Faciliteiten
Indien de aanspraken van de benificient op het Fonds onderworpen zijn aan fiscale heffingen, hoegenaamd dan ook, dan worden deze heffingen uit het Fonds voldaan.
(…) "
5. Het Bestuursreglement is niet ter kennis gegeven aan de ouders van eiser. Wel heeft mr. [L] ( [L] ), de voorzitter van het toenmalige bestuur van [A] in juni 2005 een bezoek gebracht aan de ouders van eiser en daarbij onder meer aangegeven dat ondanks de in de statuten van [B] vermelde leeftijdsgrens van 16 tot 30 jaar direct al uitgaven ten laste van het carrièrefonds zouden kunnen worden gedaan.
6. In 2006 is door de Belastingdienst/regio Utrecht-Gooi (hierna: de Belastingdienst) bij [A] een boekenonderzoek ingesteld naar de heffing van kansspelbelasting over het tijdvak 7 maart 2002 tot en met 31 december 2006. Op 26 april 2007 is hiervan een concept-rapport opgesteld, waarin onder meer is geconcludeerd dat de [G] een kansspel is als bedoeld in artikel 2, eerste lid, onderdeel a, van de Wet op de kansspelbelasting (Wet KSB) en dat kansspelbelasting is verschuldigd over het bedrag van de hoofdprijs, namelijk € 250.000. De gemachtigde van [A] heeft bij brief van 15 augustus 2007 gereageerd op het concept-rapport. In deze brief staat onder meer het volgende vermeld:
" (…)
Daarnaast ontvangt de winnaar van de landelijke finale een voorwaardelijk recht op een carrièrefonds van maximaal € 250.000. Wij merken hierbij op dat in dit kader niet daadwerkelijk een fonds wordt volgestort met dit bedrag. Op basis van de voorwaarden van het contract, dat door alle finalisten voorafgaand aan de finale wordt ondertekend, kan de landelijke winnaar van zijn/haar zestiende tot het dertigste levensjaar een beroep doen op uitkeringen uit het carrièrefonds. Dit houdt in dat een winnaar een verzoek om honorering van kosten mag indienen. De kosten moeten zijn gemaakt in verband met zijn/haar carrière. Overigens wordt met de leeftijdsgrens door de stichting soepel omgegaan. Ook aanvragen voor het zestiende levensjaar die naar het oordeel van de stichting zien op kosten in verband de carrière worden doorgaans gehonoreerd.
Uitsluitend verzoeken die schriftelijk worden ingediend en die worden ondersteund door een (concept) factuur of een offerte komen in aanmerking om in behandeling te worden genomen door Stichting [M] . Het bestuur van Stichting [M] beoordeelt de binnengekomen aanvragen. Bij honorering van een aanvraag, wordt het betreffende bedrag door [K] aan Stichting [M] overgemaakt. Stichting [M] betaalt vervolgens het bedrag uit aan de winnaar. Wij benadrukken dat de beslissing van het Stichting [M] niet slechts een formaliteit is voor het honoreren van een aanvraag. Hieronder hebben wij een aantal voorbeelden opgenomen van het beleid.
7. Verder overleg tussen de Belastingdienst en [A] heeft geresulteerd in een gewijzigd standpunt van de Belastingdienst. Ter zake daarvan is op 12 maart 2008 een vaststellingsovereenkomst (VSO) getekend. De VSO is verwerkt in het definitieve rapport van het boekenonderzoek van 2 april 2008 en als bijlage daarbij gevoegd. In het rapport staat onder meer vermeld:
" (…)
De winnaar van een landelijke finale wint het recht op een carrièrefonds ter waarde van € 250.000. In het controletijdvak zijn jaarlijks twee carrièrefondsen weggegeven (…).
Ik ben met de Stichting overeengekomen dat de heffing van kansspelbelasting over de carrièrefondsen zal plaatsvinden naar rato en op het tijdstip van uitkeringen uit de fondsen. De uitkeringen die uit de fondsen worden voldaan zijn netto uitkeringen. Daarom moet op basis van artikel 5 lid 2 WKB de kansspelbelasting gebruteerd worden. (…)
Alle aan één persoon gedane uitkeringen worden gezamenlijk als één prijs gezien zoals bedoeld in artikel 4 lid 2 WKB. (…) "
8. Eiser heeft in 2005, 2008, 2009 en 2010 declaraties dan wel offertes ingediend voor studiekosten. De in 2010 door eiser gevraagde uitkeringen betreffen een studie aan een Amerikaans college. In mei 2010 is eisers vader telefonisch benaderd door [L] met de mededeling dat vanwege de inhouding van kansspelbelasting de prijs netto ongeveer € 177.500 bedraagt en dat daarom niet alle kosten van de studie in het buitenland zouden kunnen worden gedekt uit het carrièrefonds. Eiser heeft zich vervolgens richting [A] en [B] op het standpunt gesteld dat hij recht heeft op het gehele bedrag van € 250.000. In het kader van besprekingen hierover is aan (de vader van) eiser het rapport van het boekenonderzoek en de VSO ter beschikking gesteld.
9. Naar aanleiding van wisselingen in het bestuur van [B] in mei 2010 zijn de winnaars en hun ouders bij brief van 14 oktober 2010 uitgenodigd voor een bijeenkomst op 26 november 2010. Op die bijeenkomst hebben de ouders van eiser onder meer kennisgemaakt met de ouders van [F] , een andere winnaar, die werkzaam zijn voor de Belastingdienst op onder meer het terrein van de kansspelbelasting. Tijdens die ontmoeting hebben de ouders van eiser de ouders van [F] op de hoogte gebracht van hun geschil met [A] over de vraag of de hoofdprijs een bruto- of een nettoprijs is. Vervolgens hebben de ouders van eiser het rapport van het boekenonderzoek aan de ouders van [F] gezonden. Van de ouders van een andere prijswinnaar hebben de ouders van eiser een afschrift ontvangen van de carrière-geldovereenkomst.
10. In december 2010 hebben de ouders van [F] laten weten van mening te zijn dat wellicht ten onrechte kansspelbelasting is ingehouden op de tijdstippen van uitbetaling van declaraties. Vervolgens heeft eiser op 9 januari 2011 aan [B] verzocht om een nota kansspelbelasting over de in 2005, 2008, 2009 en 2010 ingehouden kansspelbelasting.
11. Eiser heeft bij e-mail van 9 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de inhoudingen kansspelbelasting in 2005, 2008, 2009 en 2010.
12. Met dagtekening 2 februari 2011 is aan eiser de nota van [B] over de inhoudingen kansspelbelasting in 2005, 2008, 2009 en 2010 verzonden.
13. Eiser heeft voorts tijdig bezwaar gemaakt tegen de inhouding kansspelbelasting over het op 28 februari 2011 uitbetaalde bedrag van € 21.267,97.
14. Naar aanleiding van de bezwaren van eiser heeft verweerder een derdenonderzoek ingesteld bij [B] . In dat kader heeft op 19 mei 2011 een bespreking plaatsgehad en zijn bij brief van 24 mei 2011 door verweerder vragen gesteld. Bij brief van 6 juni 2011 heeft [B] antwoord op de vragen gegeven.
15. Medio 2011 heeft [B] per e-mailbericht aangegeven dat de hoofdprijs een nettoprijs is, en dat zij de kansspelbelasting voor haar rekening neemt.
16. Bij in één geschrift vervatte uitspraken op bezwaar van 26 juli 2012 heeft verweerder de bezwaren tegen de inhoudingen kansspelbelasting over de in 2005, 2008, 2009 en 2010 uitbetaalde bedragen niet-ontvankelijk verklaard en het verzoek om ambtshalve teruggaaf van de ingehouden kansspelbelasting afgewezen. Voorts heeft verweerder bij uitspraak op bezwaar van 26 juli 2012 het bezwaar tegen de inhouding over het op 28 februari 2011 uitbetaalde bedrag afgewezen.
Geschil
17. Met betrekking tot de inhoudingen in 2005, 2008, 2009 en 2010 is in geschil het antwoord op de vraag of de bezwaren terecht wegens overschrijding van de bezwaartermijn niet-ontvankelijk zijn verklaard.
18. Voorts is in geschil het antwoord op de vraag of over de aan eiser uitbetaalde bedragen terecht kansspelbelasting is ingehouden. Volgens eiser is het carrièrefonds een prijs in natura die bij het winnen van de finale verschuldigd is geworden, zodat in 2005 de kansspelbelasting had moeten worden ingehouden en afgedragen. Dit betekent dat de reeds ingehouden kansspelbelasting ten onrechte is ingehouden en als onverschuldigd betaald aan eiser moet toekomen. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat pas op het moment dat wordt besloten dat een declaratie zal worden uitbetaald sprake is van het verschuldigd zijn van de prijs, zodat de bezwaren tegen de inhoudingen terecht zijn afgewezen.
19. Voorts is in geschil of verweerder in strijd met artikel 8:42 van de Awb niet alle op de zaken betrekking hebbende stukken heeft overgelegd en eiser op die manier in zijn verdediging heeft geschaad. Ook is in geschil of de geheimhoudingsplicht is geschonden door verweerder en of stukken onbevoegd zijn verkregen van [N] N.V..
20. Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken.
Beoordeling van het geschil
Ontvankelijkheid bezwaren tegen de inhoudingen in 2005, 2008, 2009 en 2010
21. Verweerder heeft de bezwaren van eiser tegen de inhoudingen kansspelbelasting in 2005, 2008, 2009 en 2010 op 9 januari 2011 ontvangen. Volgens verweerder is geen sprake van een verschoonbare termijnoverschrijding als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb, zodat de bezwaren terecht niet-ontvankelijk zijn verklaard. Volgens eiser is de termijnoverschrijding verschoonbaar, op de grond dat hij niet eerder dan met de ontvangst van de nota van 2 februari 2011 wist dat kansspelbelasting was ingehouden. Subsidiair stelt eiser dat hij zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk was alsnog bezwaar heeft gemaakt. Meer subsidiair stelt eiser dat verweerder bij hem het rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat hij tijdig bezwaar heeft gemaakt. Hiertoe verwijst hij naar de door zijn vader gemaakte aantekeningen tijdens de bespreking op 1 november 2011.
22. Ingevolge artikel 22j, aanhef en onder b, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) vangt de termijn voor het instellen van bezwaar in afwijking van artikel 6:8 van de Awb aan met ingang van de dag na die van de inhouding. Niet is in geschil dat niet binnen zes weken na de inhoudingen in 2005, 2008, 2009 en 2010 bezwaar is gemaakt.
23. Blijkens de verklaringen van de vader van eiser is hij in mei 2010 door [L] op de hoogte gesteld van het feit dat kansspelbelasting is ingehouden. Dit is kennelijk het startpunt geweest van een discussie tussen eiser en [A] dan wel [B] over de vraag of de prijs een bruto- dan wel een nettoprijs betrof. Gelet hierop, was eiser derhalve al in mei 2010 op de hoogte van de inhoudingen kansspelbelasting en is het in januari 2011 gemaakte bezwaar niet zo spoedig als redelijkerwijze mogelijk ingediend. De bezwaren zijn derhalve terecht door verweerder niet-ontvankelijk geacht. Dat verweerder een rechtens te honoreren vertrouwen heeft gewekt dat de bezwaren niettemin ontvankelijk zouden worden geacht, is niet aannemelijk geworden. De handgeschreven aantekeningen van eisers gemachtigde duiden eerder op de toezegging van verweerder – die door verweerder ook is erkend – om ambtshalve de eerdere inhoudingen te herzien bij een eventueel gegrond beroep inzake de procedure waarin eiser wél ontvankelijk bezwaar heeft gemaakt. Het beroep is in zoverre ongegrond.
De op de zaken betrekking hebbende stukken en schending geheimhoudingsplicht
25. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder ten onrechte een aantal stukken niet heeft overgelegd. Het betreft (a) de urenverantwoording van de tweede ambtenaar die de controle bij [A] heeft uitgevoerd, (b) stukken met betrekking tot het derdenonderzoek die er volgens de interne richtlijnen van de Belastingdienst over dossiervorming bij controles zouden moeten zijn, (c) al het interne e-mailverkeer, (d) al het e-mailverkeer met de inhoudingsplichtige en [K] en (e) aantekeningen van telefoongesprekken tussen medewerkers van verweerder en de gemachtigde van [A] .
26. Verweerder heeft gemotiveerd gesteld dat de door eiser genoemde stukken niet bestaan dan wel dat de gegevens die daarin gereleveerd zouden moeten worden niet meer op andere manier zijn te achterhalen. In hetgeen eiser hiertegen heeft ingebracht, ziet de rechtbank onvoldoende concrete aanknopingspunten om te twijfelen aan de verklaringen van verweerder. Eiser heeft vervolgens gesteld dat, als deze stukken inderdaad nooit zijn opgemaakt, ambtenaren van verweerder aldus interne richtlijnen van de Belastingdienst over dossiervorming niet correct hebben nageleefd en dat hij daardoor in zijn verdedigingsbelangen is geschaad. Eiser heeft evenwel verzuimd aan te geven op welke wijze hij daardoor in zijn belangen is geschaad en dat is de rechtbank overigens ook niet gebleken. Met name is niet gebleken dat door het niet-naleven van bepaalde interne voorschriften met betrekking tot dossiervorming het (derden-)onderzoek niet zorgvuldig is uitgevoerd of dat daardoor aan de juistheid van de bevindingen moet worden getwijfeld. Ook hebben die voorschriften geen betrekking op de wijze waarop door verweerder standpunten worden ingenomen, zoals in dit geval het standpunt dat sprake is van meerdere heffingsmomenten. De beroepsgronden treffen daarom geen doel.
27. Eiser heeft voorts aangevoerd dat verweerder de geheimhoudingsplicht, zoals neergelegd in artikel 67 van de AWR, heeft geschonden door aan [B] in het kader van het derdenonderzoek bekend te maken dat hij en [F] bezwaar hadden gemaakt. Ook is kennelijk de geheimhoudingsplicht geschonden doordat een inspecteur van een andere eenheid over de zaak heeft gesproken met [N] N.V..
28. Uit artikel 67, eerste lid, van de AWR volgt dat het verboden is om informatie die over een belastingplichtige bekend is geworden verder bekend te maken dan noodzakelijk is voor de uitvoering van de belastingwet. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat ter beoordeling van de bezwaren van eiser en [F] het aangewezen was om een derdenonderzoek in te stellen naar de wijze waarop declaraties ten behoeve van het carrièrefonds worden behandeld en dat het in dat kader noodzakelijk was om aan te geven wie de bezwaarmakers waren en om daarover vragen stellen. Door de verwevenheid van de verschillende onderzoeken (eerst naar de inhoudingsplichtige, destijds [A] , daarna [B] , en daarna bij [B] naar aanleiding van de bezwaarmakers) en van de betrokken partijen, [A] , [B] en [N] N.V. en hun adviseurs, is voorts naar het oordeel van de rechtbank geen sprake van schending van de geheimhoudingsplicht voor zover over de onderhavige kwestie – op welk moment is de kansspelbelasting verschuldigd en hebben bezwaarmakers nog belang bij het bezwaar nu de kansspelbelasting bovenop de hoofdprijs komt? – ook is gesproken door de klantcoördinator van [N] N.V.. Deze partij heeft zich tenslotte verbonden de carrièrefondsen daadwerkelijk te financieren, en de klantcoördinator was een inspecteur van een andere eenheid van de Belastingdienst dan de eenheid die het bezwaar van eiser behandelde. De beroepsgrond kan derhalve niet slagen.
29. Voorts heeft verweerder ter tweede zitting gesteld dat de van [N] N.V. ontvangen stukken zijn verkregen met een beroep op de artikelen 47 en 53 van de AWR. In hetgeen eiser hierover heeft gesteld ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten om aan de juistheid van deze verklaring te twijfelen. Van onbevoegd verkregen stukken is derhalve niet gebleken.
30. Voor zover eiser nog heeft betoogd dat verweerder in het kader van de behandeling van de bezwaren het inzagerecht en het hoorrecht heeft geschonden, kan dat niet tot vernietiging van de uitspraken op bezwaar leiden. Ook indien sprake is geweest van schendingen, is niet gebleken op welke wijze eiser daardoor in zijn belangen is geschaad, zodat dergelijke gebreken op de voet van artikel 6:22 van de Awb kunnen worden gepasseerd.
Ten aanzien van de inhoudingen kansspelbelasting
31. Eiser heeft aangevoerd dat de hoofdprijs van de [G] , het carrièrefonds ter waarde van maximaal € 250.000, één prijs in natura is, die ter beschikking is gesteld op het moment van het winnen van de quiz. Daarom had de prijs belast moeten worden op het moment van het winnen daarvan tegen de waarde in het economische verkeer. Volgens eiser is sprake van een prijs in natura, op de grond dat een onvoorwaardelijk vorderingsrecht is gewonnen op het moment dat [K] N.V. blijkens de carrière-geldovereenkomst een fonds ter beschikking stelt. Vanuit dat fonds heeft eiser direct opnamen kunnen doen, aldus eiser, waarbij in werkelijkheid – en dus in afwijking van het Bestuursreglement – er geen beperkingen waren aan de opnamen, zoals leeftijd. Volgens eiser volgt ook uit de tussen [A] en de Belastingdienst gesloten VSO dat in werkelijkheid sprake is van een heffingsmoment in 2005 aangezien anders geen VSO had hoeven te worden gesloten. Dit brengt naar de opvatting van eiser mee, dat de onderhavige inhoudingen ten onrechte zijn afgedragen en dat die aan hem dienen te worden uitbetaald.
32. Uit artikel 1, eerste lid, onder c (onder b tot 2008), en artikel 3, tweede lid, van de Wet KSB vloeit voort dat in dit geval de kansspelbelasting wordt geheven van de gerechtigde tot de prijzen en dat onder prijzen wordt verstaan alle goederen waaraan in het economische verkeer waarde kan worden toegekend en die toevallen aan de deelnemer van het kansspel. In het derde lid van artikel 3 van de Wet KSB is bepaald dat voor zover prijzen niet in geld bestaan, zij in aanmerking worden genomen naar de waarde die daaraan in het economisch verkeer kan worden toegekend. Uit artikel 6 van de Wet KSB volgt, dat de inhoudingsplichtige verplicht is de belasting in te houden op het tijdstip waarop de prijs ter beschikking is gesteld.
33. Het strookt met het karakter van de kansspelbelasting om artikel 6, derde lid, van de Wet KSB zo uit te leggen, dat pas sprake is van het "ter beschikking stellen" van een prijs aan een gerechtigde tot die prijs, indien die gerechtigde een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van die prijs heeft verkregen (vgl. Hoge Raad 29 juni 2007, nr. 43 108, ECLI:NL:HR:2007:AZ2862, Staatsloterij-arrest). 34. Tussen partijen is niet in geschil, en de rechtbank ziet geen aanleiding hier anders over te oordelen, dat in dit geval sprake is van een kansspel en dat sprake is van één prijs.
35. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat in dit geval pas sprake is van een onvoorwaardelijk recht op uitbetaling van de prijs op het moment dat een declaratie of offerte voor nog te maken kosten is ingediend en is gehonoreerd door (thans) [B] . Anders dan eiser stelt, volgt uit de stukken van het geding dat het recht op het carrièrefonds geen onvoorwaardelijk recht is, maar dat steeds wordt beoordeeld of sprake is van kosten die kwalificeren als kosten waarvoor het carrièrefonds is bedoeld. Zo blijkt uit de stukken dat aanvragen van andere prijswinnaars om vergoeding van kosten voor bijvoorbeeld het behalen van een rijbewijs, het financieren van een bedrijfsplan of een talencursus in Australië zijn afgewezen. Daarbij komt dat – zoals ook in het Bestuursreglement staat en op het bord dat is uitgereikt na het winnen van de finale – het carrièrefonds een waarde heeft van "maximaal" € 250.000, hetgeen er eveneens op wijst dat geen onvoorwaardelijk recht op een bedrag is gewonnen. Dit strookt ook met de verklaring van [A] in de brief van 15 augustus 2007, dat er geen fonds voor de winnaar wordt volgestort door [N] N.V.. Ook acht de rechtbank aannemelijk dat in de gevallen zoals genoemd in het Bestuursreglement – namelijk overlijden, het bereiken van het 30ste levensjaar, het in staat van surséance of faillissement komen te verkeren en het veroordeeld worden wegens het plegen van een misdrijf – aanspraken op bijdragen uit het fonds niet langer zullen worden gehonoreerd. Dat in de praktijk het Bestuursreglement niet op alle onderdelen strikt is nageleefd – met name dat al vóór het 16de levensjaar uitkeringen zijn gedaan – of dat het Bestuursreglement niet is ondertekend door de ouders van eiser, doet hieraan niet af. Van belang is, dat is gebleken dat de toekenningen uit het carrièrefonds daadwerkelijk zijn gebonden aan voorwaarden, zoals de vraag of de kosten kwalificeren. De uiteindelijke omvang van de prijs is derhalve afhankelijk van de vraag of de prijswinnaar kwalificerende kosten maakt en zo ja, tot welk bedrag. Dit betekent dat in 2005 bij het winnen van de finale niet de prijs al ter beschikking is gesteld, maar dat dat steeds is gebeurd bij een positieve beslissing op een declaratie of offerte die door eiser is ingediend. Dat de Belastingdienst in eerste instantie nog van een andere – onjuiste – opvatting uitging, is voor deze beoordeling door de rechtbank niet van belang. De desbetreffende beroepsgronden van eiser stuiten alle hierop af.
36. De conclusie moet zijn dat de beroepen ongegrond zijn.
37. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.