ECLI:NL:RBGEL:2015:6587

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
27 oktober 2015
Publicatiedatum
26 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 1532
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit inzake aflossingscapaciteit en beslagvrije voet in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was in beroep gegaan tegen een besluit van de verweerder, waarin een brutobedrag van € 85,27 werd ingehouden op zijn uitkering. Dit besluit volgde op een eerdere terugvordering van een brutobedrag van € 3.922,03 en een opgelegde boete van € 400,-. De eiser stelde dat de berekening van zijn aflossingscapaciteit onjuist was, met name met betrekking tot de in aanmerking genomen vakantiegeld, woonkosten en premiekosten van de zorgverzekering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser samenwoont en dat zijn partner een netto inkomen heeft. De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop verweerder het vakantiegeld in de berekening had betrokken, in overeenstemming was met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat het vakantiegeld terecht als onderdeel van het maandelijkse inkomen was gerekend, omdat het niet onder de beslagvrije voet viel.

Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de premiekosten van de zorgverzekering en de woonkosten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde methoden voor de berekening van deze kosten niet in strijd waren met de wet en dat de berekeningen correct waren uitgevoerd. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel, omdat verweerder voldoende had gemotiveerd welke bedragen waren gebruikt in de berekening.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/1532

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. M.A. Wellen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 7 oktober 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder besloten dat een brutobedrag van € 85,27 (netto € 72,51) wordt ingehouden op eisers uitkering in het kader van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 12 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 oktober 2015. Eiser en gemachtigde zijn, met bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door M.S. Winkel.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser ontvangt een uitkering in het kader van de WAO. Verweerder heeft in het kader van de WAO een brutobedrag van € 3.922,03 teruggevorderd en aan eiser een boete opgelegd van € 400,-. Eiser heeft op 22 juli 2013 aan verweerder aangegeven dat hij niet in staat is dit bedrag aan verweerder terug te betalen. Hierna heeft verweerder de aflossingscapaciteit van eiser vastgesteld.
2. Verweerder heeft de maandelijkse inhouding op eisers WAO-uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eisers aflossingscapaciteit € 72,51 per maand bedraagt.
3. Eiser heeft aangevoerd dat verweerder bij de vaststelling van zijn aflossingscapaciteit is uitgegaan van een onjuiste berekening. In dat verband stelt eiser allereerst dat verweerder het vakantiegeld op onjuiste wijze heeft betrokken in de berekening.
4. De rechtbank stelt vast dat eiser op het formulier ten behoeve van het inkomens- en vermogensonderzoek van verweerder heeft aangegeven dat hij samenwonend is. Voorts heeft hij aangegeven dat zijn partner [naam partner] is, zij een netto inkomen heeft van € 510,- per vier weken en zij vakantiegeld of een toelage van € 360,- per jaar ontvangt. In het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat zij voor het loon van [naam partner] is uitgegaan van een maandelijks bedrag € 540,-. Verweerder heeft daarbij aangegeven dat zij het periodiek opgebouwde vakantiegeld van [naam partner] heeft gerekend tot haar maandelijkse loon.
5. Het betoog van eiser dat verweerder het vakantiegeld op onjuiste wijze heeft betrokken in de berekening faalt. De rechtbank overweegt dat, gelet op jurisprudentie van de Hoge Raad (zie het arrest van 31 oktober 2014, ECLI:NL:HR:2014:3068), de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geen nabetaling is in de zin van artikel 475b, derde lid Rv, maar een aanspraak die is te rekenen tot het maandelijkse loon of de maandtermijn van een uitkering. In verband hiermee is het gerechtvaardigd, mede gelet op de strekking van de beslagvrije voet om het bestaansminimum te waarborgen, om voor de berekening van hetgeen aan de beslaglegger kan worden uitgekeerd in verband met de beslagvrije voet, de jaarlijkse uitkering van het vakantiegeld op één lijn te stellen met een nabetaling van de maandelijkse bedragen waarmee het vakantiegeld in de voorafgaande periode is opgebouwd. Voorts overweegt de Hoge Raad dat de jaarlijkse uitbetaling van het vakantiegeld geheel voor beslag vatbaar is indien het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd, steeds boven de beslagvrije voet uitkwam. Nu niet is gesteld en evenmin is gebleken dat het maandelijkse inkomen in de maanden waarin het vakantiegeld werd opgebouwd onder de beslagvrije voet is uitgekomen heeft verweerder het vakantiegeld terecht tot het maandelijkse loon gerekend.
6. Vervolgens heeft eiser aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde methode met betrekking tot de verdeling van de premie zorgverzekering inconsequent is en in strijd met de wet.
7. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de berekening alleen de premiekosten van eiser heeft meegenomen en niet de premiekosten van [naam partner] . Op grond van artikel 475d, vijfde lid, onder a, Rv wordt de beslagvrije voet verhoogd met de premie van een door de schuldenaar gesloten ziektekostenverzekering, verminderd met de normpremie, bedoeld in artikel 2 van de Wet op de zorgtoeslag, voor zover reeds begrepen in de bijstandsnorm zoals die voor de schuldenaar geldt ingevolge het eerste, tweede en vierde lid, en met de krachtens die wet ontvangen zorgtoeslag, telkens wanneer deze premie vervalt terwijl het beslag ligt. De rechtbank overweegt dat gelet op jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) (bijvoorbeeld uitspraak van 26 januari 2010, (ECLI:NL:CRVB:2010:BL3976) artikel 475d, aanhef en onder a, (oud) Rv zo dient te worden toegepast dat een verhoging van de beslagvrije voet met kosten ter zake van de premie ziektekostenverzekering slechts betrekking heeft op de kosten die ten laste van de schuldenaar zelf komen en waarmee niet reeds op een andere wijze rekening is gehouden. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de door verweerder gehanteerde methode met betrekking tot de verdeling van de premie zorgverzekering niet inconsequent is, dan wel in strijd met de wet. Evenmin is gebleken dat verweerder bij de berekening is uitgegaan van onjuiste premiekosten. De beroepsgrond faalt derhalve.
8. Eiser heeft vervolgens aangevoerd dat de door verweerder gehanteerde methode met betrekking tot de verdeling van de woonkosten ook inconsequent is en in strijd met de wet.
9. Deze beroepsgrond faalt evenzeer. De rechtbank stelt vast dat verweerder in de berekening de woonkosten van eiser heeft vastgesteld naar rato van het inkomen van hem en [naam partner] . Op grond van artikel 475d, vijfde lid, onder b, Rv wordt -voor zover van belang- de beslagvrije voet verhoogd met de voor rekening van de schuldenaar komende woonkosten verminderd met de ontvangen huurtoeslag, voor zover de woonkosten, na deze vermindering, meer bedragen dan het bedrag, genoemd in artikel 17, tweede lid, van de Wet op de huurtoeslag, met dien verstande dat de verhoging van de beslagvrije voet niet meer bedraagt dan het huurtoeslagbedrag waarop de schuldenaar, uitgaande van de laagste inkomenscategorie, krachtens artikel 21 van de Wet op de huurtoeslag ten hoogste aanspraak heeft. De rechtbank overweegt dat het bij de woonkosten, zoals bedoeld in artikel 475d, vijfde lid, Rv gaat om woonkosten die voor rekening van de schuldenaar komen. De rechtbank overweegt dat in het geval dat de schuldenaar samenwoont met anderen, bijvoorbeeld met een partner waarmee hij buiten gemeenschap van goederen is getrouwd, en de schuldenaar en de ander eigen inkomsten hebben zal moeten worden nagegaan welk aandeel in de woonlasten de schuldenaar dient te dragen. Hierbij hoeven tussen de samenwonenden getroffen afspraken niet maatgevend te zijn. Het gaat erom dat ieder van de samenwonenden met eigen inkomsten geacht kan worden van die inkomsten een evenredig deel in de woonlasten bij te dragen. De verhouding tot de inkomsten van de partner biedt daarbij een objectieve maatstaf. Nu niet gebleken is dat verweerder een onjuist bedrag aan woonkosten heeft gehanteerd en de verdeling van de woonkosten naar rato van het inkomen van eiser en [naam partner] heeft berekend is niet gebleken dat de door verweerder gehanteerde methode in strijd is met de wet of inconsequent is.
10. Voorts geeft eiser aan dat dat verweerder op haar website verwijst naar schuldinfo.nl. Voor zover eiser hiermee een beroep doet op het vertrouwensbeginsel overweegt de rechtbank dat een dergelijke beroep volgens vaste rechtspraak van de Raad (CRvB 19 november 2009, ECLI:NL:CRVB:2009:BK4735) alleen kan slagen als van de kant van het tot beslissen bevoegde orgaan uitdrukkelijke, ondubbelzinnige en onvoorwaardelijke toezeggingen zijn gedaan, die bij de betrokkene gerechtvaardigde verwachtingen hebben gewekt. Nu verweerder op haar website alleen heeft aangegeven dat voor meer informatie gekeken kan worden op schuldinfo.nl is van een dergelijke toezegging geen sprake en slaagt een beroep op het vertrouwensbeginsel niet.
11. Tot slot is de rechtbank van oordeel dat ook eisers beroep op het motiveringsbeginsel niet slaagt. Eiser heeft in bezwaar gesteld dat de bedragen waarvan verweerder bij het primaire besluit is uitgegaan niet juist zouden zijn. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder middels het bestreden besluit voldoende gemotiveerd van welke bedragen zij is uitgegaan en op welke wijze deze zijn betrokken bij de berekening.
12. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. G.J.H. Boerhof, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.