan 90% van de netto bijstand voor een alleenstaande en indien zij niet over vermogen beschikt. De rechtbank is van oordeel dat eiseres voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij ten tijde van belang geen fiscaal partner had en dat zij niet over vermogen beschikte. De netto bijstand voor een alleenstaande bedroeg op dat moment € 864,75. Nu het netto-inkomen van eiseres lager is dan 90% van dit bedrag (te weten € 778,28) is naar het oordeel van de rechtbank voldoende aannemelijk dat in dit geval heffing van het griffierecht het voor eiseres onmogelijk of uiterst moeilijk maakt om gebruik te maken van een door de wet opgestelde rechtsgang. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat eiseres geen griffierecht verschuldigd is en dat het door de gemachtigde van eiseres voorgeschoten griffierecht van
€ 45,- dient te worden geretourneerd.
Ten aanzien van het bestreden besluit II
10. Tegen het bestreden besluit II voert eiseres het volgende aan. Zij stelt allereerst dat het primaire besluit ten onrechte niet is ondertekend. Voorts meent zij dat verweerder een boete ter hoogte van 100% van het ingehouden bedrag aan pensioen zou moeten krijgen. Ook stelt zij dat het beroep reeds gegrond is omdat zij de gedingstukken te laat en incompleet ontvangen heeft en stelt zij ernstig en willens en wetens door verweerder te worden tegengewerkt.
11. Voor wat betreft het feit dat het primaire besluit II niet ondertekend is overweegt de rechtbank dat, voor zover dit al een gebrek met zich meebrengt, dit met het bestreden besluit II is hersteld. Ten aanzien van het verzoek van eiseres om aan verweerder een boete op te leggen geldt dat dit in deze procedure niet aan de orde kan komen, nu dit buiten de reikwijdte van het voorliggende geding valt. De rechtbank ziet voorts geen reden om het beroep tegen het bestreden besluit II reeds gegrond te achten vanwege de enkele stelling van eiseres dat verweerder haar tegenwerkt en dat zij te laat en incomplete stukken heeft ontvangen.
12. Eiseres herhaalt haar hiervoor onder 5. beschreven gronden ten aanzien van haar vlucht voor incasso- en staatsterreur en ten aanzien van de onrechtmatigheid van het door verweerder in Duitsland verrichte onderzoek. Eiseres stelt zich voorts op het standpunt dat verweerder geen bewijs heeft van diens stelling dat zij niet wilde meewerken aan een onderzoek. Voorts stelt zij dat haar leefsituatie wel degelijk kon worden vastgesteld op basis van de brieven van 1 en 15 oktober 2015 (de rechtbank begrijpt: 2014), de door haar geretourneerde formulieren en de aanvullende informatie die in bezwaar en beroep verstrekt is.
13. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres tweemaal is gevraagd om mee te werken aan een leefsituatieonderzoek. Op de eerste afspraak is zij niet verschenen. In bezwaar is zij bij brief van 8 juli 2015 nogmaals in de gelegenheid gesteld om mee te werken aan een onderzoek. In haar reactie gaf eiseres aan niet in te stemmen met verlenging van de beslistermijn. Verweerder meent dat hieruit mocht worden afgeleid dat eiseres niet bereid was om mee te werken aan een onderzoek. Hierdoor kan niet worden vastgesteld of eiseres recht heeft op het hogere AOW-pensioen voor een ongehuwde. Verweerder stelt zich op het standpunt dat het pensioen van eiseres terecht herzien is.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Onder verwijzing naar hetgeen hiervoor onder 8. is overwogen concludeert de rechtbank allereerst dat er geen aanleiding is het door verweerder op haar oude adres in Duitsland verrichte onderzoek onrechtmatig te achten.
15. Verweerder verwijst naar artikel 17a, eerste lid, aanhef en onder c van de AOW. Op grond van dit artikel herziet verweerder een besluit indien het niet of niet behoorlijk nakomen van de verplichting bedoeld in artikel 15, tweede lid, of 49, ertoe leidt dat niet kan worden vastgesteld of nog recht op ouderdomspensioen bestaat. Op grond van artikel 15, tweede lid, van de AOW is de pensioengerechtigde verplicht de voorschriften op te volgen en anderszins aan verweerder desgevraagd de medewerking te verlenen die redelijkerwijs nodig is voor de uitvoering van deze wet. Deze voorschriften zijn de Controlevoorschriften AOW (hierna: de Controlevoorschriften). Ingevolge artikel 6, eerste lid, van de Controlevoorschriften verschijnt de pensioengerechtigde na een oproep van verweerder op het kantoor van verweerder en verstrekt de gevraagde gegevens. Op grond van artikel 7 maakt de pensioengerechtigde controle mogelijk door personen die daarmee door verweerder zijn belast.
16. Eiseres heeft een formulier leefsituatie en een verklaring van haarzelf en Hop overgelegd. Verweerder achtte het noodzakelijk om eiseres voor een gesprek op kantoor uit te nodigen, zodat zij nadere informatie kon verstrekken over haar leefsituatie. Noch het feit dat verweerder nadere informatie nodig achtte, noch de wijze waarop verweerder de nadere informatie heeft willen verkrijgen, is naar het oordeel van de rechtbank onredelijk bezwarend. Verweerder is eiseres nog tegemoet gekomen door haar uit te nodigen voor een gesprek in Harderwijk in plaats van in Deventer. Nu eiseres ervoor gekozen heeft om niet te voldoen aan de oproep om te verschijnen op het kantoor van verweerder teneinde informatie ter zake te verschaffen, heeft zij de voorschriften van artikel 6 en 7 van de Controlevoorschriften overtreden. Dat eiseres meende dat zij niet over alle stukken beschikte, levert naar het oordeel van de rechtbank geen omstandigheid op waarin zij niet behoefde te voldoen aan haar verplichtingen. Nu eiseres door het niet verschijnen op het kantoor van verweerder een verplichting als bedoeld in artikel 15, tweede lid, van de AOW niet is nagekomen, was verweerder op grond van het bepaalde in artikel 17a, lid 1 onder c van de AOW gehouden om het pensioen van eiseres te herzien.
17. Eiseres voert verder – kort samengevat – aan dat niet is voldaan aan het huisvestings- en zorgcriterium, waardoor ook geen sprake is van een gezamenlijke huishouding. Nu hiervoor onder 16. reeds is vastgesteld dat verweerder het AOW-pensioen van eiseres op goede gronden heeft herzien omdat het recht op AOW-pensioen per oktober 2014 niet vast te stellen is, komt de rechtbank niet toe aan een inhoudelijke bespreking van deze beroepsgronden.
18. De beroepen zijn ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen de bestreden besluiten I en II ongegrond;
- wijst het verzoek tot vrijstelling van de verplichting tot betaling van griffierecht in de procedure met kenmerk 15/1381 toe;
- bepaalt dat het bedrag van € 45,- wordt teruggestort op de rekening van de gemachtigde van eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.