ECLI:NL:RBGEL:2015:6587
Rechtbank Gelderland
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen besluit inzake aflossingscapaciteit en beslagvrije voet in het kader van de WAO
In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 27 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De eiser ontving een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) en was in beroep gegaan tegen een besluit van de verweerder, waarin een brutobedrag van € 85,27 werd ingehouden op zijn uitkering. Dit besluit volgde op een eerdere terugvordering van een brutobedrag van € 3.922,03 en een opgelegde boete van € 400,-. De eiser stelde dat de berekening van zijn aflossingscapaciteit onjuist was, met name met betrekking tot de in aanmerking genomen vakantiegeld, woonkosten en premiekosten van de zorgverzekering.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser samenwoont en dat zijn partner een netto inkomen heeft. De rechtbank oordeelde dat de wijze waarop verweerder het vakantiegeld in de berekening had betrokken, in overeenstemming was met de jurisprudentie van de Hoge Raad. De rechtbank concludeerde dat het vakantiegeld terecht als onderdeel van het maandelijkse inkomen was gerekend, omdat het niet onder de beslagvrije voet viel.
Daarnaast heeft de rechtbank de argumenten van de eiser over de premiekosten van de zorgverzekering en de woonkosten beoordeeld. De rechtbank oordeelde dat de door verweerder gehanteerde methoden voor de berekening van deze kosten niet in strijd waren met de wet en dat de berekeningen correct waren uitgevoerd. De rechtbank verwierp ook het beroep van de eiser op het vertrouwensbeginsel en het motiveringsbeginsel, omdat verweerder voldoende had gemotiveerd welke bedragen waren gebruikt in de berekening.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.