ECLI:NL:RBGEL:2016:1523

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
22 februari 2016
Publicatiedatum
15 maart 2016
Zaaknummer
296250
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige handelingen bij aanbesteding drukwerk door Wageningen Universiteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 22 februari 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen GVO Grafisch Bedrijf B.V. en Wageningen Universiteit. GVO had een vordering ingesteld tegen WUR, omdat haar inschrijving voor een aanbesteding voor drukwerk ongeldig was verklaard en de opdracht was gegund aan Digiforce. GVO vorderde dat WUR werd verboden om promovendi te informeren dat zij enkel een vergoeding voor drukkosten zouden ontvangen als zij hun proefschriften lieten drukken bij de winnende drukkerij. De rechtbank oordeelde dat WUR geen onrechtmatig handelen had gepleegd door promovendi te stimuleren om hun proefschriften bij Digiforce te laten drukken. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen exclusieve samenwerking was tussen GVO en WUR en dat GVO ook had kunnen inschrijven op de aanbesteding. De rechtbank concludeerde dat het uitschrijven van de aanbesteding niet onrechtmatig was en dat het ontmoedigingsbeleid van WUR niet als onrechtmatig kon worden gekwalificeerd. De vordering van GVO werd afgewezen en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/296250 / KG ZA 16-31
Vonnis in kort geding van 22 februari 2016
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
GVO GRAFISCH BEDRIJF B.V.,
statutair gevestigd en kantoorhoudende te Ede,
eiseres,
advocaat mr. E. Doornbos te Badhoevedorp,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
WAGENINGEN UNIVERSITEIT / WAGENINGEN UNIVERSITY,
zetelend te Wageningen,
gedaagde,
advocaat mr. J.H.J. Bax te Nijmegen.
Partijen zullen hierna GVO en WUR genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding
- de mondelinge behandeling
- de pleitnota van GVO
- de pleitnota van WUR.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
GVO is een onderneming die grafische producten levert en onder meer proefschriften opmaakt en drukt.
2.2.
GVO drukte reeds vele jaren proefschriften van promovendi bij WUR.
2.3.
WUR geeft haar promovendi een bedrag van € 1.250,00 als bijdrage in de kosten van het laten drukken van hun proefschriften en het verstrekken van exemplaren aan WUR.
2.4.
Op 1 oktober 2014 heeft WUR een Europese openbare aanbesteding aangekondigd voor drukwerk. Deze aanbesteding was verdeeld in vier percelen, waaronder het perceel proefschriften (met een geraamde omzet van ongeveer € 250.000,00 per jaar). In het programma van eisen is onder meer het volgende opgenomen:
2.4.2
Specificaties Perceel 2: Proefschriften
Het opgegeven volume betreft proefschriften waarvoor Wageningen UR de factuur ontvangt. In een onbekend aantal gevallen worden proefschriften echter rechtstreeks gefactureerd aan de promovendus, welke daarna een onkostendeclaratie indient voor het produceren van het proefschrift. Het is de bedoeling dat ook deze tweede stroom van proefschriften bij de contractleverancier ondergebracht gaat worden, door deze mogelijkheid onder de aandacht te brengen van de promovendi.
2.5.
In de nota van inlichtingen is onder meer vermeld:
Vraag 14:
Kunt u bevestigen dat per perceel elke leverancier exclusiviteit wordt geboden ten aanzien van het onder dat perceel vallende drukwerk? Leveranciers moeten er immers wel op kunnen vertrouwen dat, wanneer zij de overeenkomst gegund krijgen, de daadwerkelijke bestellingen niet alsnog bij een andere onderneming worden geplaatst.
Antwoord:
We bevestigen dat per perceel één leverancier gekozen wordt voor al het drukwerk gespecificeerd in dat perceel. We zullen als organisatie ons inspannen om alle gebruikers hierover voldoende te informeren.
Vraag 34: Wat wordt bedoeld met de term “leveringsrechten”? Als hiermee de exclusiviteit van de gehele scope wordt bedoeld, vraagt Inschrijver wat daarvan de waarde is, gezien de geldende aanbestedingswet?
Antwoord:
Eis 16 en 17 zijn identiek. Met de term “leveringsrechten” wordt bedoeld “het recht van leveren”. De inzet is dat de gekozen leverancier de exclusieve leverancier wordt van de in het perceel gespecificeerde opdrachten. Opdrachtgever zal zijn uiterste best doen zijn medewerkers te instrueren opdrachten te plaatsen bij de gekozen leverancier en ontmoedigt maverick buying. Hoewel medewerkers niet gedwongen kunnen worden bij de contractleverancier te bestellen gebeurt dit in de praktijk in toenemende mate wel.
2.6.
GVO heeft op de aanbesteding (perceel 2 proefschriften) ingeschreven, maar haar inschrijving is ongeldig verklaard. De opdracht is gegund aan Digiforce.
2.7.
Op de website van WUR is onder meer het volgende weergegeven:
Printing dissertations
Wageningen University has arranged a formal agreement with “Digiforce Den Haag” for printing dissertations. All dissertations printing, resulting in an invoice to Wageningen University has te be done bij Digiforcedenhaag.
Digiforcedenhaag is also recommended for PhD Candidates paying for printing themselves. Alle PhD candidates can be reimbursed (up to 1250 euros) by the research group for the printing costs of het dissertations, including 15 copies fort he Doctorate Secretariat of PhD services and 10 copies for the libary.
2.8.
Bij brief van 24 november 2015 heeft de advocaat van GVO WUR gesommeerd haar onrechtmatige handelingen (te weten het verbieden aan promovendi om hun proefschriften nog langer door VGO te laten drukken) te staken.

3.Het geschil

3.1.
GVO vordert dat de voorzieningenrechter WUR op straffe van verbeurte van een dwangsom verbiedt nog langer aan haar promovendi te melden dat zij enkel een tegemoetkoming voor de door hen te maken drukkosten voor proefschriften zullen verkrijgen wanneer zij deze opdracht verstrekken aan de drukkerij die de door de WUR uitgeschreven aanbesteding wint, met veroordeling van WUR in de kosten van dit geding.
3.2.
WUR voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Anders dan WUR heeft betoogd is de voorzieningenrechter van oordeel dat wel sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van GVO. De opdracht tot het verzorgen van het drukwerk van WUR (waaronder het drukken van proefschriften) is eind 2014 aan Digiforce gegund, waarna de raamovereenkomst ingaande 1 januari 2015 is gesloten. GVO heeft ter zitting toegelicht dat zij na de zomervakantie in 2015 merkte dat er minder opdrachten kwamen van promovendi bij WUR en daarmee dat de stimuleringsmaatregelen van WUR om haar promovendi te bewegen hun proefschriften te laten drukken bij Digiforce vruchten begonnen af te werpen. Vervolgens heeft op verzoek van GVO een gesprek met WUR, in de persoon van mevrouw [naam] , werkzaam als contractmanager bij WUR, plaatsgevonden, waarna de advocaat van GVO in november 2015 WUR per brief heeft gesommeerd om de beweerdelijke onrechtmatige handelingen, te weten het verbieden aan promovendi om hun proefschriften nog langer door GVO te laten drukken, te staken. Toen dit niet tot enig resultaat leidde, heeft GVO besloten om een kort geding aanhangig te maken. Dat GVO dus pas enige tijd nadat de raamovereenkomst met Digiforce was gesloten dit kort geding aanhangig heeft gemaakt, maakt niet dat het spoedeisend belang bij de onderhavige vordering ontbreekt.
4.2.
Het gaat in deze zaak kort gezegd om het volgende. Door vele promovendi bij WUR werd in het verleden aan GVO opdracht geven om hun proefschriften te drukken. WUR verstrekte de promovendi een subsidie hiervoor van € 1.250,00, waarmee de rekening van GVO kon worden voldaan. Inmiddels heeft er een aanbestedingsprocedure voor het drukwerk van WUR plaatsgevonden, aan welke procedure GVO ook heeft meegedaan. De inschrijving van GVO is evenwel ongeldig verklaard en de opdracht is aan Digiforce gegund. Volgens GVO worden de promovendi thans door WUR via stimuleringsmaatregelen ‘gedwongen’ om hun proefschriften te laten drukken bij Digiforce. WUR handelt daarmee onrechtmatig, temeer nu WUR niet de opdrachtgever tot het drukken van de proefschriften is, aldus GVO. WUR voert verweer en stelt zich op het standpunt dat zij geen voorwaarden verbindt aan het bedrag (subsidie) dat door haar ter beschikking wordt gesteld aan promovendi voor het laten drukken van een proefschrift.
4.3.
De vraag is allereerst of het WUR vrij stond om tot een Europese aanbesteding over te gaan van haar drukwerk, waaronder ook het drukken van proefschriften van promovendi bij WUR. Vastgesteld kan worden dat het op zichzelf bezien niet onrechtmatig is tegenover andere aanbieders en evenmin tegenover degene(n) die het drukwerk voor die tijd verzorgde(n), waaronder GVO, om een aanbesteding uit te schrijven. Er was ten aanzien van het drukken van de proefschriften geen sprake van een samenwerking op exclusieve basis en/of een duurovereenkomst met GVO. GVO kon ook meedingen naar de opdracht, hetgeen zij in het onderhavige geval ook heeft gedaan. Gesteld noch gebleken is dat GVO geen gelijke kansen zou hebben gehad in het kader van de inschrijving. Onder die omstandigheden valt niet in te zien waarom het uitschrijven van een aanbesteding voor onder meer het drukken van proefschriften onrechtmatig zou zijn jegens GVO. Dat niet WUR de opdrachtgever is tot het drukken van die proefschriften, maar de promovendus zelf maakt het voorgaande niet anders. Het gaat immers veelal om promovendi die in dienst zijn bij WUR en die van WUR een subsidie/vergoeding voor die drukkosten krijgen, zodat een opdracht tot het drukken van een proefschrift door promovendi van WUR niet gezien kan worden als een opdracht van een derde die geheel los staat van WUR. Het stond en staat WUR vrij mede ten behoeve van haar personeel/promovendi ook een drukkerij voor proefschriften te selecteren via een aanbesteding.
4.4.
Vastgesteld kan voorts worden dat op de website van WUR geen absoluut verbod is vermeld inhoudende dat promovendi om voor de subsidie van € 1.250,00 in aanmerking te komen niet elders hun proefschrift mogen laten drukken. Er is enkel een aanbeveling opgenomen gericht aan promovendi om proefschriften bij/door Digiforce te laten drukken. WUR verbiedt het promovendi dus niet om elders hun proefschrift te laten drukken, maar als van die mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, kan de factuur niet direct naar WUR worden doorgestuurd – zoals bij Digiforce thans wel het geval is – en dient de promovendus deze eerst voor te schieten en later bij WUR te declareren.
4.5.
WUR heeft ter zitting erkend dat wel sprake is van een ontmoedigingsbeleid om proefschriften ergens anders dan bij Digiforce te laten drukken en een stimuleringsbeleid om die bij Digiforce te laten drukken. Daartoe heeft zij onder meer diverse artikelen in tijdschriften geplaatst, een inloopspreekuur georganiseerd, gesprekken gearrangeerd tussen Digiforce en de verschillende afdelingen van WUR, de internetpagina voor promovendi aangepast, een website ontwikkeld waar promovendi snel een offerte kunnen krijgen en in samenspraak met Digiforce een rekenmodel ontwikkeld voor het aanvragen van een offerte voor drukwerk. De heer L. van der Heijden, inkoper bij WUR, heeft toegelicht dat, omdat WUR door middel van de subsidie van € 1.250,00 de kosten van de proefschriften betaalt, zij gebaat is bij financieel gunstigere voorwaarden zoals opgenomen in het contract met Digiforce. Ter zitting is overigens niet geheel duidelijk geworden hoe de subsidiering plaatsvindt. Wel duidelijk is dat indien een proefschrift wordt gedrukt bij Digiforce de factuur direct wordt doorgestuurd naar WUR (zonder dat een promovendus enig bedrag hoeft voor te schieten) en dat het bedrag dat WUR dan aan Digiforce betaalt veelal lager is dan € 1.250,00. Indien een promovendus elders zijn proefschrift laat drukken, dient hij zelf de rekening te betalen en kan hij deze declareren bij WUR. Onduidelijk is evenwel of het bedrag van € 1.250,00 een lumpsum (forfaitair bedrag) is die iedere promovendus krijgt ongeacht de kosten van het drukwerk of dat dit een maximale vergoeding voor de drukkosten is. Wat hier verder ook van zij, mevrouw [naam] heeft in dat verband verklaard dat uit het oogpunt van duurzaamheid, kwaliteit, uniformering/standaardisering (waaronder in de toekomst mogelijk één huisstijl) van de proefschriften van promovendi van de verschillende afdelingen en facilitering/dienstverlening van haar promovendi (en daarmee indirect ook met het oog op het imago van WUR) WUR er belang bij heeft dat de proefschriften van promovendi gedrukt worden bij een en dezelfde drukker, te weten Digiforce én dat WUR in de nabije toekomst zal gaan bezien of het subsidiebedrag van
€ 1.250,00 dan mogelijk naar beneden kan worden bijgesteld. In het licht van deze, zeer wel begrijpelijke, doelstellingen kan het ontmoedigings-/stimuleringsbeleid van WUR niet als onrechtmatig jegens GVO worden gekwalificeerd. Weliswaar bestaat er een aanmerkelijke kans dat dat handelen/beleid nadeel berokkent aan GVO, maar dat maakt het nog niet onrechtmatig. Bovendien heeft GVO ter zitting toegelicht dat – hoewel haar totale omzet vanuit WUR jaarlijks ongeveer € 200.000,00 bedroeg – zij in het verleden ook niet alle proefschriften van de promovendi van WUR drukte, thans nog niet geheel duidelijk is wat de gevolgen van het ontmoedigingsbeleid voor de omzet van GVO zijn, en dat GVO ook (promovendi van) andere universiteiten bedient (waardoor zij niet volledig afhankelijk is van de opdrachten van de promovendi bij WUR).
4.6.
Dit leidt er toe dat de vordering van GVO dient te worden afgewezen. GVO zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van WUR worden begroot op:
- griffierecht € 619,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.435,00
4.7.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt GVO in de proceskosten, aan de zijde van WUR tot op heden begroot op € 1.435,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
5.3.
veroordeelt GVO in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat GVO niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van vijftien dagen na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier mr. B.J.M. Vermulst op 22 februari 2016.