ECLI:NL:RBGEL:2015:8279

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 december 2015
Publicatiedatum
21 januari 2016
Zaaknummer
294239
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevel tot voortzetting van tweewekelijkse behandeling voor broers met zeldzame erfelijke ziekte

In deze zaak vorderen eisers, twee broers die lijden aan de zeldzame erfelijke ziekte X-linked agammaglobulinaemie (XLA), dat het ziekenhuis Rijnstate hen blijft behandelen in het weekend. De behandeling, die levensverlengend is, vindt sinds medio 2013 tweewekelijks op zondag plaats. Eisers hebben een verzoek ingediend om deze regeling voort te zetten, omdat zij vrezen dat een wijziging van de behandelingsdagen negatieve gevolgen zal hebben voor hun opleiding en welzijn. De rechtbank heeft vastgesteld dat het ziekenhuis het recht heeft om te bepalen wanneer planbare zorg wordt verleend, maar dat er ook een zorgvuldige afweging moet plaatsvinden tussen de belangen van het ziekenhuis en die van de eisers. De rechtbank oordeelt dat de eisers een duidelijke termijn moeten krijgen voordat de behandeling in het weekend eindigt, zodat zij zich kunnen voorbereiden op de veranderingen. De rechtbank beveelt Rijnstate om de behandeling in het weekend voort te zetten tot uiterlijk 1 juli 2016, maar wijst de vordering voor een dwangsom af. De proceskosten worden gecompenseerd.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/294239 / KG ZA 15-618
Vonnis in kort geding van 18 december 2015
in de zaak van

1.[eiser 1] , en

2.
[eiser 2], en
3.
[eisers], en
4.
[eisers],
allen wonende te Velp,
eisers,
advocaat mr. S.A. van Snippenburg te Nijmegen,
tegen
de stichting
STICHTING RIJNSTATE ZIEKENHUIS,
gevestigd te Arnhem,
gedaagde,
advocaat mr. T. van Malssen te Arnhem.
Eisers zullen hierna gezamenlijk [eisers] en eisers sub 1 en 2 ieder afzonderlijk [eiser 1] en [eiser 2] worden genoemd. Gedaagde zal Rijnstate worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 7;
  • de producties 1 tot en met 13 van Rijnstate;
  • de mondelinge behandeling van 11 december 2015;
  • de pleitnota van [eisers] ;
  • de pleitnota van Rijnstate met een extra productie.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser 1] en [eiser 2] lijden beiden aan de chronische ziekte X-linked agammaglobulinaemie (hierna: XLA). XLA is een genetische afwijking waarbij het lichaam geen antistoffen aanmaakt. Voor deze ziekte is een levensverlengende behandeling mogelijk. Deze behandeling wordt vanaf medio 2013 tweewekelijks uitgevoerd door Rijnstate, in tegenstelling tot andere planbare zorg, op een zondag.
2.2.
De behandeling van [eiser 1] en [eiser 2] duurt in totaal acht uur en wordt via een vaste handelwijze uitgevoerd. Deze handelwijze houdt in dat antistoffen door middel van een infuus worden toegediend, waarbij [eiser 2] als eerste het infuus krijgt en zo aan [eiser 1] voordoet hoe een en ander in zijn werk gaat, om zo paniekaanvallen bij [eiser 1] te voorkomen. [eiser 1] is vanwege een herseninfectie en daaruit voortvloeiende chronische hersenontsteking ernstig gehandicapt en heeft een zeer beperkte levensverwachting. [eiser 1] is bij beschikking van 31 mei 2012 onder curatele gesteld met benoeming van zijn ouders (eisers sub 3 en 4) tot curatoren. De ouders treden in deze procedure in hoedanigheid van curator van [eiser 1] op.
2.3.
[eiser 2] volgt de deeltijd HBO-opleiding werktuigbouwkunde aan de Hoge school van Arnhem en Nijmegen (hierna: HAN). Dit is een werk-leertraject. Op 1 juni 2012 is [eiser 2] in dat kader met Dosign Engineering B.V. en de HAN een ‘onderwijs-arbeidsovereenkomst deeltijdse opleiding werktuigbouwkunde’ aangegaan. Op basis van deze overeenkomst dient [eiser 2] wekelijks onderwijs te volgen en daarnaast 28 uur per week in de functie van aankomend HBO-ingenieur werkzaam te zijn.
2.4.
Tussen [eiser 2] en Dosign Engineering B.V. is met ingang van 1 september 2014 een (nadere) arbeidsovereenkomst tot stand gekomen voor bepaalde tijd. Deze overeenkomst vermeldt voor zover voor de beoordeling van dit geschil van belang:
‘(…)
Wanneer u de arbeidsovereenkomst tussentijds beëindigt, dient u de volledige kosten van uw opleidingsjaar aan Dosign Engineering B.V. terug te betalen. Deze “terugbetaal” verplichting geldt vanaf contractaanvang en bedraagt tot 1 januari van het komende jaar
€ 2000,00. Daarna bedragen de kosten € 5000,00.
(…)’
2.5.
Vanaf november 2014 zijn de bij de behandeling van [eiser 1] en [eiser 2] betrokken artsen van Rijnstate onderling in overleg getreden over de uitzonderingspositie die [eiser 1] en [eiser 2] hebben door hun tweewekelijkse behandeling in het weekend. Vanaf (in ieder geval) begin januari 2015 zijn [eisers] in dit overleg betrokken. In juni 2015 heeft [eisers] Rijnstate expliciet gevraagd om een verlenging van de behandeling in het weekend op de jongerenafdeling. Hierop heeft Rijnstate kenbaar gemaakt dat op enig moment een einde moet komen aan de voor [eiser 1] en [eiser 2] gemaakte uitzondering van planbare zorg in het weekend.
2.6.
Onder andere bij brief van 25 november 2015 hebben [eisers] zich tot de Raad van Bestuur van Rijnstate gewend met het dringende verzoek om de tweewekelijkse behandeling van [eiser 1] en [eiser 2] in het weekend voort te zetten.
2.7.
Bij brief van 30 november 2015 van de heer drs. [naam 1] van de Raad van Bestuur van Rijnstate aan [eisers] is voor zover thans van belang bericht:
‘Uw brief d.d. 25 november jl. hebben wij in goede orde ontvangen. Wij begrijpen vanuit uw perspectief heel goed dat u om door u genoemde redenen een sterke voorkeur heeft om de behandeling van uw zoons in het weekend in Rijnstate te laten plaats vinden. Het spijt ons dan ook dat wij u desondanks moeten teleurstellen in uw verzoek aan de Raad van Bestuur om deze zorg in het weekend te continueren.
In overleg met dr. [naam 2] en dr. [naam 3] zijn binnen ziekenhuis Rijnstate alle mogelijkheden daartoe verkend, maar niet mogelijk gebleken. Ook als Raad van Bestuur staan wij garant voor kwalitatief hoogwaardige zorg. Wij hebben moeten constateren dat behandeling in het weekend niet tot de mogelijkheden behoort, omdat wij deze kwaliteit van zorg dan niet kunnen bieden. De behandeling op de Jongeren Afdeling, waar normaliter geen planbare zorg plaatsvindt in het weekend, was reeds gedurende de afgelopen jaren een gedoogsituatie die op een bepaald moment zou gaan stoppen. Wij begrijpen dat dit toentertijd ook met u is besproken. Ook elders in het ziekenhuis zijn geen mogelijkheden om planbare zorg in het weekend te realiseren. In avond-, nacht- en weekenduren is de zorg ingericht voor spoedpatiënten en reeds opgenomen patiënten, die alle aandacht van onze medewerkers nodig hebben. Ook behandeling op de dialyse afdeling, zoals u voorstelt, is onderzocht en geen optie bevonden. De beide jongens zouden dan op de acute bedden van de dialyse geplaatst moeten worden, waardoor er geen acute dialyses of opvang van ernstige zieke dialysepatiënten meer kunnen plaatsvinden gedurende deze behandeltijd.
(…)’
2.8.
Rijnstate heeft haar beslissing op verzoek van [eisers] nadien niet herzien. Tot op heden hebben de behandelingen van [eiser 1] en [eiser 2] wel doorgang gevonden.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vorderen bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I Rijnstate te bevelen om de partijen bekende, reguliere tweewekelijkse behandeling ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] op zondag 13 december 2015 te laten plaatsvinden, op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 1.000.000,00;
II Rijnstate te bevelen om de partijen bekende, reguliere tweewekelijkse behandeling ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] na zondag 13 december 2015 tweewekelijks in een weekeinde te laten plaatsvinden, tot het moment dat de bodemrechter in eerste aanleg uitspraak zal hebben gedaan, op straffe van verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000.000,00 voor iedere keer dat Rijnstate daarmee in gebreke is, een en ander onder de voorwaarde dat ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] uiterlijk vóór 1 februari 2016 de dagvaarding in eerste aanleg bij deurwaardersexploot is uitgebracht tegen een roldatum gelegen vóór 1 maart 2016;
III Rijnstate te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Rijnstate heeft verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing van de vordering.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de stellingen van [eisers] voort.
4.2.
Het gaat in deze zaak -kort samengevat- om het volgende. [eiser 1] en [eiser 2] Naber, thans 21 en 19 jaar oud, hebben beiden een ernstige, zeer zeldzame erfelijke ziekte waarbij het lichaam geen antistoffen maakt. Om in leven te blijven moeten zij één keer in de twee weken een behandeling krijgen waarbij hen antistoffen worden toegediend. Dat gebeurt thans via een infuus. De behandeling duurt acht uur. [eiser 1] heeft in het verleden een herseninfectie opgelopen waardoor successievelijk lichaamsfuncties uitvallen. Hij is thans ernstig geestelijk en lichamelijk gehandicapt en heeft een beperkte levensverwachting. [eiser 2] volgt een HBO-opleiding werktuigbouwkunde, waarvoor hij voor 28 uur in de week werkzaam is in een leerbedrijf en voor het resterende deel van de week lessen volgt aan de HAN. De tweewekelijkse behandeling van [eiser 1] en [eiser 2] heeft tot op heden telkens in het weekend in Rijnstate plaatsgevonden. Rijnstate stelt zich sinds ongeveer begin 2015 op het standpunt dat de behandeling doordeweeks moet gaan plaatsvinden omdat planbare zorg doordeweeks plaatsvindt en wil dat [eisers] een keuze maken voor een alternatieve doordeweekse behandeling. [eisers] wensen aan behandeling in het weekend vast te houden om redenen die hierna nog aan de orde zullen komen. De vorderingen strekken tot veroordeling van Rijnstate om de behandelingen in het weekend te blijven uitvoeren totdat in een bodemprocedure uitspraak zal zijn gedaan.
4.3.
Het standpunt van [eisers] komt erop neer dat zij aanspraak hebben op behandeling in het weekend zolang [eiser 2] zijn opleiding nog niet heeft voltooid en [eiser 1] nog in leven is. Dat is in de eerste plaats daarop gebaseerd dat dr [naam 3] destijds behandeling in het weekend heeft geregeld met het oog op de door [eiser 2] te volgen opleiding. Dat dr [naam 3] daarmee een Rijnstate bindende afspraak voor uitvoering van de behandeling in het weekend voor de duur van de gehele opleiding van [eiser 2] heeft gemaakt, kan in dit kort geding niet worden vastgesteld. Er lijkt aanleiding te veronderstellen dat dr [naam 3] uit empathie met [eisers] heeft geregeld dat de behandeling in het weekend zou plaatsvinden. Gezien de ernst van de aandoeningen en de buitengewone problematiek die daarmee gepaard gaat voor [eisers] kan men zich dat voorstellen, zoals het ook begrijpelijk is dat [eisers] daarin het vertrouwen hebben gesteld dat de behandeling in het weekend voor de gehele duur van de opleiding van [eiser 2] gecontinueerd zou worden. Dat kan echter niet worden opgevat als een Rijnstate bindende afspraak die niet meer veranderd zou kunnen worden.
4.4.
Het is in beginsel aan het ziekenhuis, in dit geval Rijnstate, te bepalen op welke dagen planbare zorg wordt verleend voor zover er niet medische redenen zijn die maken dat in het kader van goed zorgverlenerschap (planbare) zorg op een bepaald dag en/of tijdstip dient te worden verleend. Daarbij kan het ziekenhuis zich mede laten leiden door het belang van een goede en verantwoorde organisatie van de zorg en de goede gang van zaken binnen het ziekenhuis. Wel mag van Rijnstate een zorgvuldige afweging worden verwacht van haar eigen belang tegenover de belangen van [eisers] die gemoeid zijn met behandeling in het weekend, in het kader van de wens om tot beëindiging van behandeling in het weekend te komen zoals die in het verleden door een van de in Rijnstate werkzame artsen in samenspraak met de desbetreffende afdeling(en) is mogelijk gemaakt. Ter zitting is gebleken dat het probleem dat [eisers] hebben met behandeling doordeweeks is dat [eiser 2] dan de behandeling onder werktijd zou moeten ondergaan. Daarvoor zou hij zijn werkgever, die niet op de hoogte is van de ziekte van [eiser 2] , moeten inlichten. Dat wil hij niet omdat hij vreest dat dit (negatieve) gevolgen voor hem zal hebben. Zijn werk (en zijn opleiding) gaan nu goed en hij wil beoordeeld blijven worden op zijn prestaties. Op zichzelf is dat een begrijpelijke wens. Die gaat wel uit van de subjectieve veronderstelling dat het kenbaar maken van de situatie aan de werkgever negatieve gevolgen zal hebben. Hoewel de subjectieve vrees daarvoor wel begrijpelijk is, bestaat er onvoldoende grond om aan te nemen dat dit objectief tot negatieve gevolgen zal leiden. Er is geen echt aanknopingspunt voor de gedachte dat de werkgever en de HAN niet bereid zijn om mee te denken over een regeling waarbij [eiser 2] eens in de twee weken doordeweeks behandeling kan ondergaan zonder dat de opleiding daardoor in de knel komt of in gevaar. Van belang is in dat verband ook dat Rijnstate heeft aangegeven dat op doordeweekse dagen behandeling ook deels in de avonduren kan plaatsvinden. Regulier eindigt planbare zorgverlening om 20.00 uur, maar een zekere uitloop tot 20.30 uur of zelfs tot 21.00 uur zou bespreekbaar zijn. Aangezien de huidige behandeling acht uur duurt, zou die dan om 12.00 of 13.00 uur kunnen beginnen, zodat dit slechts tot een halve dag verzuim in de twee weken zou hoeven te leiden.
4.5.
Dat voortzetting van de behandeling in het weekend tot onoverkomelijke problemen voor Rijnstate leidt, is als zodanig niet uit de verf gekomen. Dat het de wijze waarop de zorg thans in Rijnstate is georganiseerd doorkruist, valt echter wel aan te nemen. Het is nu eenmaal zo in grote organisaties, en in ziekenhuizen komt daarbij nog het bijzondere belang van de patiëntveiligheid, dat werkprocessen tamelijk strikt moeten worden georganiseerd en dat uitzonderingen daarop al gauw in meerdere of mindere mate verstorend werken. Bij ziekenhuizen zit hem dat ook in diensten, aanwezigheidsroosters, patiëntoverdracht enz. Daarbij komt uiteraard het probleem dat de uitzondering voor bepaalde patiënten altijd de vraag doet rijzen waar de grens ligt ten aanzien van patiënten die ook in een situatie verkeren waarin zij belang hebben bij planbare zorg buiten de reguliere tijden daarvoor. Ook dat is een belang aan de zijde van Rijnstate dat het moeilijk maakt voor lange tijd tegemoet te komen aan de wens om planbare zorg in het weekend te leveren.
4.6.
Begrijpelijk is overigens ook dat [eisers] de behandeling willen houden zoals die nu plaatsvindt. De gehele zorgverlening verloopt, naar omstandigheden, op dit moment redelijk goed. De bezorgdheid dat een verandering daarin negatieve gevolgen kan hebben voor de kwetsbaarheid van [eiser 1] is te begrijpen. Wat betreft de vraag of de behandeling doordeweeks of in het weekend plaatsvindt, speelt dat echter niet zo’n rol, omdat behandeling doordeweeks niet tot veel verstoring voor [eiser 1] hoeft te leiden, mits die gezamenlijk met die van [eiser 2] blijft plaatsvinden. Dat betekent dat het bezwaar tegen behandeling doordeweeks in de kern genomen alleen in het werk en de opleiding van [eiser 2] zit. Dit belang en dat van Rijnstate tegen elkaar afwegende maakt niet dat van Rijnstate verlangd moet worden voor de duur van de gehele opleiding of zelfs langer door te gaan met behandeling in het weekend. Het belang van [eiser 2] is, hoe begrijpelijk ook, daarvoor te subjectief en het is niet voldoende aannemelijk geworden dat het voor werk en opleiding onoverkomelijk is als behandeling doordeweeks zou moeten plaatsvinden.
4.7.
Van Rijnstate mag wel worden gevergd dat [eisers] nog een duidelijke termijn krijgen voordat de behandeling in het weekend eindigt. [eisers] weten dan waaraan zij toe zijn en kunnen die tijd benutten om een alternatief te vinden of om zich aan de nieuwe situatie aan te passen en eventueel met Rijnstate te overleggen over de wijze waarop de behandeling na afloop van die termijn vorm moet krijgen. Rijnstate heeft er weliswaar al geruime tijd op aangedrongen dat [eisers] een keuze zouden maken, maar heeft in dat verband nooit een duidelijke einddatum gesteld. Het is in de gegeven omstandigheden van belang, zowel voor [eisers] als voor Rijnstate, dat daarover duidelijkheid wordt gecreëerd. Aangezien, zoals gezegd, niet uit de verf is gekomen dat behandeling in het weekend in het verleden voor Rijnstate onoverkomelijke problemen heeft opgeleverd, in die zin dat de behandeling van andere patiënten concreet in het gedrang is gekomen of gevaar voor de patiëntveiligheid is ontstaan, is er aanleiding een betrekkelijk ruime termijn te stellen, gezien de precaire positie van [eisers] die zich op de nieuwe situatie zullen moeten instellen. Rijnstate zal daarom worden bevolen de tweewekelijkse behandelingen van [eiser 1] en [eiser 2] te blijven uitvoeren tot 1 juli 2016. Dit is een uiterste termijn. Nu de behandeling op 13 december jl. reeds doorgang heeft gevonden, zal deze vordering en ook het meer of anders gevorderde worden afgewezen. Voor het opleggen van een dwangsom aan Rijnstate ziet de voorzieningenrechter vooralsnog geen aanleiding. Verwacht mag worden dat Rijnstate dit vonnis zal naleven. Aangezien de partijen over en weer deels in het ongelijk zijn gesteld, zullen de proceskosten worden gecompenseerd als na te melden.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter:
5.1.
beveelt Rijnstate om de partijen bekende, reguliere tweewekelijkse behandeling ten behoeve van [eiser 1] en [eiser 2] na zondag 13 december 2015 tweewekelijks in een weekend te laten plaatsvinden tot uiterlijk 1 juli 2016;
5.2.
verklaart deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
5.3.
compenseert de proceskosten in de zin, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier E.H.J. Krijnen op 18 december 2015.