Overwegingen
1. Eiser is geboren op 7 juli 1984 en ongehuwd.
2. Vanwege informatie verkregen uit een regionaal project bij de politie (Project Ongebruikelijk Bezit) is verweerder een onderzoek naar eiser gestart. De door de politie ingebrachte informatie betrof de constatering dat eiser in twee dure auto’s van het merk Mercedes rondreed en niet duidelijk was hoe deze auto’s door eiser waren gefinancierd.
3. Tijdens het daarna door verweerder ingestelde onderzoek is geconstateerd dat eiser vanaf januari 2010 de volgende auto’s heeft aangeschaft:
Kenteken
Merk/type
Datum aanschaf
Contant bijbetaald (€)
[00-AA-BB]
Mercedes Benz [C]
09-01-2010
12.5
[00-AAA-1]
Mercedes Benz [D]
19-10-2011
23.75
[01-AA-BB]
Mercedes Benz [E]
28-09-2012
10.5
[01-AAA-0]
Volkswagen [F]
14-12-2012
11.7
[02-AAA-1]
Mercedes Benz [G]
22-03-2013
7
[03-AA-BB]
Mercedes Benz [H]
23-10-2013
8.75
[0-AAA-11]
Mercedes Benz [I]
05-03-2014
16.5
[1-AAA-00]
Mercedes Benz [J]
28-07-2014
14.26
4. Voorts is tijdens het onderzoek geconstateerd dat in de jaren 2009 tot en met 2012 de volgende bedragen contant op de bank zijn gestort:
Jaar
Bedrag (€)
Aantal stortingen
2009
5.7
6
2010
355
1
2011
750
4
2012
355
2
5. Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek heeft verweerder op 23 oktober 2014 de onderhavige (navorderings-)aanslagen aangekondigd en opgelegd. Het in deze aanslagen nader vastgestelde belastbare inkomen uit werk en woning is als volgt berekend (in €):
Inkomenscorrecties:
2009
2010
2011
2012
contante betalingen auto’s
-
12.5
23.75
22.2
contante stortingen op eigen rekening
5.7
-
750
-
ontvangsten mevrouw [K]
7.021
2.355
4.312
-
= Totaal inkomenscorrecties
12.721
14.855
28.812
22.2
Aangegeven inkomen (loon en uitkering)
3.984
6.586
5.588
9.94
= Nader vastgesteld belastbaar inkomen uit werk en woning
16.705
21.441
34.4
32.14
6. Verweerder heeft de bijdrage-inkomens voor de Zvw over de jaren 2009 tot en met 2012, overeenkomstig de hiervoor genoemde correcties, vastgesteld op respectievelijk € 12.721, € 14.855, € 28.812 en € 22.200.
7. Gelijktijdig met de hiervoor bedoelde (navorderings-)aanslagen IB/PVV en Zvw heeft verweerder bij beschikking vergrijpboeten opgelegd. De vergrijpboeten heeft verweerder als volgt gemotiveerd:
“
Boete
Op grond van artikel 67 lid e van de Algemene Wet Rijksbelastingen (AWR) en de paragraven 25 en 27 van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst (BBBB) leg ik over de jaren 2009 tot en met 2013 de navorderingsaanslag op met 50% boete. Gezien de aard en omvang van de correcties ben ik van mening dat u de vereiste aangifte niet heeft gedaan. Daarom is sprake van al dan niet voorwaardelijke opzet.”
8. Tot de gedingstukken behoort een overzicht waaruit volgt dat eiser in de onderhavige jaren veelvuldig bedragen van derden op zijn bankrekening heeft ontvangen met omschrijvingen als: ‘ [L] ’, ‘ [M] ’, ‘ [N] ’, ‘ [O] ’ en ‘ [P] ’. Het gaat in 2009 tot en met 2012 om respectievelijk 208, 152, 171 en 23 transacties. Voorts zijn in die jaren diverse bedragen afgeschreven met de omschrijving ‘Advertentiekosten [a] ’. Rekening houdend met kosten van verzending en via de bank betaalde kosten heeft verweerder de volgende resultaten uit deze internetverkopen berekend (in €):
2009
2010
2011
2012
Opbrengst
10.457
13.046
11.885
2.132
Verzendkosten
2.08
1.52
1.71
230
Overige kosten
15
45
87
25
= Resultaat
8.362
11.481
10.088
1.877
9. In geschil is de beantwoording van de vraag of verweerder de (navorderings-) aanslagen IB/PVV en Zvw terecht en naar juiste bedragen heeft opgelegd, hetgeen door eiser ontkennend en door verweerder bevestigend wordt beantwoord. Daarbij is onder meer in geschil of verweerder terecht het standpunt inneemt dat de ontvangsten uit internetverkopen moeten worden aangemerkt als belaste inkomsten uit werk en woning en of sprake is van omkering en verzwaring van de bewijslast omdat de vereiste aangifte niet is gedaan. Voorts is in geschil of verweerder bij het opleggen van de belastingaanslagen terecht vergrijpboetes heeft opgelegd.
10. In zijn verweerschrift heeft verweerder het standpunt ingenomen dat hij de correcties op het inkomen in verband met de door eiser van mevrouw [K] ontvangen gelden niet langer handhaaft. Verweerder doet een beroep op interne compensatie, stellende dat de ontvangsten uit de onder 8. genoemde internetverkopen behoren tot het belastbaar inkomen uit werk en woning. Het niet aangeven van deze inkomsten uit internetverkopen leidt volgens verweerder tot de gevolgtrekking dat eiser niet de vereiste aangifte heeft gedaan. De belasting die als gevolg daarvan niet is geheven is volgens verweerder aanzienlijk. Verweerder stelt zich voorts op het standpunt dat de aanslagen gebaseerd zijn op redelijke schattingen en niet te hoog zijn vastgesteld.
11. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij de contante stortingen en betalingen voor de auto’s heeft kunnen doen uit gelden die hij in contanten tot zijn beschikking had. Het betreft onder meer geld dat eiser in 2007 na het overlijden van zijn vader heeft ontvangen en voorts gelden die eiser in 2008 in contanten heeft opgenomen van het banktegoed dat op 31 december 2007 € 51.597 bedroeg. Ten aanzien van de internetverkopen stelt eiser zich op het standpunt dat het gaat om artikelen die hij via vrienden heeft verkregen en die hij als vriendendienst voor hen heeft verkocht.
Beoordeling van het geschil
Aanleiding onderzoek/bewijsuitsluiting
12. Eiser heeft ter zitting aangevoerd dat de aanslagen vernietigd moeten worden omdat daaraan een onrechtmatig onderzoek van de politie ten grondslag ligt. Eiser stelt dat onduidelijk is waarom een onderzoek tegen hem is gestart. Hij wijst er in dit verband op dat de politie onderzoek heeft gedaan in een loods van eiser zonder dat de politie daarvoor een machtiging had. Omdat volgens eiser de start van het onderzoek onrechtmatig was, zijn alle daaruit voortvloeiende resultaten onrechtmatig verkregen en mogen deze daarom niet worden gebruikt.
13. Verweerder heeft de onrechtmatigheid van het bewijs betwist. Volgens verweerder heeft hij een onderzoek naar eiser gestart vanwege de aankoop van dure auto’s. De politie heeft dat autobezit gemeld in een overleg tussen de Belastingdienst en de politie. Verweerder betwist dat het door eiser genoemde onderzoek in zijn loods te maken heeft met het onderzoek naar bezit van auto’s door eiser. Volgens verweerder was de melding door de politie van het autobezit aanleiding voor de start van een eigen onderzoek door verweerder.
14. De rechtbank begrijpt het standpunt van eiser aldus dat hij bepleit dat sprake is van in strafrechtelijke zin onrechtmatig verkregen bewijs dat buiten aanmerking moet worden gelaten. Dergelijk bewijs wordt voor fiscale doeleinden slechts buiten aanmerking gelaten als de bewijsmiddelen zijn verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat het gebruik daarvan ontoelaatbaar is (onder andere Hoge Raad 27 februari 2004, nr. 37.465, ECLI:NL:HR:2004:AF5556). De rechtbank overweegt dat niet duidelijk is geworden in welk kader en onder welke omstandigheden het door eiser bedoelde onderzoek in zijn loods heeft plaatsgevonden. Daarnaast heeft verweerder betwist dat het politieonderzoek in de loods verband houdt met het door hem zelf ingestelde onderzoek. Eiser maakt daarom niet aannemelijk dat van onrechtmatige bewijsverkrijging sprake is en evenmin dat er een verband is met het door verweerder ingestelde onderzoek waaruit de betwiste aanslagen zijn voortgevloeid. De rechtbank acht het standpunt van verweerder aannemelijk dat de informatie over de auto’s is verkregen in een regulier overleg tussen de politie en de Belastingdienst. Ook daarin ziet de rechtbank geen aanleiding tot bewijsuitsluiting. Vereiste aangifte en omkering van de bewijslast
15. Artikel 27e, eerste lid, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) bepaalt dat indien de vereiste aangifte niet is gedaan het beroep ongegrond wordt verklaard, tenzij is gebleken dat en in hoeverre de uitspraak op het bezwaar onjuist is. Naar vaste jurisprudentie geldt dat bij inhoudelijke gebreken in een aangifte slechts dan kan worden aangenomen dat de vereiste aangifte niet is gedaan, indien aan de hand van de normale regels van stelplicht en bewijslast is vastgesteld dat sprake is van een of meer gebreken die ertoe leiden dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Tevens is vereist dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken niet zou zijn geheven, op zichzelf beschouwd, aanzienlijk is. Inhoudelijke gebreken in de aangifte worden slechts in aanmerking genomen indien de belastingplichtige ten tijde van het doen van aangifte wist of zich ervan bewust moest zijn dat daardoor een aanzienlijk bedrag aan verschuldigde belasting niet zou worden geheven. Ook dit moet worden vastgesteld aan de hand van de normale bewijsregels van stelplicht en bewijslast (Hoge Raad 30 oktober 2009; ECLI:NL:HR:2009:BH1083). 16. Voor de vraag of eiser de vereiste aangifte heeft gedaan zal de rechtbank eerst verweerders stelling beoordelen dat de resultaten uit de internetverkopen behoren tot het inkomen uit werk en woning dat eiser had moeten aangeven. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de internetverkopen een bron van inkomen vormen. Eiser neemt deel aan het economisch verkeer, hij beoogt met de verkopen een voordeel te behalen en dit is ook redelijkerwijs te verwachten, aldus verweerder. Eiser heeft hiertegenover gesteld dat hij de betreffende artikelen verkreeg via vrienden om te verkopen. Eiser verklaarde desgevraagd ter zitting: “Ik heb ook wel verkocht als vriendendienst en niet altijd om er zelf winst mee te behalen”. De rechtbank hecht geen geloof aan eisers verklaring dat hij de verkopen ten behoeve van vrienden deed. Eiser heeft deze stelling niet onderbouwd. De rechtbank stelt uit het overgelegde overzicht onder meer vast dat eiser bijvoorbeeld in 2009 in een periode van vijf maanden 28 ‘ [M] ’ heeft verkocht en in 2011 in een periode van ruim vier maanden 18 ‘ [P] ’, waarvan 11 in een tijdsbestek van 10 dagen. Eiser heeft hieromtrent geen verklaring kunnen geven doch heeft slechts gesteld dat hij niet weet hoe de - overigens niet nader genoemde vrienden - aan de artikelen kwamen. Gelet op de aard en de omvang van de verkopen concludeert de rechtbank dat sprake is van handelsactiviteiten van substantiële en structurele aard. Eiser heeft zich hiermee een inkomen verworven dat hij als resultaat uit overige werkzaamheden in zijn aangifte had behoren te verantwoorden. Naar het oordeel van de rechtbank moet eiser zich er bewust van zijn geweest dat de inkomsten uit handelsactiviteiten in de aangifte verantwoord hadden moeten worden.
17. Gelet op het voorgaande heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser met verkopen via internet resultaten heeft behaald zoals weergegeven onder punt 8. Nu de herkomst van de verkochte artikelen niet vaststaat en eiser heeft verklaard de artikelen van vrienden te hebben verkregen, heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank terecht geen rekening gehouden met inkoopkosten. Vervolgens dient de rechtbank te beoordelen of het niet aangeven van de resultaten uit internetverkopen er toe heeft geleid dat de volgens de aangifte verschuldigde belasting in absolute zin aanzienlijk is en verhoudingsgewijs aanzienlijk lager is dan de werkelijk verschuldigde belasting. Eiser heeft over de jaren 2009 tot en met 2011 een inkomen uit werk en woning (tevens verzamelinkomen) aangegeven van respectievelijk € 3.984, € 6.586 en € 5.588. Voor deze jaren heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser inkomsten uit internetverkopen tot bedragen van € 8.362, € 11.481 en € 10.088 niet heeft aangegeven. Rekening houdend met het toepasselijke belastingtarief in de eerste belastingschijf, een oplopende arbeidskorting en de premie Zvw is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de belasting (op te vatten als de som van de meer verschuldigde IB/PVV en premie Zvw) dat als gevolg van deze gebreken in de aangiften niet is geheven, zowel op zichzelf beschouwd als relatief aanzienlijk is. Gelet hierop heeft eiser over deze jaren de vereiste aangifte niet gedaan en moet de bewijslast worden omgekeerd en verzwaard.
18. Ook voor het jaar 2012 is dat het geval. Zoals hiervoor is overwogen heeft verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser ten minste een bedrag van € 1.877 aan inkomsten uit internetverkopen niet heeft aangegeven. Daarnaast is van belang dat de gemachtigde van eiser (in bezwaar) in zijn brief van 14 november 2014 heeft aangevoerd dat eiser ultimo 2011 nog ongeveer € 7.500 aan contanten tot zijn beschikking had. Daarnaast had eiser de beschikking over een netto loon van € 6.700 (bruto loon € 9.940 minus ingehouden loonheffing) en de inkomen uit internetverkopen van € 1.877. Samen was derhalve € 16.077 beschikbaar. Zelfs als de noodzakelijke kosten van levensonderhoud buiten beschouwing worden gelaten, acht de rechtbank aannemelijk gemaakt dat eiser de uitgaven voor de aanschaf van twee auto’s tot een bedrag van € 22.200 niet had kunnen doen, zonder over andere inkomsten van ten minste ruim € 6.000 te beschikken. Rekening houdend met het toepasselijke belastingtarief in de eerste belastingschijf, een oplopende arbeidskorting en de premie Zvw is de rechtbank van oordeel dat het bedrag van de belasting dat als gevolg van deze gebreken in de aangiften niet is geheven, zowel op zichzelf beschouwd als relatief aanzienlijk is. Dit brengt mee dat de bewijslast ook voor dit jaar moet worden omgekeerd en dat eiser voor alle jaren overtuigend moet aantonen dat de onderhavige belastingaanslagen tot te hoge bedragen zijn vastgesteld.
19. De omkering van de bewijslast laat onverlet dat de belastingaanslagen dienen te berusten op een redelijke schatting. Uit het hiervoor overwogene volgt dat verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiser in de jaren 2009 tot en met 2012 respectievelijk € 8.362, € 11.481, € 10.088 en € 1.877 inkomsten uit internetverkopen niet heeft aangegeven. Verweerder heeft eisers inkomen in die jaren gecorrigeerd met respectievelijk € 12.721, € 14.855, € 28.812 en € 22.200. Rekening houdend met de door eiser gedane hoge stortingen in contanten (met name in het jaar 2009: een bedrag van € 5.700) en de in de jaren 2010 (€ 12.500), 2011 (€ 23.750) en 2012 (€ 22.200) gedane contante uitgaven voor de aanschaf van auto’s, welke stortingen en uitgaven eiser niet uit zichtbaar inkomen of vermogen heeft kunnen doen, berusten de inkomenscorrecties op een redelijke schatting. Dat verweerder aanvankelijk deels een andere onderbouwing aan zijn correcties ten grondslag heeft gelegd maakt de schattingen nog niet willekeurig.
20. Op eiser rust daarom de last te doen blijken (in de zin van overtuigend aantonen) dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Eisers gemachtigde heeft hiertoe in bezwaar (tegen de aanslag IB/PVV 2009) gesteld dat eiser in de loop van het jaar 2007 (na het overlijden van eisers vader) een bedrag van € 15.000 in contanten heeft opgenomen, dat zijn banksaldo op 31 december 2007 € 51.597 bedroeg en dat hij in de loop der jaren telkens opnames van zijn bankrekening heeft gedaan waaruit hij de aankopen van de auto’s in ieder geval deels kon verklaren. Volgens eisers gemachtigde (bezwaarschrift 2010) bedroeg het saldo van eisers contante bezittingen ultimo 2009 ongeveer € 28.000. Verweerder heeft dit betwist en heeft daarbij verwezen naar de door eiser ingediende aangifte IB/PVV voor het jaar 2007, waarin in het geheel geen contanten zijn vermeld. Ook heeft verweerder betwist dat eiser de aankopen uit bij hem contant aanwezige geldmiddelen heeft kunnen voldoen. Zo heeft hij er onder andere op gewezen dat bij een dergelijke hoeveelheid contant geld op 31 december 2009 het onlogisch is om voor de aankoop van een auto op 9 januari 2010 voor € 12.500 op 8 januari 2010 nog € 6.600 in contanten van de bank op te nemen, zoals eiser wel heeft gedaan.
21. De rechtbank is van oordeel dat eiser met hetgeen hij heeft aangevoerd niet het vereiste overtuigende bewijs heeft geleverd dat de aanslagen tot een te hoog bedrag zijn vastgesteld. Gelet hierop moeten de beroepen tegen de (navorderings-)aanslagen IB/PVV en premie Zvw over de jaren 2009 tot en met 2012 worden verworpen.
22. De beroepen worden geacht ook op de heffingsrente en belastingrente betrekking te hebben. Nu eiser geen afzonderlijke beroepsgronden tegen de in rekening gebrachte heffingsrente en belastingrente heeft aangevoerd, dienen ook de beroepen inzake de beschikkingen heffingsrente en belastingrente ongegrond te worden verklaard.
23. Verweerder heeft op grond van artikel 67e van de Algemene wet inzake rijksbelastingen ter zake van de over de jaren 2009 tot en met 2012 nagevorderde IB/PVV vergrijpboetes opgelegd tot een bedrag van 50% van de nagevorderde belasting. Volgens verweerder is het aan opzet van eiser te wijten dat de aanslagen over die jaren tot een te laag bedrag zijn vastgesteld. In overeenstemming met paragraaf 25, derde lid, van het Besluit Bestuurlijke Boeten Belastingdienst heeft verweerder boete vastgesteld op 50%.
24. De rechtbank acht door verweerder aannemelijk gemaakt dat eiser aanzienlijke inkomsten heeft genoten, welke door eiser niet in zijn aangiften zijn vermeld. Gelet op de schaal waarop eiser in ieder geval de internetverkopen heeft verricht, kon geen twijfel bestaan over het inkomenskarakter van deze inkomsten. Door deze desondanks niet in zijn aangifte te vermelden heeft eiser opzettelijk onjuiste aangiften gedaan. De rechtbank acht de door verweerder opgelegde boetes daarom passend en geboden.
25. Gelet op het voorgaande dienen de beroepen ongegrond te worden verklaard.
26. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.