ECLI:NL:RBGEL:2015:7040

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 november 2015
Publicatiedatum
12 november 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 938
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen definitieve jaarafrekening Zorgverzekeringswet en buitenlandbijdrage

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 12 november 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen Zorginstituut Nederland (eiseres) en de Belastingdienst (verweerder) over de definitieve jaarafrekening inzake de Zorgverzekeringswet (Zvw) en de buitenlandbijdrage. Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder, waarin de bijdrage over 2012 is vastgesteld op € 1.535,57. Verweerder heeft het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard, waarna eiseres in beroep ging. Tijdens de zitting op 6 oktober 2015 heeft eiseres zich laten vertegenwoordigen door W. Bijmoer, terwijl verweerder werd vertegenwoordigd door mr. M. Mulder.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres in de periode van maart 2012 tot en met september 2012 in Nederland woonde en dat zij op grond van artikel 69 van de Zvw een buitenlandbijdrage verschuldigd is. Eiseres betwistte echter dat zij in België heeft gewoond en voerde aan dat de Belastingdienst in een andere procedure heeft gesteld dat zij in 2012 niet in België woonde. De rechtbank oordeelde dat de Belastingdienst en verweerder gescheiden bevoegdheden hebben en dat de stelling van eiseres niet opging. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd, omdat verweerder ten onrechte een bijdrage over de gehele maand september 2012 in rekening had gebracht.

De rechtbank heeft geoordeeld dat de financiële uitwerking van het nader standpunt van verweerder naar verwachting geen problemen zal opleveren en dat verweerder een nieuwe beslissing op bezwaar moet nemen. Tevens heeft de rechtbank bepaald dat eiseres recht heeft op terugbetaling van het teveel betaalde griffierecht van € 122. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/938

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] eiseres,

en

Zorginstituut Nederland te Diemen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 12 december 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de definitieve jaarafrekening inzake de Zorgverzekeringswet (Zvw) toegezonden en de bijdrage over 2012 vastgesteld op 1.535,57.
Bij besluit van 6 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 oktober 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door W. Bijmoer. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M. Mulder.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres heeft gedurende een deel van het jaar 2012 in België gewoond. Vanaf 1 maart 2012 ontvangt zij een ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet.
Bij besluit van 23 april 2012 heeft verweerder vastgesteld dat eiseres op grond van Europese wetgeving (de Verordening (EG) nr. 883/2004) recht heeft op zorg in haar woonland (België) ten laste van Nederland. Eiseres is als verdragsgerechtigde aangemerkt. Dit besluit is na bezwaar in stand gebleven en eiseres heeft hiertegen geen beroep ingesteld.
2. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiseres voor dit recht op zorg op grond van artikel 69 van de Zvw een bijdrage is verschuldigd. Nu eiseres volgens verweerder vanaf 25 september 2012 weer in Nederland woont, is bij de berekening van de buitenlandbijdrage uitgegaan van een periode van zeven maanden (maart 2012 tot en met september 2012).
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft het bestreden besluit gemotiveerd aangevochten. Voor zover nodig zal hierna op de daartoe aangevoerde gronden worden ingegaan.
4. In artikel 69, eerste lid, van de Zvw is bepaald dat in het buitenland wonende personen die met toepassing van een Verordening van de Raad van de Europese Gemeenschappen dan wel toepassing van zodanige verordening krachtens de overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte of een verdrag inzake sociale zekerheid in geval van behoefte aan zorg recht hebben op zorg of vergoeding van de kosten daarvan, zoals voorzien in de wetgeving over de verzekering voor zorg van hun woonland, zich, tenzij zij op grond van deze wet verzekeringsplichtig zijn, bij het Zorginstituut aanmelden.
Ingevolge het tweede lid zijn de in het eerste lid bedoelde personen een bij ministeriële regeling te bepalen bijdrage verschuldigd, die voor een bij die regeling te bepalen gedeelte, voor de toepassing van de Wet op de zorgtoeslag als premie voor een zorgverzekering wordt beschouwd.
De in artikel 69 Zvw bedoelde ministeriële regeling is de Regeling Zorgverzekering (hierna: de Regeling).
5. De rechtbank stelt vast dat eiseres betwist dat zij in de periode in geding in België heeft gewoond. Het besluit van 23 april 2012 heeft formele rechtskracht gekregen. Daarmee is ook vast komen te staan dat eiseres verdragsgerechtigde is.
Dat brengt mee dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat eiseres een buitenlandbijdrage is verschuldigd.
6. Eiseres heeft aangevoerd dat de Belastingdienst zich in een eveneens bij deze rechtbank aanhangige beroepsprocedure inzake – onder meer - de aanslag inkomstenbelasting 2012 inmiddels op het standpunt heeft gesteld dat eiseres in 2012 niet in België heeft gewoond en dat het besluit van verweerder, nu die er wel vanuit gaat dat eiseres in België heeft gewoond, geen stand kan houden.
7. Dit betoog treft geen doel. Zoals hiervoor onder 5 is overwogen heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseres ingevolge artikel 69, tweede lid, van de Zvw een buitenlandbijdrage verschuldigd is. De rechtbank overweegt in dit verband nog dat vorengenoemde bepaling in de Zvw dwingendrechtelijk van aard is. Dit betekent dat verweerder in beginsel daarvan niet kan afwijken.
Dat de Belastingdienst in een beroepsprocedure met betrekking tot de inkomstenbelasting over 2012 het standpunt heeft ingenomen dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij in 2012 in België heeft gewoond, maakt niet dat er, gelet op de in deze procedure vastgestelde feiten, anders geoordeeld moet worden. Hierbij is van belang dat de Belastingdienst en verweerder gescheiden bevoegdheden hebben op grond van respectievelijk de belastingwetten en de Zvw en de Belastingdienst zich blijkens de door eiseres overgelegde stukken heeft gebaseerd op artikel 2.2, eerste lid, van de Wet IB 2001 en de daarin bedoelde fictie. Daaraan dient overigens te worden toegevoegd dat het in dit geschil niet gaat over de vaststelling van het aan de bijdrage ten grondslag te leggen inkomen van eiseres, nu verweerder bij die vaststelling wél dient uit te gaan van de door de Belastingdienst vastgestelde grondslag.
8. Eiseres heeft voorts betoogd dat onduidelijk is waarom verweerder is uitgegaan van 25 september 2012 in plaats van 12 september 2012 als datum van terugkeer naar Nederland.
9. Met betrekking tot de vaststelling van de periode en de berekening van de buitenlandbijdrage heeft verweerder in de brief van 30 september 2015 geschreven dat hij ten onrechte een bijdrage in rekening heeft gebracht over de gehele maand september 2012, nu hij in afwijking van artikel 6.3.1, derde lid, van de Regeling bij een vaststelling van het verdragsrecht bij verhuizing in de loop van een maand uitgaat van de daadwerkelijke verhuisdatum naar Nederland. De buitenlandbijdrage moet volgens verweerder worden berekend over een periode van zes maanden, te weten de periode maart 2012 tot en met augustus 2012.
De rechtbank ziet geen reden om verweerder hierin niet te volgen. Dit brengt met zich dat buiten beschouwing kan worden gelaten of eiseres op 25 september 2012 naar Nederland is teruggekeerd dan wel op 12 september 2012.
10. Gelet op het vorenstaande is het beroep gegrond en komt het bestreden besluit voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank kan de zaak niet finaal beslechten vanwege het ontbreken van de daartoe benodigde gegevens en zal in deze zaak volstaan met een vernietiging, nu de financiële uitwerking van het nader standpunt van verweerder naar verwachting geen problemen zal opleveren. Verweerder zal een nieuwe beslissing op bezwaar dienen te nemen met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen. Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is niet gebleken.
Wel dient verweerder het griffierecht te vergoeden tot een bedrag van € 45. Aangezien van eiseres ten onrechte een bedrag van € 167 aan griffierecht is geheven, zal de rechtbank het teveel betaalde tot een bedrag van € 122 aan haar terugbetalen.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht groot € 45 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.W. van Osch - Leysma, voorzitter, mr. H.J. Klein Egelink en mr. E.C.G. Okhuizen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
Griffier
Voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.