7.3In rechtsoverweging 4.7 van de betreffende uitspraak heeft de rechtbank nog overwogen zich in haar oordeel gesteund te zien door het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 26 september 2013 in de zaak C-546/11 in de procedure Dansk Jurist- og Økonomforbund (optredend voor Erik Toftgaard) tegen Indenrigs- og Sundhedsministeriet. De rechtbank heeft er in dit verband op gewezen dat Nederland met de Wet gelijke behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbla) Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Richtlijn 2000/78) heeft geïmplementeerd en dat dit betekent dat de Wgbla mede in het licht van de rechtspraak van het HvJEU over Richtlijn 2000/78 moet worden uitgelegd. Het HvJEU heeft in genoemd arrest van 26 september 2013 voor recht verklaard dat de artikelen 2 en 6, eerste lid, van Richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan ambtenaren die de leeftijd hebben bereikt waarop zij ouderdomspensioen kunnen ontvangen, op die enkele grond niet in aanmerking kunnen komen voor wachtgeld dat bestemd is voor ambtenaren die zijn ontslagen wegens schrapping van hun post.
8. De rechtbank ziet geen aanleiding om in de onderhavige zaak anders te oordelen. Niet in geschil is dat in de onderhavige zaak, ondanks een andere wettelijke grondslag, sprake is van een vergelijkbare feitelijke situatie en een vergelijkbare rechtsvraag.
De op 1 oktober 2015 in werking getreden ‘Voorlopige voorziening tegemoetkoming inkomensderving als gevolg van ophoging van de AOW-leeftijd’ van 28 september 2015 (Stcrt. nr. 31772) heft weliswaar gedeeltelijk het AOW-gat op, maar het naar voren halen door eiser van zijn pensioen, leidt nog steeds tot een inkomstenterugval. Het bestreden besluit kan daarom geen stand houden wegens (ongeoorloofde) leeftijdsdiscriminatie.
9. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3 van de Wgbla, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd en artikel 2, derde lid, onder a, van het BWDEF dient buiten toepassing te blijven.
10. De rechtbank ziet aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het de einddatum betreft en dat bepaald wordt dat de bovenwettelijke uitkering van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
12. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
13. Eisers verzoek om schadevergoeding komt niet voor toewijzing in aanmerking, nu eiser de gestelde schade niet heeft onderbouwd, ook niet ter zitting.