ECLI:NL:RBGEL:2015:2495

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 april 2015
Publicatiedatum
14 april 2015
Zaaknummer
14/6846
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verboden onderscheid op grond van leeftijd bij beëindiging wachtgelduitkering

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 14 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een ambtenaar, en de Minister van Defensie. Eiser had een aanvraag om wachtgeld ingediend na zijn ontslag wegens overtolligheid. De Minister had in een eerder besluit de wachtgelduitkering toegekend tot 1 mei 2022, maar beëindigde deze op het moment dat eiser de leeftijd van 65 jaar zou bereiken. Eiser stelde dat dit een verboden onderscheid op grond van leeftijd was, aangezien jongere ambtenaren wel recht hadden op een volledige wachtgelduitkering.

De rechtbank oordeelde dat de Minister inderdaad verboden onderscheid maakte door de wachtgelduitkering van eiser te beëindigen op basis van zijn leeftijd. De rechtbank verwees naar de Wet Gelijke Behandeling op grond van Leeftijd bij Arbeid (Wgbla) en stelde vast dat het doel van het onderscheid niet legitiem was, omdat het niet voldeed aan de eisen van objectieve rechtvaardiging. De rechtbank onderschreef het oordeel van het College voor de Rechten van de Mens, dat eerder had geoordeeld dat het maken van onderscheid op basis van leeftijd in deze context niet gerechtvaardigd was.

De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van de Minister en herstelde de situatie door te bepalen dat het wachtgeld van eiser pas beëindigd mocht worden op de datum waarop hij de pensioengerechtigde leeftijd zou bereiken. Tevens werd de Minister veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van eiser, die op € 1.470 werden begroot. De uitspraak werd openbaar gedaan en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/6846

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. W.E. Louwerse),
en

de Minister van Defensie, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 2 mei 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser wachtgeld toegekend tot 1 mei 2022.
Bij besluit van 15 september 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 maart 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde H. Hendriks.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, die geboren is op 14 april 1957, is bij besluit van 25 februari 2014 met ingang van 1 mei 2014 eervol ontslag verleend wegens overtolligheid in de zin van artikel 116, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk ambtenarenreglement defensie (Bard). Op 18 maart 2014 heeft eiser een aanvraag om wachtgeld op grond van het Wachtgeldbesluit burgerlijke ambtenaren defensie (Wbad)
ingediend.
2. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat de einddatum van het wachtgeld op 1 mei 2022 is gesteld, omdat eiser op 14 april 2022 de leeftijd van 65 jaar zal bereiken en hij daarom vanaf 1 mei 2022 geen recht meer op wachtgeld heeft.
3. Eiser kan zich hiermee niet verenigen en heeft aangevoerd dat verweerder ongeoorloofd onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van eiser te beëindigen wegens het bereiken van de leeftijd van 65 jaar.
4.1
Deze beroepsgrond slaagt. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.2
In artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad is bepaald dat het recht op wachtgeld eindigt met ingang van de eerste dag van de kalendermaand volgend op die waarin de betrokkene de leeftijd van 65 jaar heeft bereikt.
4.3
De rechtbank stelt vast dat verweerder onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar te beëindigen, terwijl jongere ambtenaren wel voor de volledige duur (zoals omschreven in de artikelen 8 en 9 van het Wbad) een wachtgelduitkering ontvangen. Omdat de ambtenaren na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar geen wachtgelduitkering en door de verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd tot aan die leeftijd ook geen AOW-uitkering krijgen, krijgen zij te maken met een inkomstenterugval waardoor zij worden benadeeld.
4.4
Ingevolge artikel 1, aanhef en onder b, bezien in samenhang met artikel 3, aanhef en onder d en e, van de Wet Gelijke Behandeling op grond van leeftijd bij arbeid (Wgbla) is een dergelijk onderscheid verboden, met dien verstande dat dit onderscheid ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Wgbla in een aantal gevallen objectief gerechtvaardigd is te achten en het verbod dan niet geldt. Of sprake is van een objectieve rechtvaardiging moet worden nagegaan aan de hand van een beoordeling van het doel van het onderscheid en het middel dat ter bereiking van dit doel is ingezet. Het doel dient legitiem te zijn, in de zin van voldoende zwaarwegend dan wel te beantwoorden aan een werkelijke behoefte. Een legitiem doel vereist voorts dat er geen sprake is van een discriminerend oogmerk. Het middel dat wordt gehanteerd moet passend en noodzakelijk zijn. Een middel is passend indien het geschikt is om het beoogde doel te bereiken. Het middel is noodzakelijk indien het doel niet kan worden bereikt met een middel dat niet leidt tot onderscheid, althans minder bezwaarlijk is, en het middel in evenredige verhouding staat tot het doel. Als aan deze voorwaarden is voldaan levert het onderscheid op grond van leeftijd geen strijd op met de Wgbla.
4.5
Het College voor de Rechten van de Mens heeft op 1 september 2014 (oordeel 2014-105) in de zaak van de Vakbond voor Burger- en Militair defensiepersoneel tegen de Minister van Defensie een oordeel gegeven over de vraag of de Minister van Defensie verboden onderscheid op grond van leeftijd maakt door de wachtgelduitkering van medewerkers te beëindigen bij het bereiken van de leeftijd van 65 jaar. Het College heeft geoordeeld dat het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid is het beschermen van alleen diegenen die beschikbaar zijn voor arbeid en onvoldoende inkomensvoorzieningen hebben. Het doel is naar het oordeel van het College voldoende zwaarwegend en er is geen sprake van een discriminerend oogmerk. Het doel is dan ook legitiem. Met het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar, voor het recht op een wachtgelduitkering, wordt het doel naar het oordeel van het College niet bereikt, Immers, ambtenaren die de AOW-gerechtigde leeftijd nog niet hebben bereikt, worden door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar juist niet beschermd tegen de inkomstenterugval. Integendeel, door het hanteren van de leeftijdsgrens van 65 jaar wordt de inkomensterugval juist veroorzaakt. Het College oordeelt dan ook dat het middel niet passend is en dat er daarom geen objectieve rechtvaardiging bestaat voor het gemaakte leeftijdsonderscheid. De Minister van Defensie heeft dan ook verboden onderscheid op grond van leeftijd gemaakt.
4.6
De rechtbank onderschrijft dit oordeel van het College en de overwegingen waarop dit berust. De rechtbank voegt hieraan toe dat het ABP inmiddels besloten heeft om vanaf 1 januari 2015 de pensioenregeling aan te sluiten op de AOW-leeftijd waardoor de inkomstenterugval nog groter is geworden. Voorts is van belang dat eiser weliswaar kan gaan werken om het AOW-gat op te vullen, maar deze mogelijkheid aan een jongere ambtenaar die een wachtgelduitkering ontvangt ook niet wordt tegengeworpen. Ten slotte is in aanmerking genomen dat eiser weliswaar zijn pensioen naar voren kan halen, maar dat ook dit tot een inkomstenterugval leidt. Ten aanzien van het doel van het gemaakte leeftijdsonderscheid merkt de rechtbank nog op dat de leeftijd waarop een ambtenaar met ontslag kan gaan in het Algemeen Rijksambtenarenreglement is verhoogd naar de AOW-leeftijd.
4.7
De rechtbank vindt voor haar oordeel steun in het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJEU) van 26 september 2013 in de zaak C-546/11 in de procedure Dansk Jurist- og Økonomforbund (optredend voor Erik Toftgaard) tegen Indenrigs- og Sundhedsministeriet. De rechtbank wijst er in dit verband op dat Nederland met de Wgbla Richtlijn 2000/78/EG van 27 november 2000 tot instelling van een algemeen kader voor gelijke behandeling in arbeid en beroep (Richtlijn 2000/78) heeft geïmplementeerd en dat dit betekent dat de Wgbla mede in het licht van de rechtspraak van het HvJEU over Richtlijn 2000/78 moet worden uitgelegd. Het HvJEU heeft in genoemd arrest van 26 september 2013 voor recht verklaard dat de artikelen 2 en 6, eerste lid, van Richtlijn 2000/78 aldus moeten worden uitgelegd dat zij zich verzetten tegen een nationale regeling op grond waarvan ambtenaren die de leeftijd hebben bereikt waarop zij ouderdomspensioen kunnen ontvangen, op die enkele grond niet in aanmerking kunnen komen voor wachtgeld dat bestemd is voor ambtenaren die zijn ontslagen wegens schrapping van hun post.
4.8
De rechtbank komt dan ook tot de slotsom dat verweerder verboden onderscheid op grond van leeftijd heeft gemaakt door het wachtgeld van eiser met ingang van 1 mei 2022 te beëindigen op de grond dat hij op 14 april 2022 de leeftijd van 65 jaar zal bereiken. Het beroep is derhalve gegrond. Het bestreden besluit dient wegens strijd met artikel 3 van de Wgbla, artikel 26 van het Internationaal Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) en artikel 1 van de Grondwet te worden vernietigd en artikel 17, eerste lid, aanhef en onder a, van het Wbad dient buiten toepassing te blijven.
4.9
De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen voor zover het de einddatum betreft en dat bepaald wordt dat het wachtgeld van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt.
4.1
De rechtbank ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten in bezwaar en in beroep, welke zijn begroot op € 1.470 aan kosten van verleende rechtsbijstand (1 punt voor het bezwaarschrift, 1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, waarde per punt € 490, wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.
4.11
Het hiervoor overwogene leidt de rechtbank, mede gelet op artikel 8:74 van de Awb, tot de volgende beslissing.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept het primaire besluit, voor zover het de einddatum betreft en bepaalt dat het wachtgeld van eiser wordt beëindigd met ingang van de datum waarop eiser de pensioengerechtigde leeftijd als bedoeld in artikel 7a, eerste lid, van de AOW bereikt;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten ten bedrage van € 1.470;
  • bepaalt dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht ten bedrage van € 165 aan hem vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.M. Vermeulen, voorzitter, mr. H.C. Naves en
mr. Y. van Wezel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. G.A. Kajim-Panjer, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.