In deze zaak heeft de verzoeker op 13 juli 2015 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek was gericht aan de schuldeiser International Card Services B.V., met het verzoek om in te stemmen met een eerder aangeboden schuldregeling. De verzoeker had een totale schuldenlast van € 72.743,31 en was mede-eigenaar van een woning. De rechtbank heeft de verzoeker op 19 augustus 2015 gehoord, waarbij ook een schuldhulpverlener aanwezig was. De verzoeker wilde de bankschuld buiten de regeling houden en in zijn woning blijven wonen, maar dit werd niet vermeld in het aanbod aan de overige schuldeisers.
De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat het aanbod niet 'maximaal' was en niet voldeed aan de eisen van artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat het aanbod niet voldoende was gedocumenteerd en dat de bank zijn vorderingsrecht behield, wat in strijd was met de gelijkheid van schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het aanbod niet voldoende voordeel bood voor de schuldeisers en dat de verzoeker niet had aangetoond dat er geen sprake was van onderwaarde van de woning. De rechtbank merkte op dat de partner van de verzoeker ook belang had bij de uitkomst, maar dat haar belangen niet konden worden meegewogen in de beoordeling van het verzoek.
Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot de minnelijke schuldregeling afgewezen en bepaald dat op een later moment zal worden beslist over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen.