ECLI:NL:RBGEL:2015:6136

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
8 september 2015
Publicatiedatum
1 oktober 2015
Zaaknummer
286478 FT RK 15/1589 ls
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot minnelijke schuldregeling met uitzondering van hypothecaire schuldeiser

In deze zaak heeft de verzoeker op 13 juli 2015 een verzoekschrift ingediend bij de Rechtbank Gelderland tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Het verzoek was gericht aan de schuldeiser International Card Services B.V., met het verzoek om in te stemmen met een eerder aangeboden schuldregeling. De verzoeker had een totale schuldenlast van € 72.743,31 en was mede-eigenaar van een woning. De rechtbank heeft de verzoeker op 19 augustus 2015 gehoord, waarbij ook een schuldhulpverlener aanwezig was. De verzoeker wilde de bankschuld buiten de regeling houden en in zijn woning blijven wonen, maar dit werd niet vermeld in het aanbod aan de overige schuldeisers.

De rechtbank heeft het verzoek afgewezen omdat het aanbod niet 'maximaal' was en niet voldeed aan de eisen van artikel 287a van de Faillissementswet. De rechtbank oordeelde dat het aanbod niet voldoende was gedocumenteerd en dat de bank zijn vorderingsrecht behield, wat in strijd was met de gelijkheid van schuldeisers. De rechtbank concludeerde dat het aanbod niet voldoende voordeel bood voor de schuldeisers en dat de verzoeker niet had aangetoond dat er geen sprake was van onderwaarde van de woning. De rechtbank merkte op dat de partner van de verzoeker ook belang had bij de uitkomst, maar dat haar belangen niet konden worden meegewogen in de beoordeling van het verzoek.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het verzoek tot de minnelijke schuldregeling afgewezen en bepaald dat op een later moment zal worden beslist over het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling voor natuurlijke personen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team insolventies
rekestnummer: 286478 FT RK 15/1589 ls
uitspraakdatum: 8 september 2015
Verzoek gedwongen schuldregeling ex artikel 287a Faillissementswet
in de zaak van:
[verzoeker] ,
geboren op [1964] te [plaats] ,
wonende te [adres] ,
verzoeker.

1.De procedure

1.1
Verzoeker heeft bij de rechtbank op 13 juli 2015 een verzoekschrift ingediend tot toepassing van de schuldsaneringsregeling. Daarbij is tevens verzocht om de weigerachtige schuldeiser, te weten International Card Services B.V. te bevelen in te stemmen met een vóór indiening van het verzoekschrift aangeboden schuldregeling als bedoeld in artikel 287a Faillissementswet.
1.2
Verzoeker is door de rechtbank gehoord ter terechtzitting van 19 augustus 2015. Tevens is [schuldhulpverlener] , werkzaam als schuldhulpverlener bij de Stadsbank Apeldoorn, verschenen. Namens de schuldeiser die niet met het voorstel heeft ingestemd is schriftelijk gereageerd.

2.De feiten

2.1
Verzoeker heeft volgens het verzoekschrift een totale schuldenlast van
€ 72.743,31. Verzoeker is gezamenlijk met zijn partner, waarmee geen gemeenschap van goederen bestaat, eigenaar van een woning. In de bij het verzoekschrift behorende berekening van het vrij te laten bedrag is een bedrag van € 1.639,11 opgenomen voor de kosten van de eigen woning. Vanwege deze woonkosten is een correctie voor de ”Woonkosten boven maximale huurtoeslag” ter grootte van € 601,61 opgenomen.
2.2
Het verzoek betreft het opleggen van een schuldregeling aan de schuldeiser(s), inhoudende een betaling van 16,17 % aan de concurrente schuldeisers van de totale vordering tegen finale kwijting.
2.3
Het aanbod betreft een prognose en houdt in dat verzoeker drie jaar lang zijn inkomen ter beschikking stelt aan de Stadsbank Apeldoorn waarbij maandelijks het meerdere boven het (conform de uniforme rekenmethode van Recofa) vastgestelde vrij te laten bedrag (vtlb) wordt gereserveerd voor de schuldeisers. Het gereserveerde bedrag wordt elk jaar (drie keer in totaal) aan de schuldeisers uitgekeerd. Voor deze werkzaamheden worden door de Stadsbank Apeldoorn 9% van de gereserveerde bedragen aan bemiddelingskosten ingehouden en wordt voorts € 6,- per maand voor financieel beheer in rekening gebracht.
2.4
Eén schuldeiser van de in totaal elf schuldeisers is niet met genoemd voorstel akkoord gegaan, te weten International Card Services B.V. met een vordering van
€ 7.986,19 (10,98 % van de totale schuld).
2.5
Ter zitting heeft verzoeker het aanbod vermeerderd in die zin dat naast het reeds gespaarde bedrag van ongeveer € 2.300,- tevens 36 maanden (vanaf heden zo begrijpt de rechtbank) lang van het inkomen wordt gereserveerd het meerdere boven het vtlb.

3.Het verzoek en de standpunten van partijen

3.1
Verzoeker verzoekt de rechtbank de schuldeiser International Card Services B.V. te gelasten in te stemmen met de onder 2.2 en 2.5 bedoelde schuldregeling. Verzoeker heeft zich hierbij op het standpunt gesteld dat de schuldeisers een aanzienlijk hoger percentage zullen krijgen, dan in de WSNP vermoedelijk kan worden aangeboden omdat de kosten van het wettelijke schuldsaneringstraject hoger zijn dan van de minnelijke schuldregeling. Voorts hoeft verzoeker bij het welslagen van de minnelijke schuldregeling de eigen woning niet te verkopen, hetgeen gunstig is voor de overige schuldeisers omdat er dan geen restschuld van de hypotheek ontstaat. In dat geval blijft er voor de overige schuldeisers een hoger spaarbedrag over ter verdeling.
3.2.
Namens International Card Services B.V. is schriftelijk gereageerd. International Card Services B.V. stelt zich op het standpunt dat het mogelijk moet zijn om een grotere afloscapaciteit te genereren indien de woonlasten gereduceerd zullen worden. Zij gaat derhalve niet akkoord met het aanbod gelet op de hoge correctie van de extra woonkosten in de berekening van het vrij te laten bedrag.

4.De beoordeling van het verzoek

4.1
Het verzoek tot het opleggen van deze schuldregeling aan International Card Services B.V. dient op grond van het bepaalde in lid 5 van artikel 287a van de Faillissementswet te worden toegewezen indien de weigerachtige schuldeiser in redelijkheid niet tot weigering van instemming met deze schuldregeling heeft kunnen komen, in aanmerking genomen de onevenredigheid tussen het belang dat zij heeft bij uitoefening van de bevoegdheid tot weigering en de belangen van verzoeker of van de overige schuldeisers die door de weigering worden geschaad.
4.2
Beoordeeld moet worden of het voorstel goed en betrouwbaar is gedocumenteerd en of voldoende duidelijk is dat het aanbod het uiterste is waartoe verzoeker financieel in staat moet worden geacht.
4.3
Uit de bij het aanbod gevoegde berekening van het vrij te laten bedrag kan weliswaar worden afgeleid dat verzoeker een eigen woning heeft, maar uit het aan de schuldeisers gedane aanbod blijkt niet dat sprake is van een zogeheten onderwaarde en dat de bank niet betrokken is in de minnelijke schuldregeling. Van een volledige sanering van de schulden van schuldenaar is dus geen sprake. Het betekent voorts dat één van de schuldeisers, de bank, zijn/haar vorderingsrecht behoudt. Dit is strijdig met het algemene uitgangspunt bij de aanpak van problematische schulden dat alle schulden gesaneerd worden alsook met de zogeheten paritas creditorum (gelijkheid van alle schuldeisers). Nu het gedane aanbod aldus niet voldoende is gedocumenteerd althans niet voldoende transparant is, zou de rechtbank verzoeker in de gelegenheid kunnen stellen hetzij zijn schuldeisers alsnog op dit punt te informeren – hetgeen kan volstaan omdat het geen wet van Meden en Perzen is dat alle schuldeisers een (zelfde) aanbod moet worden gedaan – hetzij het aanbod aan te passen (vgl. Rb. Midden-Nederland 23 april 2015, ECLI:NL:RBMNE:2015:3369).
4.4
De rechtbank zal daartoe niet overgaan omdat evenmin voldoende onderbouwd dan wel aannemelijk is geworden dat het aanbod ‘maximaal’ is. Het aanbod is namelijk vrijwel gelijk aan hetgeen naar verwachting in een schuldsaneringsregeling aan de schuldeisers kan worden uitgedeeld. Hierbij zij aangetekend dat het WSNP-verzoek naar verwachting kan worden toegewezen. Dit wordt als volgt toegelicht.
Het aanbod, zoals vermeerderd ter zitting, houdt in dat naar verwachting 19,06 % kan worden uitgekeerd. Aan de uitvoering van de minnelijke schuldregeling zijn geen kosten verbonden. In het geval schuldenaar wordt toegelaten tot de schuldsaneringsregeling moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat de woning wordt verkocht. Er is, zo is ter zitting gebleken, immers sprake van een aanzienlijk onderwaarde. De hypotheekschuld is volgens verzoeker ongeveer € 387.000,00 en de WOZ waarde is ongeveer € 357.000,00. Verzoeker heeft niet aangetoond dat in weerwil van deze gegevens toch geen sprake is van onderwaarde. Bovendien zijn de woonlasten (hypotheeklasten) hoog en kunnen deze bij verhuizing naar een huurwoning, ook als dat in de vrije sector is, aanzienlijk dalen. Voor de bovenmatige woonlasten wordt in de berekening van het vrij te laten bedrag, waarop het aanbod is gebaseerd, een bedrag van € 601,61 per maand opgevoerd. Indien echter, zoals verzoeker zelf ook doet, uitgegaan wordt van – bij verkoop van de woning – een huurprijs van € 850,- per maand, bedraagt de bovenmatige huur slechts € 176,86 per maand. Bovendien gaat de rechtbank ervan uit dat, tot aan de verkoop van de woning, geen rente en aflossing op de hypotheekschuld behoeft te worden betaald. Tegenover deze hogere afdracht staat weliswaar dat een wettelijke schuldsaneringsregeling kosten met zich meebrengt, maar deze zijn niet hoger dan 36 maal het verschil in afdrachtcapaciteit, te weten € 516,24 (in de schuldsaneringsregeling) en € 309,84 (zoals thans berekend). (Bij de situatie van een huurwoning vervalt namelijk aan de inkomenskant de zogeheten voorlopige teruggave.) Het verschil is een bedrag van 36 x 206,40 = € 7.430,40. Dit weegt voorts slechts in beperkte mate op tegen de in een schuldsaneringsregeling toenemende schuldenlast doordat de bank voor de gestelde onderwaarde van € 30.000,- kan opkomen als concurrent schuldeiser (art. 349 lid 3 Fw).
4.5
Het aangeboden percentage (op basis van de gegeven prognose) is 16,17%, rekening houdende met het aangepaste aanbod zal dit ongeveer 19,06 % zijn. In de wettelijke schuldsaneringsregeling zal dit naar verwachting 16,78 % zijn (36 maal € 516,24 op een schuldenlast van € 102.000,- minus de kosten van de bewindvoerder en het in rekening te brengen griffierechten voor het deponeren van de uitdelingslijst, maar vermeerderd met het gespaarde saldo van ongeveer € 2.300,-). De rechtbank beschouwt dit niet als een in dit verband relevant verschil.
4.6
De rechtbank merkt tot slot op dat de partner van verzoeker hoofdelijk aansprakelijk is voor de hypotheekschuld en belang heeft bij toewijzing van het verzoek te meer daar bij een verkoop van de woning ook voor haar een problematische schuldenlast dreigt, maar haar belang is bij de beoordeling van het verzoek niet te betrekken omdat het beoordelingscriterium van art. 287a (lid 5) belangen van derden (niet zijnde een schuldeiser van verzoeker) niet noemt.
4.7
Ingeval geen sprake is van een wettelijke schuldsaneringsregeling kan evenmin gezegd worden dat sprake is van een zogeheten maximaal aanbod omdat verzoeker (dan) in staat is om veel langer dan 36 maanden – in beginsel tot de schulden zijn voldaan – het aangeboden maandbedrag aan te wenden voor de aflossing van zijn schulden.
4.8
De conclusie is dat ICS geen misbruik van haar bevoegdheid maakt door niet in te stemmen met het gedane aanbod, een en ander in de zin van art. 287 lid 5 Fw. De rechtbank wijst er daarbij ten overvloede op de het (eventuele) wettelijke traject meer waarborgen kent zoals een postblokkade, periodieke herziening van de berekening van het vrij te laten bedrag en een controle op de afdrachtplicht. Ter zitting is reeds gebleken dat die controle in het lopende minnelijke traject tekort is geschoten nu verzoeker een jaar lang geen (ongeveer) € 360,- maar maandelijks slechts € 160,- voor de schuldeisers heeft gespaard, welk verschil (hem) moet zijn opgevallen maar waarop hij niet is aangesproken door de betrokken schuldhulpverlenende instantie. Dat kan tevens van belang zijn voor het onderzoek naar de vraag of, zoals verzoeker (zonder dit nader te onderbouwen) stelt, dat sprake is van een volledig aflossingsvrije hypotheek omdat de in de hypotheekakte genoemde polissen geen waarde-opbouw ‘zit’, hetgeen de rechtbank vanwege de hoogte van het hypotheekbedrag niet op voorhand aannemelijk voorkomt. Ook gelet op genoemde waarborgen en de niet onderbouwde stelling dat sprake is van een aflossingsvrije hypotheek (en zonder waarde-opbouw in polissen), kan niet gezegd worden dat ICS misbruik maakt van haar bevoegdheid (als bedoeld in art. 287a Fw) door niet met het aanbod van verzoeker in te (willen) stemmen.
4.9
De slotsom is dat het verzoek wordt afgewezen.
4.1
Op het verzoek van verzoeker tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen zal op een nader te bepalen datum worden beslist. Verzoeker zal per separate brief worden opgeroepen voor de mondelinge behandeling van dit verzoek.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1
wijst het verzoek af;
5.2
bepaalt dat op het verzoek tot toepassing van de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen op een nader te bepalen datum zal worden beslist.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.J. Engberts, rechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 8 september 2015. Bij afwezigheid van
mr. B.J. Engberts is het vonnis ondertekend door mr. P.F.A. Bierbooms.