ECLI:NL:RBGEL:2015:6640

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
28 oktober 2015
Publicatiedatum
28 oktober 2015
Zaaknummer
3072214 CV EXPL 14-3691
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gerechtigdheid van pensioenverzekeraar tot eenzijdige wijziging van ingegane pensioenuitkering bij premieachterstand

In deze zaak stond de vraag centraal of Achmea, als pensioenverzekeraar, gerechtigd was om de pensioenuitkering van eiser, die in 2006 was ingegaan, eenzijdig te verlagen in 2009 vanwege een vermeende premieachterstand. Eiser, die van 1990 tot 2006 werkzaam was bij [naam 1 BV], had een pensioenverzekering afgesloten bij Centraal Beheer, de rechtsvoorganger van Achmea. Achmea stelde dat er een premieachterstand was en dat zij op basis van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) het recht had om de pensioenuitkering te verlagen. Eiser betwistte de premieachterstand en voerde aan dat Achmea niet bevoegd was om de uitkering te verlagen, aangezien dit in strijd zou zijn met de wetgeving en de toezeggingen die aan hem waren gedaan.

De rechtbank oordeelde dat Achmea in 2009 niet bevoegd was om de pensioenuitkering van eiser te verlagen op basis van een premieachterstand. De rechtbank stelde vast dat de PSW op dat moment zijn werking had verloren en dat de onderlinge verhouding tussen partijen moest worden beoordeeld aan de hand van de nieuwe Pensioenwet. De rechtbank concludeerde dat een eenmaal ingegaan pensioen niet kan worden verminderd vanwege een premieachterstand. De vordering van eiser werd toegewezen, en Achmea werd veroordeeld tot betaling van het volledige pensioenbedrag, evenals de achterstallige betalingen en proceskosten. In de vrijwaringszaak werd de vordering van Achmea afgewezen, omdat deze was verjaard.

Uitspraak

Rechtbank GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Apeldoorn
Grosse aan: mr. Köhne
Afschrift aan: mr. Van der Vegt
Verzonden d.d.:
Vonnis van de kantonrechter d.d. 28 oktober 2015
In de hoofdzaak met nummer 3072214 CV EXPL 14-3691 van:
[eiser]wonende te [plaats] ,
eiser,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne,
tegen
de naamloze vennootschap Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V,gevestigd te Apeldoorn,
gedaagde,
gemachtigde: mr. S. van der Vegt.
en in de vrijwaringszaak met nummer 3481105 CV EXPL 14-7012 van:
de naamloze vennootschap Achmea Pensioen- en Levensverzekeringen N.V,gevestigd te Apeldoorn,
eiseres in vrijwaring,
gemachtigde: mr. S. van der Vegt
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[naam 1 BV] ,gevestigd te [plaats] ,

2. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 2 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
3. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 3 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
4. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 4 BV] ,gevestigd te [plaats] ,
5. de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[naam 5 BV] .,gevestigd te [plaats] ,
gedaagden in vrijwaring,
gemachtigde: mr. R.M. Köhne.
Partijen zullen hierna worden aangeduid met [eiser] , Achmea, [naam 1 BV] , [naam 2 BV] , [naam 3 BV] , [naam 4 BV] en [naam 5 BV] . De vijf gedaagde partijen in vrijwaring worden samen ook aangeduid met [gedaagden] .

1.Procesverloop

in de hoofdzaakDit verloop blijkt uit:
  • het tussenvonnis van 10 september 2014 in het incident tot vrijwaring
  • de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 22 april 2015, waarvan door de griffier aantekening is gehouden. Voorafgaand aan de zitting zijn van de zijde van Achmea bij brieven van 15, 21 en 22 april 2015 producties in het geding gebracht.
  • de conclusie van dupliek
in de vrijwaringszaakDit verloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 30 september 2014
  • de conclusie van antwoord
  • het tussenvonnis van 14 januari 2015, waarbij een comparitie van partijen is gelast
  • de mondelinge behandeling ter terechtzitting van 22 april 2015, waarvan door de griffier aantekening is gehouden. Voorafgaand aan de zitting zijn van de zijde van Achmea bij brieven van 15, 21 en 22 april 2015 producties in het geding gebracht.
  • de conclusie van repliek
  • de conclusie van dupliek
1.3.
Hierna is vonnis bepaald in beide zaken.

2.Feiten

in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak:
2.1.
[eiser] is van 1 januari 1990 tot 31 maart 2006 werkzaam geweest bij [naam 1 BV] .
2.2.
De handelsnaam van zowel [naam 1 BV] als [naam 2 BV] is [bedrijf A] . Ook [naam 3 BV] , [naam 4 BV] en [naam 5 BV] gebruiken de handelsnaam
[bedrijf A] .
2.3.
[naam 1 BV] had voor haar werknemers een pensioenverzekering gesloten bij Centraal Beheer Pensioenverzekering N.V., de rechtsvoorganger van Achmea. Hierna zal, voor zover nodig, Centraal Beheer worden aangeduid met Achmea.
2.4.
Op 5 december 2002 heeft Achmea ‘ [bedrijf A] ’ aangeschreven tot betaling van een totaal saldo aan openstaande pensioenpremies tot het bedrag van
€ 9.108,92.
In reactie hierop heeft bij faxbericht van 10 december 2002 ‘ [bedrijf A] ’ aan Achmea geschreven: “
(…) Wij zijn al heel lang aan het corresponderen met (…) Achmea om het voor elkaar te krijgen dat de werknemers die al heel lang uit dienst zijn, uit het bestand van (…) Achmea gehaald zullen worden en de daardoor door u teveel opgevoerde premie teruggeboekt te krijgen via de rekening courant. (…) Wij hebben namelijk recht op circa 15.000,00 euro aan door u opgevoerde premie, berekend over het jaarloon van al lang uit dienst zijnde medewerkers. (…)”.
2.5.
Bij brief van 7 december 2005 heeft Achmea aan [eiser] meegedeeld:

(…) Binnenkort bereikt u de pensioengerechtigde leeftijd. In verband hiermee gaat het voor u verzekerde ouderdomspensioen gedeeltelijk in op 1 maart 2006 en gedeeltelijk in op 1 april 2006. Het pensioen is opgebouwd bij de [supermarkt] . [levensmiddelengroothandel] en [bedrijf A] .(…) Uw ouderdomspensioen bedraagt:vanaf 1 maart 2006 levenslang: € 1.333,29 bruto per jaarvanaf 1 april 2006 levenslang: € 16.849,32 bruto per jaar. (…)”.
2.6.
Achmea heeft van 1 april 2006 tot 1 mei 2009 maandelijks € 1.515,29 aan [eiser] uitgekeerd.
2.7.
Op 26 februari 2007 is door medewerkers van Achmea een bezoek gebracht aan [gedaagden] . In het door Achmea opgestelde bezoekverslag is onder andere te lezen:

(…) In 1993 heeft [bedrijf A] een bedrijf overgenomen genaamd [naam 2 BV] , gevestigd te [plaats] . Bij CBA liepen 2 regelingen. (…) 44301769 [naam 1 BV] staat nu op naam [bedrijf A] en daar zit nog één gepensioneerde in. De heer [eiser] . (…) Vanaf 2002 is er geen premie meer betaald voor het pensioen van de heer [eiser] , dit is opgelopen tot een bedrag van € 86.000. (…) [naam 1] wil het volgende weten en als dit helemaal klopt voor zijn eigen gevoel gaat hij over tot betalen. (…)”. Achmea heeft bij brief van 28 maart 2007 nadere informatie aan [bedrijf A] gezonden.
Bij brief van 5 september 2007 is hierop gereageerd door [naam 1] :

(…) Naar aanleiding van het gesprek dat wij hadden op 26 februari 2007 het volgende.Wij begrepen uit de door U gegeven toelichting (…) De vordering van Centraal Beheer Achmea bedraagt € 86.560,38 Wij hebben U medegedeeld dat wij deze vordering bestrijden op basis van de volgende gronden:a) De vordering is niet onderbouwd aangezien onderliggende becijferingen in detail (…) volstrekt ontbreken. (…) U heeft ons toegezegd aan ons te zullen aanleveren alle cijfermatige onderbouwingen in detail per werknemer, gesplitst naar de hierboven genoemde categorieën 1 t/m 9, vanaf 1991 tot heden, (…)Wij ontvingen slechts bij schrijven dd 28 maart 2007 een niet getekend pensioenreglement alsmede enige zeer globale informatie over de heer [eiser] vanaf 1-1-2001. Gaarne alsnog toezending van alle gedetailleerde becijferingen (…)”
2.8.
Op 20 augustus 2008 heeft Achmea geschreven aan [bedrijf A] : “
(…)Tijdens het bezoek van mijn collega’s, [naam 2] en [naam 3] op 29 mei 2008. is
gebleken dat wij uw brief van 5 september 2007 niet hebben ontvangen. Nu wij de brief in ons bezit
hebben ziet u onderstaand puntsgewijs onze reactie op uw vragen en opmerkingen. (…)Zoals u bekend, heeft Centraal Beheer Achmea een vordering op u van inmiddels € 86.560,38. Deze
vordering heeft betrekking op het contract genoemd onder punt 2, Het gaat hier om een
betalingsachterstand die in zijn geheel betrekking heeft op de pensioenaanspraken van de heer [eiser]
. Hierover hebben wij u uitgebreid geïnformeerd in onze brief van 28 maart 2007. Aan uw
verzoek om een cijfermatige onderbouwing van de openstaande schuld per werknemer hebben wij
daarom vorig jaar al voldaan.
In uw brief van 5 september2007 geeft u aan dat u een vordering op Centraal Beheer Achmea heeft.
Met inachtneming van onze reactie op uw hiervoor vermelde negen punten, ontvangen wij graag een
onderbouwing van uw vermeende vordering. U claimt te veel premies en koopsommen te hebben
betaald, te weinig winstdeling te hebben ontvangen en te veel kosten te hebben betaald. Graag
ontvangen wij van u een nadere onderbouwing van uw claim. Uit onze administratie blijkt hier niets van en wij zijn dan ook niet op de hoogte van uw vermeende vordering.
(…) Tot op heden heeft u niet betaald, ondanks uw toezeggingen. Wij verzoeken u de openstaande schuld te voldoen. Conform de afspraak met [naam 3] en [naam 2] kunt u deze brief beschouwen als laatste uitleg en geven wij u twee weken de tijd om het openstaand saldo te voldoen.
Op grond van artikel 4 lid 2 van de Regelen verzekeringsovereenkomsten PSW zijn wij als verzekeraar niet aansprakelijk als de verzekeringnemer niet voldoet aan zijn financiële verplichtingen. Deze regeling is ook wel bekend als, ‘geen premie, geen recht’. Op grond van deze bepaling hebben wij het recht om het pensioen van de heer [eiser] te verlegen naar het niveau waarvoor de premies wel zijn betaald. Wij maken gebruik van dit recht als u binnen 2 weken na dagtekening van deze brief de openstaande schuld niet heeft voldaan. Wij zullen de heer [eiser] hierover informeren. (…)”.
2.9.
Bij brief van 6 mei 2009 heeft Achmea aan [eiser] meegedeeld:

(…) De voor uw pensioenverzekering verschuldigde pensioenpremies zijn niet volledig voldaan door uw ex-werkgever. Ondanks onze herhaaldelijke rappels aan uw ex-werkgever om de achterstallige premies te voldoen, zijn de premies tot op heden nog steeds niet voldaan. Tot onze spijt zijn wij daarom genoodzaakt om gebruik te maken van onze bevoegdheden op grond van de Pensioen- en spaarfondsenwet (PSW) en onze verzekeringsvoorwaarden. Dit betekent dat wij uw pensioenuitkering gaan verlagen. (…) Omdat uw pensioenuitkering al is ingegaan hebben wij uit coulance besloten om uw pensioenuitkering slechts naar de toekomst toe te verlagen. Dit betekent dat uw pensioenuitkering per 1 mei 2009 wordt verlaagd naar € 13.048,52 bruto per jaar. (…)”.
2.10.
Op 8 mei 2009 heeft Achmea een faxbericht ontvangen van [bedrijf A] waarin staat: “
(…) Ik heb U medegedeeld dat hetvolstrekt onacceptabelis dat onze ex-medewerker zou worden gekort op zijn pensioen uit hoofde van vermeende ‘niet betaalde premies’ zonder ons daarover van te voren in te lichten,
1) Wij bestrijden met klem dat er premies niet zouden zijn betaald!
2) Als toch zou blijken dat premies niet zouden zijn betaald staan wij als organisatie van accountants volstrekt garant voor nabetaling van deze eventueel niet betaalde premies.
Gaarne indien van toepassing Uw opgave met alle onderliggende specificaties.
Wij verzoeken U met klem en voor zover nodig sommeren wij U, Uw brief aan de heer A.J. van
[eiser] van 6 mei2009 ommegaand in te trekken. (…)”.
2.11.
Bij afzonderlijke exploten van 19 mei 2014 heeft Achmea aan [gedaagden] doen betekenen een brief van haar van 16 mei 2014, waarin is te lezen: “
(…) Inmiddels heeft de heer [eiser] Achmea gedagvaard. (…) Indien Achmea de verlaging ongedaan dient te maken, maakt Achmea alsnog aanspraak op nabetaling van de niet betaalde premies. Deze brief dient te worden beschouwd als stuitingshandeling. Centraal beheer Achmea geeft haar vorderingsrechten niet prijs en behoudt zich ondubbelzinnig haar rechten op nakoming voor. (…)”.

3.De vordering en het verweer

in de hoofdzaak
3.1.
[eiser] vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. zal verklaren voor recht dat Achmea gehouden is vanaf 1 mei 2009 het volledige pensioen van € 18.182,61 bruto per jaar door te betalen,
II. Achmea zal veroordelen tot betaling van € 472,84 bruto per maand, althans subsidiair het netto-equivalent daarvan, vanaf 1 mei 2009 (verhoogd met de toepasselijke indexeringen), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf telkens de eerste dag van de maand waarop de termijn betrekking heeft tot de dag van algehele voldoening,
III. Achmea zal veroordelen in de proceskosten, waaronder de nakosten.
3.2.
[eiser] voert hiertoe aan dat Achmea niet bevoegd is het al ingegane pensioen eenzijdig te verlagen. Voor zover er een premieachterstand zou zijn, wat [eiser] niet weet, is dat een kwestie tussen de pensioenverzekeraar en de (ex)-werkgever, die niet op [eiser] afgewenteld kan worden. De uitleg die Achmea geeft aan de Pensioen- en spaarfondsenwet (hierna: PSW) en de verzekeringsvoorwaarden is onjuist en in strijd met de parlementaire geschiedenis, waarin uitdrukkelijk is opgenomen dat het uitgangspunt van de PSW en de daarop gebaseerde regelingen is, dat het onwenselijk is dat de opeisbare premie kan worden verrekend met de uitkeringen. Dit kan slechts met nog niet ingegane aanspraken op pensioenopbouw. Een dergelijke korting of verrekening is ook naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar en in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Achmea heeft bij brief van 7 december 2005 een onvoorwaardelijke bevestiging van een levenslang bedrag gegeven. [eiser] is pas in 2009 op de hoogte gesteld van een kennelijk al langer bekend dispuut met de werkgever en heeft op dat moment geen actie meer kunnen ondernemen tegen [naam 1 BV] .
3.3.
Achmea voert verweer tegen de vorderingen en concludeert tot afwijzing daarvan. Zij stelt daartoe dat zij al vanaf 2002 [gedaagden] heeft gewezen op ontstane premieachterstanden. Desondanks is de achterstand niet aangezuiverd. Achmea is gerechtigd de pensioenuitkering in overeenstemming te brengen met de daarvoor betaalde premie, overeenkomstig artikel 4 Regelen verzekeringsovereenkomsten Pensioen en Spaarfondsenwet (hierna: Regelen PSW). [gedaagden] heeft haar wettelijke meldingsplicht jegens [eiser] verzaakt. Voor zover Achmea veroordeeld zou worden tot betaling aan [eiser] van een hoger bedrag dan waarvoor premies zijn betaald, is [gedaagden] gehouden Achmea te vrijwaren door alsnog haar betalingsverplichtingen na te komen.
[eiser] heeft, door zich aanvankelijk op het standpunt te stellen dat Achmea terecht de uitkering verlaagde en pas in 2014 een ander standpunt in te nemen, Achmea de mogelijkheid ontnomen [gedaagden] aan te spreken om de noodzakelijke premies nog te incasseren. Voor zover in de vrijwaringsprocedure een beroep op verjaring of rechtsverwerking zou slagen, dient de vordering van [eiser] te worden afgewezen in verband met strijd met de redelijkheid en billijkheid.
in de vrijwaringszaak3.4. Achmea vordert dat de kantonrechter bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad,
I. [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen om aan Achmea te betalen € 86.560,38, te vermeerderen met de wettelijke handelsrente vanaf 30 april 2016, althans 18 augustus 2009, althans aan Achmea datgene te betalen waartoe Achmea in de hoofdzaak jegens [eiser] mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling,
II [gedaagden] hoofdelijk zal veroordelen tot betaling van € 1.635,00 aan buitengerechtelijke kosten,
III [gedaagden] zal veroordelen in de proceskosten, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
3.5
Achmea voert daartoe aan wat zij als verweer in de hoofdzaak heeft aangevoerd. Zij stelt voorts dat zij de pensioenverzekeringsovereenkomst heeft afgesloten met [naam 1 BV] , maar dat alle vijf gedaagden op enig moment met haar in contact zijn geweest als werkgever van [eiser] en handelen onder de naam [bedrijf A] , waardoor zij aangesproken kunnen worden in vrijwaring. [gedaagden] heeft verzuimd (voldoende) premie te betalen en heeft [eiser] niet tijdig van de achterstand op de hoogte gesteld. De totale premieachterstand per 1 januari 2006 is € 86.560,38. De korting op het pensioen van [eiser] vertegenwoordigt een waarde van € 80.512,38. Voor Achmea bestond geen mededelingsplicht. Drie maanden nadat [gedaagden] de achterstand had moeten melden ontstond voor Achmea de bevoegdheid de verzekering premievrij te maken. Indien Achmea door [eiser] met recht gehouden wordt dit bedrag te betalen en Achmea veroordeeld wordt om meer te betalen dan waarvoor pensioenrecht is opgebouwd, dan dient [gedaagden] haar dat te vergoeden, zoals ze overigens ook in de fax van 8 mei 2009 heeft toegezegd.
3.6.
[gedaagden] voert verweer tegen de vorderingen. Zij stelt daartoe dat alleen [naam 1 BV] werkgever van [eiser] is geweest, zodat alleen deze vennootschap een (rechts)verhouding met Achmea heeft. De vordering tegenover de andere vennootschappen dient alleen al om die reden afgewezen te worden. De vordering ziet op eventueel verschuldigde premies over de jaren 2001 tot en met 2006. Dat is onjuist, want er is teveel aan premies betaald en niet te weinig. Bovendien is een eventuele premieschuld verjaard. Na het bedrijfsbezoek in 2007 en een aanvullende vraag bij brief van [naam 1 BV] van
5 september 2007, waarin ook een opschortingsbevoegdheid is ingeroepen, is niets meer van Achmea gehoord tot 20 augustus 2008, maar die brief is geen stuitingshandeling en de brief van 29 mei 2008 evenmin. Vervolgens is tot 19 mei 2014 niets vernomen. Het is onmogelijk om nu nog uit te zoeken hoe een en ander feitelijk is gegaan in de jaren 1991/2007.
Achmea heeft met haar brief van 20 augustus 2008 afstand gedaan van haar vordering op [gedaagden] , doordat zij het pensioen van [eiser] verlaagd heeft. Subsidiair is het nu nog instellen van de vordering naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar, alhans in strijd met de redelijkheid en billijkheid, althans misbruik van recht. [gedaagden] maakt tevens bezwaar tegen de meegevorderde rentevergoeding.

4.Beoordeling

in de hoofdzaak
4.1.
Centraal staat de vraag of Achmea gerechtigd is het ingegane pensioen van [eiser] eenzijdig te wijzigen/verlagen in geval van een achterstand in de premiebetaling door het uitblijven van betalingen van de (voormalig) werkgever van [eiser] . Tussen partijen staat niet vast dat van een premieachterstand sprake is.
4.2.
[eiser] stelt als uitgangspunt dat Achmea met de brief van 7 december 2005 hem een onvoorwaardelijke toezegging heeft gedaan. De vraag of sprake is van een betalingsachterstand speelt in de verhouding werkgever/verzekeraar en onttrekt zich aan de directe waarneming van de werknemer. In beginsel mag [eiser] er van uit gaan dat Achmea, voordat zij deze onvoorwaardelijke toezegging deed, in haar systeem zal zijn nagegaan of de voor deze toezegging benodigde middelen zijn afgedragen, aldus [eiser] .
4.3.
Dit standpunt kan niet worden gevolgd. Zoals eerder in pensioengeschillen is geoordeeld (onder meer Gerechtshof [plaats] 6 december 2011, PJ 2012, 18 en Rechtbank Midden-Nederland 8 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:2293) wordt de hoogte van de pensioenuitkering bepaald door de toepasselijke reglementen en niet door mededelingen van de zijde van het pensioenfonds. Het staat het pensioenfonds daarom in beginsel vrij een aanvankelijk te hoog vastgestelde pensioenuitkering te corrigeren. Dit is slechts anders indien het in de gegeven omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar zou zijn de lager vastgestelde uitkering te betalen. Herhaalde verkeerde door het fonds aan de deelnemer verstrekte informatie brengt op zichzelf niet mee dat de deelnemer op die informatie heeft mogen afgaan. Dit kan echter anders zijn indien de deelnemer op grond van die mededelingen bepaalde concrete onomkeerbare financiële verplichtingen is aangegaan die hij niet langer kan nakomen in het geval hij minder aan pensioen ontvangt dan in het vooruitzicht was gesteld. De stelplicht en bewijslast dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat het pensioenfonds eraan vasthoudt de lager vastgestelde uitkering te betalen rust dan op de pensioen-gerechtigde.
4.4.
Voor de vraag of Achmea terecht is overgegaan tot correctie van de pensioen-uitkering is dus van belang of een dergelijke correctiemogelijkheid is opgenomen in de toepasselijke regelingen en reglementen en, zo ja, of er inderdaad, zoals Achmea stelt maar [eiser] betwist, onvoldoende premie is betaald door de werkgever van [eiser] . Achmea stelt dat zij gerechtigd is de pensioenuitkering te verlagen op grond van
artikel 4 lid 2 Regelen PSW en het daarin verwoorde adagium ‘geen premie, geen pensioen’, in combinatie met artikel 12 Regelen PSW.
4.5.
Sinds 1 januari 2007 is de Pensioenwet van kracht. De PSW en de Regelen PSW zijn per die datum ingetrokken, zij het dat bepaalde artikelen ook na 1 januari 2007 nog enige tijd van kracht zijn gebleven (Invoerings- en aanpassingswet Pensioenwet). Er is geen overgangsbepaling die bepaalt dat de PSW en/of de Regelen PSW van toepassing zouden blijven voor reeds ingegane pensioenen.
Partijen gaan er beiden van uit dat de vraag of Achmea een wijzigingsbevoegdheid toekomt dient te worden beoordeeld naar de situatie in 2006, bij het ingaan van de pensioen-uitkeringen. De onderlinge relatie van partijen wordt echter beheerst door de wettelijke regelingen en niet door partijafspraken. Achmea stelt een in 2009 aanwezige bevoegdheid tot wijziging. Op dat moment had de PSW haar werking verloren en werd de onderlinge verhouding van partijen bepaald door de Pensioenwet. Dit wordt niet anders doordat Achmea in haar brief van 6 mei 2009 schrijft dat zij coulancehalve alleen voor de toekomst de uitkering zal wijzigen, waarmee zij impliciet het standpunt inneemt dat haar ook een wijzigingsbevoegdheid voor reeds gedane eerdere uitkeringen toekomt. Thans is de vraag aan de orde of Achmea in 2009 de bevoegdheid toekwam om de uitkering van [eiser] te wijzigen.
4.6.
Voor zover in de stellingen van Achmea moet worden gelezen dat de toegezegde pensioenuitkeringen van het begin af aan te hoog zijn geweest omdat de voor de opbouw van dat pensioen benodigde premies niet voldaan zijn, en zij alleen al om die reden tot verlaging mocht overgaan, kan zij daarin niet worden gevolgd, nu niet vast staat dat onvoldoende premie betaald is. Uit de door Achmea overgelegde producties blijkt dat in elk geval in februari 2007 door haar medewerkers met [gedaagden] is gesproken over een betalingsachterstand. In de periode tot 1 mei 2009 is tussen die partijen gecorrespondeerd, maar is verdere premiebetaling uitgebleven. Evenmin is [eiser] door Achmea of [gedaagden] op de hoogte gesteld van het dispuut. Wel is aan [eiser] een concreet bedrag toegezegd en gedurende enkele jaren uitgekeerd.
4.7.
Achmea stelt dat haar bevoegdheid tot wijziging voortvloeit uit de artikelen 4 en 12 van de Regelen PSW, die luidden:
“Artikel 41.De verzekeringnemer verstrekt de verzekeraar de financiële middelen alsmede de inlichtingen, die deze nodig heeft om de verplichtingen te kunnen nakomen die ingevolge deze regeling op hem rusten.
2.De verzekeraar is niet aansprakelijk voor een verzuim van de verzekeringnemer wat betreft de verplichtingen die op de laatste rusten ingevolge het eerste lid.(…)Artikel 12De verzekeraar zal de verzekering niet eerder laten vervallen of premievrij maken dan een maand na afloop van de periode van drie maanden waarbinnen de werkgever verplicht is de in artikel 3 a, vierde lid, van de wet bedoelde mededeling te doen.”Het vierde lid van artikel 3a PSW luidde: “
Indien een werkgever zijn verplichting tot betaling niet binnen een maand na afloop van de in het tweede lid genoemde termijnen is nagekomen, is hij (…) verplicht daarvan binnen drie maanden na afloop van die maand schriftelijk mededeling te doen aan degenen wier pensioen of aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen.”[eiser] verweert zich met een beroep op artikel 36 PSW en het, naar zijn mening uit de wetsgeschiedenis van dat artikel blijkende, verbod op verlaging van het al ingegane pensioen in verband met een premieachterstand.
4.8.
Zoals hierboven weergegeven kan een eventuele bevoegdheid van Achmea in 2009 niet worden beoordeeld aan de hand van de PSW, die op dat moment zijn werking had verloren, maar dient dit aan de hand van de Pensioenwet te worden bekeken.
Artikel 29 van de Pensioenwet is met ingang van 1 januari 2008 in werking getreden voor verzekeraars zoals Achmea. De regeling met betrekking tot de premieachterstand en premievrijmaking uit de PSW is tot 1 januari 2008 van toepassing gebleven. Artikel 29 Pensioenwet luidt:

Melding door verzekeraar bij premieachterstand en gevolgen van premieachterstand
1. Een verzekeraar informeert de deelnemers en de werkgever wanneer de premieachterstand het noodzakelijk maakt de opbouw van pensioenaanspraken te beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde te laten vervallen.
2. Een verzekeraar kan de in het eerste lid bedoelde mededeling aan de deelnemers pas doen indien hij zich aantoonbaar heeft ingespannen om de achterstallige premie te innen.
3. De verzekeraar kan op zijn vroegst drie maanden na de in het eerste lid bedoelde mededeling de opbouw van pensioenaanspraken beëindigen door premievrijmaking of pensioenaanspraken zonder premievrije waarde laten vervallen.
4. De premievrijmaking, bedoeld in het derde lid, vindt op zijn vroegst plaats per de datum die vijf maanden voor het tijdstip van informeren van de deelnemers is gelegen.
5. (…)”.
4.9. Een mogelijkheid voor de verzekeraar om, in geval van premieachterstand, over te gaan tot korting van de pensioenuitkering is hierin niet te lezen en evenmin in andere bepalingen van de Pensioenwet. Blijkens de wetsgeschiedenis is dit ook niet bedoeld. In de kamerstukken bij de parlementaire behandeling van (thans) artikel 29 Pensioenwet is te lezen :
“Uiteraard is het ook niet toegestaan dat premieachterstand zou kunnen leiden tot korting van de reeds ingegane pensioenen van andere pensioengerechtigden die in hetzelfde collectieve contract zijn verzekerd. [Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 3, p. 196-197 (MvT)]”en voorts
:“Zoals in de memorie van toelichting (…) is uiteengezet wordt in dit wetsvoorstel niet getornd aan het vigerende uitgangspunt, dat verzekeraars niet kunnen worden gehouden de pensioenopbouw te continueren, indien de werkgever nalatig is met premiebetaling. (…) Met de in het wetsvoorstel opgenomen informatieplicht voor verzekeraars wordt de positie van de deelnemer onder meer verbeterd in die zin dat hij weet dat de verzekering — een maand na de melding — stopgezet zal worden. Vervolgens is de vraag wat de betrokkenen met die wetenschap kunnen doen. Allereerst kunnen zij zelf hun werkgever aanspreken op het feit dat er premieachterstand is en hem aansprakelijk stellen voor de eventuele schade die hieruit voortvloeit. Voorts kunnen zij, indien zij dat willen, zelf een particuliere verzekering afsluiten.” [Kamerstukken II 2005/06, 30 413, nr. 17, p. 38-40 (NV II)]
4.10.
Uit deze wetsgeschiedenis en de wetstekst blijkt dat een premieachterstand wel gevolgen kan hebben voor de opbouw van de pensioenaanspraak voor een nog niet pensioengerechtigde werknemer, maar niet kan leiden tot wijziging van al ingegane pensioenuitkeringen. Deze bedoeling van de wetgever komt ook naar voren in
artikel 5 Pensioenwet (voorheen 36 PSW), waarbij onder meer artikel 7:935 BW buiten toepassing is verklaard voor de pensioenverzekeringen. Zoals Achmea terecht aanhaalt is al bij de totstandkoming van artikel 36 PSW door de toenmalige minister opgemerkt ‘
een eenmaal ingegaan pensioen, dat wil zeggen een pensioenrecht, kan door een verzekeraar niet worden verminderd in verband met premieachterstand. Daarom is in de memorie van toelichting aangegeven dat geen sprake kan zijn van verrekening met uitkeringen’. Anders dan Achmea meent, kan niet worden ingezien dat de minister met deze opmerking de plank zou hebben misgeslagen.
4.11.
Gelet op het voorgaande was Achmea in 2009 niet bevoegd de pensioenuitkering van [eiser] te korten op basis van een premieachterstand. Of daadwerkelijk sprake is van een premieachterstand kan dus in dit geding in het midden blijven. Voor de vraag of dat moet leiden tot toewijzing van de vorderingen is van belang dat Achmea zich verweert met een beroep op strijd met de redelijkheid en billijkheid indien door toedoen van [eiser] in de vrijwaringszaak sprake zou zijn van een terecht verjaringsverweer. Hiertoe zal eerst de vrijwaringszaak beoordeeld worden.
in de vrijwaringszaak4.12. Het primaire verweer van [gedaagden] betreft de verjaring van de (eventuele) vordering betreffende premiebetalingen.
Achmea heeft bij exploot van 19 mei 2014 [gedaagden] aangesproken tot betaling van de achterstallige premies. Er is sprake van verjaring van de vordering indien meer dan vijf jaar is verstreken zonder dat de schuldeiser de verjaring heeft gestuit door een schriftelijke aanmaning of door een schriftelijke mededeling waarin de schuldeiser zich ondubbelzinnig zijn recht op nakoming voorbehoudt (artikel 3:307 jo 3:317 BW). Achmea heeft niet gesteld dat sprake is geweest van een aanmaning en/of schriftelijk voorbehoud in de vijf jaar voorafgaand aan 19 mei 2014. Wel benoemt zij de brief van 20 augustus 2008. In deze brief heeft Achmea [gedaagden] verzocht de openstaande schuld te voldoen en daarvoor twee weken de tijd gegeven. Dit is geen aanmaning of mededeling als bedoeld in genoemde artikelen. Achmea heeft in die brief aan een eventuele niet-betaling door [gedaagden] het gevolg verbonden dat zij de pensioenuitkering aan [eiser] zal verlagen. Daaruit kon [gedaagden] niet opmaken dat Achmea zich het recht voorbehield om daarnaast ook betaling van de premies te vorderen. De brief van 28 maart 2007, waarin Achmea een overzicht geeft van de volgens haar verschuldigde premies en koopsommen is van meer dan vijf jaar voor 19 mei 2014.
4.13.
Achmea stelt dat rekening gehouden moet worden met de omstandigheid dat [eiser] zelf [gedaagden] heeft aangesproken op het alsnog afdragen van de premies, opdat Achmea zijn pensioen zal betalen. Volgens Achmea heeft [eiser] de facto de premievordering gestuit, omdat een toewijzing van zijn vordering op [gedaagden] tot gevolg zal hebben dat [gedaagden] de achterstallige betalingen aan Achmea zal moeten verrichten. Deze stelling kan niet worden gevolgd.
De rechtsverhouding tussen [eiser] en [gedaagden] kan niet gelijk worden gesteld met de rechtsverhouding tussen Achmea en [gedaagden] . Weliswaar volgen de rechtsverhoudingen (onder meer) uit dezelfde pensioenverzekering, maar daaruit volgt niet dat de rechten en plichten van ieder der partijen onderling uitwisselbaar zouden zijn en dat de keuze van de ene partij om een (vermeende) aanspraak op een andere partij te laten gelden ook gevolg heeft ten opzichte van de derde partij. Alleen de schuldeiser zelf kan zorgen voor stuiting van de verjaring, zoals ook volgt uit de tekst van artikel 3:317 BW. Het is immers de schuldeiser zelf die er al dan niet voor kiest zijn aanspraak in stand te laten of te laten verjaren. Ook de schuldenaar moet weten tegen wie en over welke aanspraken hij zich in de toekomst wellicht dient te verdedigen en kan bewijsmateriaal en verweren daarop afstemmen.
4.14.
Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de (gestelde) vordering van Achmea op [gedaagden] is verjaard, zodat alleen al om die reden de vordering en de overige verweren geen verdere beoordeling meer behoeven. Achmea zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten in de vrijwaringszaak, die tot heden aan de zijde van [gedaagden] worden vastgesteld op € 900,00 aan salaris van de gemachtigde.
in de hoofdzaak verder4.15. Nu het verjaringsverweer in de vrijwaringszaak wordt gehonoreerd, komt in de hoofdzaak aan de orde het verweer van Achmea dat om die reden toewijzing van de vordering van [eiser] naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, althans in strijd komt met de redelijkheid en billijkheid. Achmea voert daarbij aan dat [eiser] aanvankelijk na de brief van 6 mei 2009 van oordeel was dat Achmea terecht het pensioen heeft aangepast. [eiser] heeft zich toen uitsluitend gericht tot [gedaagden] en is een procedure begonnen tegen zijn voormalig werkgever. Kennelijk hebben die partijen vervolgens, bijgestaan door dezelfde gemachtigde, afgesproken die procedure aan te houden en eerst Achmea aan te spreken. Pas in april 2014 is weer van [eiser] vernomen en is, op 29 april 2014, gedagvaard. [eiser] heeft door deze handelswijze Achmea de mogelijkheid ontnomen de noodzakelijke premies bij [gedaagden] te incasseren en heeft Achmea in haar verdediging geschaad, aldus steeds Achmea. [eiser] heeft hierop verklaard dat hij niet op goede voet staat met zijn voormalig werkgever, maar dat partijen besloten hebben samen op te trekken voor zover hun belangen parallel lopen.
4.16.
Achmea heeft in de brief van 20 augustus 2008 aan [gedaagden] geschreven dat zij, in het geval dat [gedaagden] niet zou overgaan tot betaling van de achterstallige premies, het pensioen van [eiser] zou verminderen. Aan deze aankondiging heeft zij in mei 2009 uitvoering gegeven. Op dat moment is een korte periode met enige communicatie tussen Achmea en [gedaagden] gevolgd in mei en juni 2009. Hierin ging het vooral om informatieve vragen en het verstrekken van informatie. Ondanks de melding van [gedaagden] in de faxen van
8 en 20 mei 2009 dat zij garant staan voor nabetaling van de premies indien door Achmea zou worden aangetoond dat een premietekort bestaat, is betaling uitgebleven en heeft Achmea niet gekozen voor enige verdere actie. Ook na de brief van de gemachtigde van [eiser] van 4 juni 2009, waarin Achmea werd verzocht de wijziging in de pensioenuitkering ongedaan te maken, en de brief van [gedaagden] van 26 juni 2009 dat zij de cijfers onderzoekt en er op zal terugkomen (wat vervolgens niet gedaan is) is door Achmea niet gereageerd in de richting van [gedaagden] en evenmin in de richting van [eiser] .
Achmea heeft daarmee het risico genomen dat de kwestie, waarover nog geen voor [eiser] bevredigende oplossing was bereikt, op enig moment de kop weer zou opsteken.
4.17.
[eiser] heeft vervolgens bijna vijf jaar later, maar binnen de verjaringstermijn, Achmea aangesproken. Dit staat hem vrij. Op het moment dat Achmea door [eiser] werd aangesproken was de verjaringstermijn voor een vordering van Achmea op [gedaagden] nog niet verstreken, zodat Achmea een – weliswaar zeer korte – termijn heeft gehad om de voor stuiting van de verjaring benodigde handelingen te verrichten. Dat zij daarvan enkele dagen te laat gebruik heeft gemaakt kan niet zonder meer aan [eiser] worden tegengeworpen. Gesteld noch gebleken is dat [eiser] bewust zodanig laat Achmea heeft aangesproken dat verjaring het gevolg moest zijn of dat uitsluitend door toedoen van [eiser] de vordering van Achmea op [gedaagden] is verjaard. Het verweer van Achmea wordt daarom verworpen.
4.18.
De door [eiser] gevorderde verklaring voor recht zal worden toegewezen. De gevorderde nabetalingen zijn eveneens toewijsbaar. Tegen de gevorderde wettelijke rente is geen afzonderlijk verweer gevoerd en deze zal worden toegewezen. Achmea zal tevens, als de in het ongelijk gestelde partij, worden veroordeeld in de proceskosten, die tot heden aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op € 98,55 explootkosten,
€ 462,00 vast recht en € 900,00 aan salaris van de gemachtigde. De gevorderde nakosten zullen worden begroot op een bedrag van € 100,00 zijnde een half salarispunt van het toe te wijzen salaris van de gemachtigde met een maximum van € 100,00, te vermeerderen, indien betekening van het vonnis heeft plaatsgevonden, met de explootkosten van betekening van het vonnis.

5.5. Beslissing

De kantonrechter:
in de hoofdzaak:
5.1.
verklaart voor recht dat Achmea gehouden is vanaf 1 mei 2009 het volledige pensioen ad € 18.182,61 bruto per jaar aan [eiser] door te betalen,
5.2.
veroordeelt Achmea tot betaling aan [eiser] van € 472,84 bruto per maand over de maanden 1 mei 2009 tot en met heden steeds te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf de eerste dag van de maand waarop de termijn betrekking heeft tot de dag van algehele voldoening,
5.3.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, die tot heden aan de zijde van [eiser] worden vastgesteld op € 98,55 explootkosten, € 462,00 vast recht en € 900,00 aan salaris van de gemachtigde, en in de nakosten van € 100,00, te vermeerderen met de explootkosten in geval betekening van het vonnis plaatsvindt,
5.4.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad ten aanzien van de veroordelingen,
in de vrijwaringszaak:
5.5.
wijst de vordering af,
5.6.
veroordeelt Achmea in de proceskosten, die tot heden aan de zijde van [gedaagden] worden vastgesteld op € 900,00 aan salaris van de gemachtigde,
in de hoofdzaak en de vrijwaringszaak voorts:5.7. wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. M. Engelbert-Clarenbeek en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 28 oktober 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.