In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Minister van Defensie. Eiser had een aanvraag om wachtgeld ingediend na zijn ontslag wegens overtolligheid. De Minister had in een eerder besluit de wachtgelduitkering toegekend tot 1 mei 2022, maar beëindigde deze op het moment dat eiser de leeftijd van 65 jaar zou bereiken. Eiser stelde dat dit een verboden onderscheid op grond van leeftijd was, aangezien jongere ambtenaren wel recht hadden op een volledige wachtgelduitkering.
De rechtbank oordeelde dat de Minister inderdaad verboden onderscheid maakte door de wachtgelduitkering van eiser te beëindigen op basis van zijn leeftijd. De rechtbank verwees naar de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij Arbeid (Wgbla) en stelde vast dat het doel van het onderscheid niet legitiem was, omdat het niet voldeed aan de eisen van objectieve rechtvaardiging. De rechtbank onderschreef het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, dat eerder had geoordeeld dat het maken van onderscheid op basis van leeftijd in deze context niet gerechtvaardigd was.
De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en herstelde de situatie door te bepalen dat het wachtgeld van eiser pas beëindigd mocht worden op de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Tevens werd de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 1.470 werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.