7.3Verschuldigde omzetbelasting
Aangezien belastingplichtige de ter zake verschuldigde omzetbelasting over de ICV’s [rechtbank: intracommunautaire verwervingen] niet heeft aangegeven stel ik dat de in Duitsland ingekochte goederen bestemd zijn geweest voor de onderneming van belastingplichtige zelf, waarbij de goederen op de Nederlandse markt terecht zijn gekomen.
Dit brengt met zich mee dat het niet logisch is dat in de door belastingplichtige aangegeven omzet reeds rekening gehouden is met de ingekochte goederen uit Duitsland, immers dan zou de ICV ter zake wel zijn aangegeven.
Nu gesteld wordt dat de verkoop in Nederland heeft plaatsgevonden is de verkoop belast met omzetbelasting. Vastgesteld is aan de hand van de verkoopfacturen van [D] Gmbh dat er in totaal inkopen over 1 januari 2007 t/m 30 mei 2009 zijn geweest ten bedrage van € 909.662. De berekening van de verschuldigde omzetbelasting wordt dan:
Jaar
Inkopen [D]
Omzet + 5%
19% btw
2007
432.908
454.553
86.365
2008
355.808
373.598
70.984
2009
120.947
126.995
24.129
totaal
909.662
955.145
181.478”
6. Naar aanleiding van de bevindingen uit voornoemde onderzoeken heeft verweerder bij brief van 17 oktober 2012 een voornemen tot het opleggen van navorderingsaanslagen IB/PVV over de jaren 2007, 2008 en 2009 en een kennisgeving van boetes aan erflater gestuurd. In deze brief is onder meer het volgende opgenomen (p. 1):
“Uit het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD concludeer ik dat u over de periode 2006 tot en met 2009 in Duitsland bij [D] GMBH waspoeder inkocht om deze later in Nederland te verkopen. Zowel de inkopen als de omzet die u hiermee heeft behaald, heeft u niet in uw administratie opgenomen. Hierdoor is winst die u maakte op deze goederen niet in uw aangiften inkomstenbelasting / premie volksverzekeringen en inkomensafhankelijke bijdragen Zorgverzekeringswet verantwoord. Hierdoor zijn de aangegeven inkomens te laag. Ik ga dit alsnog corrigeren voor de belastingjaren 2007, 2008 en 2009. Het belastingjaar 2006 is verjaard waardoor ik niet langer bevoegd ben hierover belasting te heffen. Ik zal dit daarom achterwege laten.
(…)
Omdat u geen administratie van deze goederentransacties heeft bijgehouden is onduidelijk wat de exacte hoogte is geweest van de winsten die u hiermee behaald heeft. In zijn rapport [rechtbank: zie onder 5. hiervoor] heeft de controlerend ambtenaar de brutowinstopslag die u bij verkoop van de niet in de administratie opgenomen artikelen hanteerde vastgesteld op 5%. Op basis van uw aangifte inkomstenbelasting over de betreffende jaren en de hierin opgenomen omzet en inkoopwaarde van de goederen concludeer ik dat dit percentage in redelijkheid, en wellicht te laag is vastgesteld.”
Uitgaande van de omzetgegevens zoals opgenomen in het controlerapport van 1 februari 2012 en het genoemde percentage aan brutowinst van 5% kom ik tot de volgende correcties op uw inkomen:
Jaar
Inkopen [D]
Omzet + 5%
19% btw
Winstcorrectie
2007
432.908
454.553
86.365
21.645
2008
355.808
373.598
70.984
17.79
2009
120.947
126.995
24.129
6.048
totaal
909.662
955.145
181.478
45.483
(…)
De correctie van de winst heeft de volgende gevolgen voor uw inkomen:
2007
2008
2009
Aangegeven winst
€ 4.442
€ 6.158
€ 9.681
Correctie
€ 21.645
€ 17.790
€ 6.048
Winst
€ 26.087
€ 23.948
€ 15.729
Zelfstandigenaftrek
€ 6.919
€ 6.968
€ 7.953
Winst na ond. aftrek
€ 19.168
€ 16.980
€ 7.776
MKB vrijstelling
€ 1.917-
€ 1.698-
€ 816-
Belastbare winst
€ 17.251
€ 15.282
€ 6.960
(…)
2007
2008
2009
Gecorrigeerd inkomen
€ 23.704
€ 21.350
€ 19.939
(…)
2007
2008
2009
Totaal buitengewone uitgaven
€ 5.506
€ 3.559
€ 0
Drempel
€ 2.726
€ 351
Aftrekbare PGA
€ 2.780
€ 3.008
(…)
2007
2008
2009
Gecorrigeerd inkomen
€ 23.704
€ 21.350
€ 19.939
Aftrekbare PGA
€ 2.780
€ 3.008
Gecorrigeerd verzamelinkomen
€ 20.924
€ 18.342”
7. Vervolgens zijn de onderhavige (navorderings-)aanslagen met boetes aan erflater opgelegd. Hiertegen is bezwaar gemaakt. Erflater is tevens strafrechtelijk vervolgd in verband met het bovenstaande en heeft verzocht om de behandeling van de bezwaarschriften aan te houden totdat in de strafzaak zou zijn beslist. Op 8 april 2013 heeft erflater nogmaals verzocht om aanhouding van zijn bezwaarschriften. Verweerder heeft bij brief van 15 april 2013 aan erflater medegedeeld hiermee akkoord te gaan.
8. In verband met het overlijden van erflater op [2013] is de strafzaak tegen erflater geseponeerd.
9. Bij afzonderlijke uitspraken op bezwaar van 1 april 2015 en 23 april 2015 heeft verweerder de onderhavige (navorderings-)aanslagen en de beschikkingen heffingsrente gehandhaafd. De boetes zijn vernietigd.
10. De behandeling van het bezwaar ter zake de nageheven omzetbelasting naar aanleiding van het onder 5. hiervoor genoemde rapport is aangehouden totdat op de beroepen van eisers in de onderhavige zaak is beslist.
11. In geschil is of de navorderingsaanslagen 2007 en 2008 terecht en tot de juiste bedragen zijn opgelegd alsmede de hoogte van de aanslag over 2009. Tevens is in geschil of verweerder het zorgvuldigheids- en het motiveringsbeginsel heeft geschonden.
12. Eisers hebben zich op het standpunt gesteld dat niet c.q. onvoldoende uit het dossier blijkt dat erflater in de periode 2006‑2009 in Duitsland bij [D] waspoeder zou hebben ingekocht om deze later in Nederland te verkopen zonder de inkopen en de behaalde omzet in zijn administratie op te nemen. De berekening is ondeugdelijk gemotiveerd aan de hand van de omzetgegevens en brutowinst van vijf percent. Daarmee zijn het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel geschonden.
13. Verweerder heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de bewijslast voor alle jaren moet worden omgekeerd en verzwaard omdat de vereiste aangiften niet zijn gedaan en dat de schatting van de niet aangegeven winst redelijk is aangezien is uitgegaan van een geschatte winstopslag van 5 percent, terwijl erflater met de in zijn aangiften over de betreffende jaren aangegeven handel een gemiddelde winstopslag heeft behaald van 14,6 percent. Subsidiair heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat hij aannemelijk heeft gemaakt dat erflater inkomsten heeft genoten die niet zijn aangegeven. Van een schending van het zorgvuldigheids- en motiveringsbeginsel is naar de mening van verweerder geen sprake.
Beoordeling van het geschil
Motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel
14. Eisers hebben het standpunt ingenomen dat verweerder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden, omdat de (navorderings-)aanslagen en de boetes niet of niet voldoende zijn onderbouwd. De rechtbank is van oordeel dat de onderhavige (navorderings-)aanslagen door verweerder voldoende zijn gemotiveerd en zorgvuldig tot stand zijn gekomen. De rechtbank wijst in dit verband op de onder punt 6. vermelde brieven waarin verweerder aankondigt met welke bedragen hij van de ingediende aangiften zal afwijken en wat de aanleiding is geweest voor deze correcties. Gelet hierop kan naar het oordeel van de rechtbank niet worden gezegd dat verweerder het motiverings- en zorgvuldigheidsbeginsel heeft geschonden.
Hoogte (navorderings-)aanslagen
15. De rechtbank dient te beoordelen of verweerder aan de hand van de normale bewijslastregels erin is geslaagd aannemelijk te maken dat erflater in de jaren 2007 tot en met 2009 te weinig inkomsten heeft aangegeven en dat de correcties op de ingediende aangiften terecht zijn. In dit verband zal de rechtbank moeten beoordelen of de in- en verkoop van wasmiddelen voor erflater belastbaar inkomen heeft opgeleverd in de onderhavige jaren.
16. Gelet op de informatie die is voortgekomen uit het strafrechtelijk onderzoek van de FIOD, zoals geciteerd onder 4., 5. en 6. hiervoor, is de rechtbank van oordeel dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat erflater in de periode van 1 januari 2006 tot en met 25 mei 2009 voor € 1.448.342 waspoeder heeft ingekocht bij [D] in Duitsland. Gelet op de verklaringen zoals afgelegd tegenover de FIOD, de handtekening c.q. paraaf van erflater die terugkomt op meerdere bestellingen, facturen en vrachtbrieven opgemaakt door [D] en het vermelden door [D] van het kenteken van de auto van erflater op meerdere vrachtbrieven is de rechtbank van oordeel dat [C] B.V. slechts een lege huls is, die is gebruikt om aan [D] een btw‑nummer te kunnen verstrekken. Uit het O-PV2, zie onder 4. hiervoor, volgt ten slotte dat erflater de ingekochte wasmiddelen zelf heeft verkocht, onder andere op de zwarte markt in [S] , in zijn winkel in [T] en via de website [L] .com.
17. Op basis van de bevindingen van de FIOD acht de rechtbank aannemelijk dat erflater in de onderhavige jaren voor genoemde bedragen voor eigen rekening en risico waspoeder heeft gekocht bij [D] en heeft verkocht. De rechtbank vereenzelvigt erflater daarbij, zoals hiervoor onder 16. uiteengezet, met [C] .
18. Verweerder heeft naar het oordeel van de rechtbank het vermoeden aannemelijk gemaakt dat erflater in de jaren 2007, 2008 en 2009 de inkopen bij [D] niet heeft opgenomen in zijn aangiften inkomstenbelasting. De rechtbank verwijst daarbij naar het onder 5. opgenomen rapport waaruit volgt dat de inkopen bij [D] gelet op de omvang ervan niet kunnen zijn begrepen in de aangiften IB/PVV. Eisers hebben dit vermoeden niet ontzenuwd. Daarmee heeft verweerder eveneens aannemelijk gemaakt dat erflater de met die omzet behaalde winst niet heeft verantwoord in zijn aangiften IB/PVV voor de desbetreffende jaren.
19. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van één of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (zie HR 30 oktober 2009, ECLI:NL:HR:2009:BH1083). 20. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn berekeningen aannemelijk gemaakt dat voor elk van de in geschil zijnde jaren de vereiste aangifte niet is gedaan. De winst behaald met de verkoop van de bij [D] ingekochte goederen, is niet in de aangiften opgenomen. Dit is zowel in absolute als in relatieve zin (tot het aangegeven inkomen) een aanzienlijk inkomen dat daarmee buiten de heffing is gebleven, zodat in relatieve en absolute zin aanzienlijke bedragen aan verschuldigde belasting niet zijn voldaan. Gelet op de omvang van het genoten voordeel moet erflater zich ervan bewust zijn geweest dat hij, door deze bedragen niet op te nemen in zijn aangiften, niet de vereiste aangiften heeft gedaan. De beroepen moeten op de voet van artikel 27e, eerste lid, van de AWR, ongegrond worden verklaard, tenzij eisers hebben doen blijken dat en in hoeverre de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
21. De zogenoemde omkering en verzwaring van de bewijslast ontslaat verweerder evenwel niet van zijn verplichting om door hem aangebrachte correcties niet naar willekeur vast te stellen. De belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting (zie onder meer HR 22 april 2005, ECLI:NL:HR:2005:AT4483, r.o. 3.5). Als de door verweerder gebruikte gegevens kunnen worden geaccepteerd als basis voor de redelijke schatting, ligt het op de weg van eisers om, voor zover zij de juistheid van die gegevens of de juistheid anderszins van de schatting van verweerder betwisten, daarvoor het verzwaarde (tegen)bewijs te leveren (zie HR 31 mei 2013, ECLI:NL:HR:2013:BX7184). 22. Verweerder heeft zich bij vaststelling van de navorderingsaanslagen gebaseerd op de niet‑aangegeven omzet vermeerderd met een winstopslag van 5 percent, zie onder 6. hiervoor. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder het belastbaar inkomen heeft vastgesteld als vermeld onder 6. hiervoor, door daarbij uit te gaan van het rapport voor de omzetbelasting als vermeld onder 5. hiervoor, temeer nu uit de wel aangegeven handel een winstopslag van 14,6 percent volgt. Tevens acht de rechtbank voldoende aannemelijk dat verweerder destijds – en thans – niet over meer specifiekere gegevens beschikt(e) om een meer nauwkeurige schatting te maken. De rechtbank ziet dan ook onvoldoende reden om het bedrag van de schatting niet redelijk te achten. De enkele verklaring van eisers dat zij niets weten van de vermeende handel in waspoeder, zodat zij daarvan evenmin een administratie kunnen overleggen, is daarvoor onvoldoende. Eisers hebben daarmee niet overtuigend aangetoond dat de door verweerder gemaakte schattingen niet juist zijn. Eisers hebben daarom niet doen blijken dat – en in hoeverre – de uitspraken op bezwaar onjuist zijn.
23. De rechtbank zal dan ook de beroepen van eisers ongegrond verklaren.
24. Aangezien eisers geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente hebben aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente ongegrond te worden verklaard.
25. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.