ECLI:NL:RBGEL:2015:6171

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
6 oktober 2015
Publicatiedatum
2 oktober 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 567
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

WIA-beoordeling en de juistheid van het uurloon in CBBS met betrekking tot de dynamiek van de arbeidsmarkt

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 6 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. E.M.T. Steensma, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) te Arnhem. Eiser had een WIA-uitkering aangevraagd, maar deze was geweigerd op basis van de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid, die minder dan 35% bleek te zijn op de datum in geding, 31 augustus 2014. Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij de medische en arbeidskundige grondslagen van de beslissing aanvocht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het medisch onderzoek zorgvuldig is uitgevoerd en dat de klachten van eiser, waaronder hoofdpijn en cognitieve beperkingen, op een deugdelijke wijze zijn betrokken bij de beoordeling. De rechtbank oordeelde dat de verzekeringsartsen geen relevante aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist en dat de vastgestelde medische belastbaarheid op de datum in geding overtuigend was gemotiveerd. Eiser heeft geen voldoende gemotiveerde argumenten aangedragen om de conclusies van de verzekeringsartsen te betwisten.

Daarnaast heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag beoordeeld. Eiser stelde dat de geduide functies niet passend waren en zijn belastbaarheid overschreden. De rechtbank oordeelde echter dat het UWV voldoende had gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de medische belastbaarheid van eiser niet overschreed. De rechtbank volgde het standpunt van het UWV dat de dynamiek van de arbeidsmarkt de fluctuaties in het loon van de functie poedercoater verklaarde. Eiser's argumenten over de onjuistheid van het maatmanloon en de indexering werden door de rechtbank verworpen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 15/567

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. E.M.T. Steensma),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Arnhem, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder geweigerd om eiser met ingang van 31 augustus 2014 (hierna: datum in geding) een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toe te kennen.
Bij besluit van 22 december 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 september 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr M.C. Hofmans-Lim.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser is werkzaam geweest als netwerk- en applicatiebeheerder voor 36 uur per week. Op 21 februari 2011 heeft hij zich met hoofdpijn, visusklachten en concentratieproblemen als gevolg van een ongeval arbeidsongeschikt gemeld voor dit werk. Per 31 augustus 2014 is eiser een WIA-uitkering geweigerd, omdat zijn mate van arbeidsongeschiktheid per die datum minder dan 35% bedraagt. Verweerder heeft aan de vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid op de datum in geding een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag gelegd.
2. Eiser vecht in beroep de medische grondslag aan. Hij voert aan dat er onvoldoende rekening is gehouden met zijn energetische en cognitieve beperkingen. Ten onrechte wordt er vanuit gegaan dat zijn leervermogen in orde is. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser een brief van psycholoog E. Tromp van 10 september 2014 en een neuropsychologisch onderzoeksrapport van psycholoog P. Smits van 31 januari 2014 overgelegd.
3. Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts M. Schuckman en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep A.J. Hoffman. De voor eiser vastgestelde medische belastbaarheid is verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 14 juli 2014.
4. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig is verricht. Alle naar voren gebrachte klachten, te weten de hoofdpijn, nekpijn, visusproblemen en cognitieve belemmeringen, zijn op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Dat geldt ook voor de eigen bevindingen uit het psychisch onderzoek en voor de in het dossier aanwezige informatie uit de behandelende sector, te weten de brief van Tromp van 10 september 2014. Er is geen reden om aan te nemen dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
5. De rechtbank is voorts van oordeel dat de medische belastbaarheid van eiser op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze is gemotiveerd. Het beroep van eiser geeft geen aanleiding om aan de juistheid daarvan te twijfelen. De in beroep overgelegde informatie van Tromp was reeds door Hoffman bij zijn beoordeling betrokken. Het rapport van Smits geeft geen afwijkend oordeel over de medische feiten op de datum in geding. Schuckman schrijft dat de geclaimde klachten en ervaren belemmeringen van eiser niet in verhouding staan tot de medische feiten. Toch heeft zij in de FML rekening gehouden met cognitieve kwetsbaarheid. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen.
6. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 14 juli 2014. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, zoals eiser ter zitting heeft verzocht.
7. Eiser vecht in beroep voorts de arbeidskundige grondslag aan. Eiser stelt in dat verband dat de geduide functies niet passend zijn en zijn belastbaarheid overschrijden.
8. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige J.C.J. Schuurman en arbeidsdeskundige bezwaar en beroep L.H.J. Ambrosius. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het Resultaat Functiebeoordeling en in het arbeidsdeskundig onderzoeksrapport van 22 december 2014 voldoende gemotiveerd dat de belasting in de geduide functies de medische belastbaarheid van eiser zoals vastgelegd in de FML van 14 juli 2014 niet overschrijdt. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat Schuurman tweemaal overleg heeft gehad met verzekeringsarts Schuckman en dat zij daarbij heeft aangegeven dat zij zich kan vinden in de voor eiser geduide functies.
9. Voor wat betreft de functie van poedercoater (sbc-code 262170) bestrijdt eiser de juistheid van het loon zoals dat in het CBBS is weergegeven. Eiser stelt daarnaast dat uit het Resultaat Functiebeoordeling blijkt dat gebruik is gemaakt van gegevens van 20 november 2012, waarmee niet aan het vereiste is voldaan dat elke anderhalf jaar opnieuw een beoordeling plaatsvindt. Volgens eiser is het door verweerder gehanteerde uurloon van
€ 16,08 niet realistisch en ligt dit ver boven de lonen in de markt. Ter onderbouwing stuurt eiser onder meer twee vacatures voor de functie poedercoater toe, waaruit een uurloon van
€ 10,60 blijkt. Voorts voert eiser aan dat het loonverschil niet te verklaren is uit het feit dat de door hem toegestuurde vacatures via een uitzendbureau zijn, nu uit artikel 8 van de Wet allocatie arbeidskrachten volgt dat een werknemer aanspraak heeft op hetzelfde loon als de inlener de eigen medewerker betaald. Eiser stelt dat verweerder zich ten onrechte beroept op de dynamiek van het CBBS, nu uit de door verweerder aangehaalde uitspraak niets blijkt over de dynamiek van het salaris of het opleidingsniveau.
10. Verweerder stelt dat het wisselende loon in de functie poedercoater te verklaren is uit de dynamiek van de arbeidsmarkt en daarmee de dynamiek van het CBBS. Zo is het loon van de poedercoater in het CBBS van € 15,35 en € 16,08 (tussen 2012 en 2014) naar € 11,68 (16 september 2014) gegaan en is dit na actualisering in januari 2015 vastgesteld op € 17,24. Bij het laatste bezoek van de arbeidsdeskundig analist aan het bedrijf waarin de functie poedercoater voorkomt bleek dat het bedrijf inmiddels overgenomen is, dat er minder loon wordt betaald en meer eisen worden gesteld. Verweerder stelt dat de dynamiek daarmee is aangetoond en dat duidelijk is dat het loon van € 16,08 wel degelijk op de arbeidsmarkt voorkomt.
11. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder. De Centrale Raad van Beroep heeft in vaste rechtspraak (onder meer ECLI:NL:CRVB:2006:AY6390) blijk gegeven van het oordeel dat in beginsel dient te worden uitgegaan van de juistheid van de in het CBBS opgenomen gegevens. Een uitzondering op deze regel kan aan de orde zijn indien de betrokkene erin slaagt om de juistheid van deze gegevens van feitelijke aard voldoende gemotiveerd te bestrijden. De rechtbank is van oordeel dat van een dergelijke gemotiveerde bestrijding in het onderhavige geval geen sprake is. Verweerder heeft toegelicht dat de lonen in de functie poedercoater aan verandering op de markt onderhevig zijn en de afgelopen jaren sterk fluctueren. De rechtbank ziet gelet hierop geen aanleiding voor het oordeel dat het gehanteerde uurloon van de functie poedercoater op de datum in geding zoals opgenomen in het CBBS niet realistisch is. De aan de schatting ten grondslag gelegde functies zijn voorts voldoende actueel, nu uit artikel 9, aanhef en onder a van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten immers volgt dat de gegevens betreffende de te selecteren functies niet ouder mogen zijn dan 24 maanden op de datum in geding, 31 augustus 2014. De stelling van eiser dat de gegevens niet ouder dan anderhalf jaar mogen zijn, slaagt derhalve niet.
12. Voorts voert eiser aan dat het maatmanloon onjuist is vastgesteld. Ten onrechte is volgens hem de indexering van 133,1 van juli 2014 niet gehanteerd. Daarmee is het maatmanloon ten onrechte vastgesteld op € 22,27 in plaats van € 22,33.
13. Verweerder stelt dat het indexcijfer van juli 2014 nog niet bekend was op het moment dat het arbeidskundig onderzoek werd gedaan en het maatmaninkomen werd berekend. Onder verwijzing naar artikel 8 lid 1 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten stelt verweerder dat het maatmaninkomen terecht conform het indexcijfer van juni 2014 is geïndexeerd.
14. De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 8, eerste lid, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten wordt het maatmanloon geïndexeerd met het laatst gepubliceerde indexcijfer zoals uiterlijk ten tijde van het arbeidsdeskundige onderzoek wordt gepubliceerd. Schuurman heeft op 25 juli 2014 arbeidsdeskundig onderzoek gedaan door het raadplegen van het CBBS, het selecteren van functies en het berekenen van het maatmanloon. De rechtbank ziet dan ook geen aanleiding om de indexering conform het indexcijfer van juni 2014 voor onjuist te houden. Dat het rapport van Schuurman vervolgens eerst op 8 augustus 2014 definitief is gemaakt, doet hier naar het oordeel van de rechtbank niet aan af. Ten overvloede merkt de rechtbank op dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid per de datum in geding ook met een indexering conform het indexcijfer per juli 2014 minder dan 35% zou bedragen.
15. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in tegenwoordigheid van mr. M. Kool, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.