Uitspraak
Rechtbank GELDERLAND
Verzonden d.d.:
1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[naam 1 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
[naam 2 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
[naam 3 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
[naam 4 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
[naam 5 BV] .,gevestigd te [plaats] ,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne.
1.Procesverloop
- het tussenvonnis van 10 september 2014 in het incident tot vrijwaring
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 22 april 2015, waarvan door de griffier aantekening is gehouden. Voorafgaand aan de zitting zijn van de zijde van Achmea bij brieven van 15, 21 en 22 april 2015 producties in het geding gebracht.
- de conclusie van dupliek
- de dagvaarding van 30 september 2014
- de conclusie van antwoord
- het tussenvonnis van 14 januari 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast
- de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 22 april 2015, waarvan door de griffier aantekening is gehouden. Voorafgaand aan de zitting zijn van de zijde van Achmea bij brieven van 15, 21 en 22 april 2015 producties in het geding gebracht.
- de conclusie van repliek
- de conclusie van dupliek
2.Feiten
[bedrijf A] .
€ 9.108,92.
In reactie hierop heeft bij faxbericht van 10 december 2002 ‘ [bedrijf A] ’ aan Achmea geschreven: “
(…) Wij zijn al heel lang aan het corresponderen met (…) Achmea om het voor elkaar te krijgen dat de werknemers die al heel lang uit dienst zijn, uit het bestand van (…) Achmea gehaald zullen worden en de daardoor door u teveel opgevoerde premie teruggeboekt te krijgen via de rekening courant. (…) Wij hebben namelijk recht op circa 15.000,00 euro aan door u opgevoerde premie, berekend over het jaarloon van al lang uit dienst zijnde medewerkers. (…)”.
“
(…) Binnenkort bereikt u de pensioengerechtigde leeftijd. In verband hiermee gaat het voor u verzekerde ouderdomspensioen gedeeltelijk in op 1 maart 2006 en gedeeltelijk in op 1 april 2006. Het pensioen is opgebouwd bij de [supermarkt] . [levensmiddelengroothandel] en [bedrijf A] .(…) Uw ouderdomspensioen bedraagt:vanaf 1 maart 2006 levenslang: € 1.333,29 bruto per jaarvanaf 1 april 2006 levenslang: € 16.849,32 bruto per jaar. (…)”.
“
(…) In 1993 heeft [bedrijf A] een bedrijf overgenomen genaamd [naam 2 BV] , gevestigd te [plaats] . Bij CBA liepen 2 regelingen. (…) 44301769 [naam 1 BV] staat nu op naam [bedrijf A] en daar zit nog één gepensioneerde in. De heer [eiser] . (…) Vanaf 2002 is er geen premie meer betaald voor het pensioen van de heer [eiser] , dit is opgelopen tot een bedrag van € 86.000. (…) [naam 1] wil het volgende weten en als dit helemaal klopt voor zijn eigen gevoel gaat hij over tot betalen. (…)”. Achmea heeft bij brief van 28 maart 2007 nadere informatie aan [bedrijf A] gezonden.
Bij brief van 5 september 2007 is hierop gereageerd door [naam 1] :
“
(…) Naar aanleiding van het gesprek dat wij hadden op 26 februari 2007 het volgende.Wij begrepen uit de door U gegeven toelichting (…) De vordering van Centraal Beheer Achmea bedraagt € 86.560,38 Wij hebben U medegedeeld dat wij deze vordering bestrijden op basis van de volgende gronden:a) De vordering is niet onderbouwd aangezien onderliggende becijferingen in detail (…) volstrekt ontbreken. (…) U heeft ons toegezegd aan ons te zullen aanleveren alle cijfermatige onderbouwingen in detail per werknemer, gesplitst naar de hierboven genoemde categorieën 1 t/m 9, vanaf 1991 tot heden, (…)Wij ontvingen slechts bij schrijven dd 28 maart 2007 een niet getekend pensioenreglement alsmede enige zeer globale informatie over de heer [eiser] vanaf 1-1-2001. Gaarne alsnog toezending van alle gedetailleerde becijferingen (…)”
(…)Tijdens het bezoek van mijn collega’s, [naam 2] en [naam 3] op 29 mei 2008. is
“
(…) De voor uw pensioenverzekering verschuldigde pensioenpremies zijn niet volledig voldaan door uw ex-werkgever. Ondanks onze herhaaldelijke rappels aan uw ex-werkgever om de achterstallige premies te voldoen, zijn de premies tot op heden nog steeds niet voldaan. Tot onze spijt zijn wij daarom genoodzaakt om gebruik te maken van onze bevoegdheden op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en onze verzekeringsvoorwaarden. Dit betekent dat wij uw pensioenuitkering gaan verlagen. (…) Omdat uw pensioenuitkering al is ingegaan hebben wij uit coulance besloten om uw pensioenuitkering slechts naar de toekomst toe te verlagen. Dit betekent dat uw pensioenuitkering per 1 mei 2009 wordt verlaagd naar € 13.048,52 bruto per jaar. (…)”.
(…) Ik heb U medegedeeld dat hetvolstrekt onacceptabelis dat onze ex-medewerker zou worden gekort op zijn pensioen uit hoofde van vermeende ‘niet betaalde premies’ zonder ons daarover van te voren in te lichten,
(…) Inmiddels heeft de heer [eiser] Achmea gedagvaard. (…) Indien Achmea de verlaging ongedaan dient te maken, maakt Achmea alsnog aanspraak op nabetaling van de niet betaalde premies. Deze brief dient te worden beschouwd als stuitingshandeling. Centraal beheer Achmea geeft haar vorderingsrechten niet prijs en behoudt zich ondubbelzinnig haar rechten op nakoming voor. (…)”.
3.De vordering en het verweer
I. zal verklaren voor recht dat Achmea gehouden is vanaf 1 mei 2009 het volledige pensioen van € 18.182,61 bruto per jaar door te betalen,
II. Achmea zal veroordelen tot betaling van € 472,84 bruto per maand, althans subsidiair het netto-equivalent daarvan, vanaf 1 mei 2009 (verhoogd met de toepasselijke indexeringen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf telkens de eerste dag van de maand waarop de termijn betrekking heeft tot de dag van algehele voldoening,
III. Achmea zal veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
[eiser] heeft, door zich aanvankelijk op het standpunt te stellen dat Achmea terecht de uitkering verlaagde en pas in 2014 een ander standpunt in te nemen, Achmea de mogelijkheid ontnomen [gedaagden] aan te spreken om de noodzakelijke premies nog te incasseren. Voor zover in de vrijwaringsprocedure een beroep op verjaring of rechtsverwerking zou slagen, dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen in verband met strijd met de redelijkheid en billijkheid.
I. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om aan Achmea te betalen € 86.560,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 april 2016, althans 18 augustus 2009, althans aan Achmea datgene te betalen waartoe Achmea in de hoofdzaak jegens [eiser] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling,
II [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 1.635,00 aan buitengerechtelijke kosten,
III [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
5 september 2007, waarin ook een opschortingsbevoegdheid is ingeroepen, is niets meer van Achmea gehoord tot 20 augustus 2008, maar die brief is geen stuitingshandeling en de brief van 29 mei 2008 evenmin. Vervolgens is tot 19 mei 2014 niets vernomen. Het is onmogelijk om nu nog uit te zoeken hoe een en ander feitelijk is gegaan in de jaren 1991/2007.
Achmea heeft met haar brief van 20 augustus 2008 afstand gedaan van haar vordering op [gedaagden] , doordat zij het pensioen van [eiser] verlaagd heeft. Subsidiair is het nu nog instellen van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, alhans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans misbruik van recht. [gedaagden] maakt tevens bezwaar tegen de meegevorderde rentevergoeding.
4.Beoordeling
artikel 4 lid 2 Regelen PSW en het daarin verwoorde adagium ‘geen premie, geen pensioen’, in combinatie met artikel 12 Regelen PSW.
Partijen gaan er beiden van uit dat de vraag of Achmea een wijzigingsbevoegdheid toekomt dient te worden beoordeeld naar de situatie in 2006, bij het ingaan van de pensioen-uitkeringen. De onderlinge relatie van partijen wordt echter beheerst door de wettelijke regelingen en niet door partijafspraken. Achmea stelt een in 2009 aanwezige bevoegdheid tot wijziging. Op dat moment had de PSW haar werking verloren en werd de onderlinge verhouding van partijen bepaald door de Pensioenwet. Dit wordt niet anders doordat Achmea in haar brief van 6 mei 2009 schrijft dat zij coulancehalve alleen voor de toekomst de uitkering zal wijzigen, waarmee zij impliciet het standpunt inneemt dat haar ook een wijzigingsbevoegdheid voor reeds gedane eerdere uitkeringen toekomt. Thans is de vraag aan de orde of Achmea in 2009 de bevoegdheid toekwam om de uitkering van [eiser] te wijzigen.
“Artikel 41.De verzekeringnemer verstrekt de verzekeraar de financiële middelen alsmede de inlichtingen, die deze nodig heeft om de verplichtingen te kunnen nakomen die ingevolge deze regeling op hem rusten.
Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is hij (…) verplicht daarvan binnen drie maanden na afloop van die maand schriftelijk mededeling te doen aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.”[eiser] verweert zich met een beroep op artikel 36 PSW en het, naar zijn mening uit de wetsgeschiedenis van dat artikel blijkende, verbod op verlaging van het al ingegane pensioen in verband met een premieachterstand.
Artikel 29 van de Pensioenwet is met ingang van 1 januari 2008 in werking getreden voor verzekeraars zoals Achmea. De regeling met betrekking tot de premieachterstand en premievrijmaking uit de PSW is tot 1 januari 2008 van toepassing gebleven. Artikel 29 Pensioenwet luidt:
Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand
4.9. Een mogelijkheid voor de verzekeraar om, in geval van premieachterstand, over te gaan tot korting van de pensioenuitkering is hierin niet te lezen en evenmin in andere bepalingen van de Pensioenwet. Blijkens de wetsgeschiedenis is dit ook niet bedoeld. In de kamerstukken bij de parlementaire behandeling van (thans) artikel 29 Pensioenwet is te lezen :
“Uiteraard is het ook niet toegestaan dat premieachterstand zou kunnen leiden tot korting van de reeds ingegane pensioenen van andere pensioengerechtigden die in hetzelfde collectieve contract zijn verzekerd. [Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 196-197 (MvT)]”en voorts
:“Zoals in de memorie van toelichting (…) is uiteengezet wordt in dit wetsvoorstel niet getornd aan het vigerende uitgangspunt, dat verzekeraars niet kunnen worden gehouden de pensioenopbouw te continueren, indien de werkgever nalatig is met premiebetaling. (…) Met de in het wetsvoorstel opgenomen informatieplicht voor verzekeraars wordt de positie van de deelnemer onder meer verbeterd in die zin dat hij weet dat de verzekering — een maand na de melding — stopgezet zal worden. Vervolgens is de vraag wat de betrokkenen met die wetenschap kunnen doen. Allereerst kunnen zij zelf hun werkgever aanspreken op het feit dat er premieachterstand is en hem aansprakelijk stellen voor de eventuele schade die hieruit voortvloeit. Voorts kunnen zij, indien zij dat willen, zelf een particuliere verzekering afsluiten.” [Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 17, p. 38-40 (NV II)]
artikel 5 Pensioenwet (voorheen 36 PSW), waarbij onder meer artikel 7:935 BW buiten toepassing is verklaard voor de pensioenverzekeringen. Zoals Achmea terecht aanhaalt is al bij de totstandkoming van artikel 36 PSW door de toenmalige minister opgemerkt ‘
een eenmaal ingegaan pensioen, dat wil zeggen een pensioenrecht, kan door een verzekeraar niet worden verminderd in verband met premieachterstand. Daarom is in de memorie van toelichting aangegeven dat geen sprake kan zijn van verrekening met uitkeringen’. Anders dan Achmea meent, kan niet worden ingezien dat de minister met deze opmerking de plank zou hebben misgeslagen.
Achmea heeft bij exploot van 19 mei 2014 [gedaagden] aangesproken tot betaling van de achterstallige premies. Er is sprake van verjaring van de vordering indien meer dan vijf jaar is verstreken zonder dat de schuldeiser de verjaring heeft gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:307 jo 3:317 BW). Achmea heeft niet gesteld dat sprake is geweest van een aanmaning en/of schriftelijk voorbehoud in de vijf jaar voorafgaand aan 19 mei 2014. Wel benoemt zij de brief van 20 augustus 2008. In deze brief heeft Achmea [gedaagden] verzocht de openstaande schuld te voldoen en daarvoor twee weken de tijd gegeven. Dit is geen aanmaning of mededeling als bedoeld in genoemde artikelen. Achmea heeft in die brief aan een eventuele niet-betaling door [gedaagden] het gevolg verbonden dat zij de pensioenuitkering aan [eiser] zal verlagen. Daaruit kon [gedaagden] niet opmaken dat Achmea zich het recht voorbehield om daarnaast ook betaling van de premies te vorderen. De brief van 28 maart 2007, waarin Achmea een overzicht geeft van de volgens haar verschuldigde premies en koopsommen is van meer dan vijf jaar voor 19 mei 2014.
De rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagden] kan niet gelijk worden gesteld met de rechtsverhouding tussen Achmea en [gedaagden] . Weliswaar volgen de rechtsverhoudingen (onder meer) uit dezelfde pensioenverzekering, maar daaruit volgt niet dat de rechten en plichten van ieder der partijen onderling uitwisselbaar zouden zijn en dat de keuze van de ene partij om een (vermeende) aanspraak op een andere partij te laten gelden ook gevolg heeft ten opzichte van de derde partij. Alleen de schuldeiser zelf kan zorgen voor stuiting van de verjaring, zoals ook volgt uit de tekst van artikel 3:317 BW. Het is immers de schuldeiser zelf die er al dan niet voor kiest zijn aanspraak in stand te laten of te laten verjaren. Ook de schuldenaar moet weten tegen wie en over welke aanspraken hij zich in de toekomst wellicht dient te verdedigen en kan bewijsmateriaal en verweren daarop afstemmen.
8 en 20 mei 2009 dat zij garant staan voor nabetaling van de premies indien door Achmea zou worden aangetoond dat een premietekort bestaat, is betaling uitgebleven en heeft Achmea niet gekozen voor enige verdere actie. Ook na de brief van de gemachtigde van [eiser] van 4 juni 2009, waarin Achmea werd verzocht de wijziging in de pensioenuitkering ongedaan te maken, en de brief van [gedaagden] van 26 juni 2009 dat zij de cijfers onderzoekt en er op zal terugkomen (wat vervolgens niet gedaan is) is door Achmea niet gereageerd in de richting van [gedaagden] en evenmin in de richting van [eiser] .
Achmea heeft daarmee het risico genomen dat de kwestie, waarover nog geen voor [eiser] bevredigende oplossing was bereikt, op enig moment de kop weer zou opsteken.
€ 462,00 vast recht en € 900,00 aan salaris van de gemachtigde. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 100,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.