ECLI:NL:RBGEL:2015:6075

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
29 september 2015
Publicatiedatum
29 september 2015
Zaaknummer
05/840412-15
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Zware mishandeling met een glas tijdens carnaval in 's-Hertogenbosch

In deze jeugdstrafzaak heeft de Rechtbank Gelderland op 29 september 2015 uitspraak gedaan in een zaak tegen een verdachte die op 14 februari 2015 in 's-Hertogenbosch een persoon genaamd [slachtoffer] zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht. De verdachte heeft [slachtoffer] opzettelijk met een glas in het gezicht geslagen, wat resulteerde in een oogbolperforatie en ernstig oogletsel. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte, na een eerdere confrontatie waarbij [slachtoffer] hem een trap tegen de kin gaf, uit schrik heeft gereageerd door te slaan. De officier van justitie heeft de verdachte beschuldigd van zware mishandeling, terwijl de verdediging pleitte voor vrijspraak van de zwaarste aanklacht. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er voldoende bewijs was voor de zware mishandeling, onderbouwd door getuigenverklaringen en medische rapporten die de ernst van het letsel bevestigden. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan de zware mishandeling en een werkstraf van 120 uur opgelegd, met de mogelijkheid van vervangende jeugddetentie. Daarnaast is de verdachte veroordeeld tot het betalen van schadevergoeding aan [slachtoffer] voor zowel materiële als immateriële schade, in totaal € 23.116,72. De rechtbank heeft de ernst van het feit en de impact op het slachtoffer zwaar laten meewegen in de strafmaat.

Uitspraak

Vonnis
RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats Arnhem
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/840412-15
Datum uitspraak : 29 september 2015
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [plaats]
raadsman N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 14 februari 2015, in de gemeente 's-Hertogenbosch aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogbolperforatie en/of een (of meer) laceraties in het aangezicht, en/althans blijvend oogletsel, heeft toegebracht door door deze [slachtoffer] opzettelijk met een glas in/op/tegen het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of door voornoemde van [slachtoffer] een glas in het gezicht heeft gegooid;
althans, indien het vorenstaande onder 1 niet tot een veroordeling leidt:
hij op of omstreeks 14 februari 2015, in de gemeente 's-Hertogenbosch, een persoon genaamd [slachtoffer] heeft mishandeld door voornoemde [slachtoffer] opzettelijk met een glas in het gezicht/hoofd heeft geslagen en/of door voornoemde [slachtoffer] een glas in/op/tegen het gezicht heeft gegooid en/of door [slachtoffer] (met kracht) in/op/tegen het gezicht heeft geslagen en/of gestompt;, terwijl het feit zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogbolperforatie en/of
een (of meer) laceraties in het aangezicht, en/althans blijvend oogletsel ten gevolge heeft gehad.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

Ter terechtzitting van 15 september 2015 is de zaak ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. N.P.C.C. Langenberg, advocaat te Breda.
Als benadeelde partij heeft [slachtoffer] zich schriftelijk in het geding gevoegd en door en namens hem is tevens ter zitting een toelichting gegeven op zijn vordering.
De officier van justitie, mr. E.M. ter Braak, heeft ter terechtzitting van 15 september 2015 haar eis geformuleerd.
De raadsman en verdachte hebben ter terechtzitting van 15 september 2015 het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Op 14 februari 2015 (op een zaterdagavond tijdens carnaval) heeft verdachte in 's-Hertogenbosch [slachtoffer] geslagen. [slachtoffer] heeft ernstig oogletsel opgelopen, inhoudende bijna volledig gezichtsverlies aan zijn rechteroog.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan hetgeen hem primair ten laste is gelegd, te weten dat hij [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht door [slachtoffer] opzettelijk met een glas in zijn gezicht te slaan. Ondanks het feit dat ook het opzettelijk gooien met een glas in de richting van [slachtoffer] een mogelijkheid is acht de officier van justitie het echter aannemelijk dat de verdachte [slachtoffer] met het glas heeft geslagen. Zij verwijst daarbij naar de verklaringen van [slachtoffer] en een aantal getuigen. Dit wordt ondersteund door de verklaring van de arts die spreekt over snijwonden en glasscherven. De officier van justitie is er dan ook van overtuigd dat het letsel van [slachtoffer] door toedoen van glas is ontstaan. De verdachte had bovendien zelf ook een snijwond aan zijn hand. Indien er slechts sprake is geweest van een vuistslag in het oog is het niet aannemelijk dat er dan een zodanige bloeding ontstaat als hier het geval was. Ten slotte merkt de officier van justitie op dat, voor zover er voor het uitdelen van de klap door verdachte sprake is geweest van een trap tegen het gezicht door van [slachtoffer] , de reactie van de verdachte buitensporig blijft.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging bepleit vrijspraak van hetgeen de verdachte primair ten laste is gelegd aangezien dat feit niet wettig en overtuigend bewezen kan worden. Hetgeen de verdachte subsidiair ten laste is gelegd kan worden bewezen, in die zin dat sprake is van mishandeling doordat de verdachte [slachtoffer] heeft geslagen. De verdachte heeft -nadat hij eerst van [slachtoffer] een trap tegen zijn kin heeft gekregen- [slachtoffer] uit schrikreactie geslagen. De verdachte heeft daarbij met zijn linkervuist op het rechteroog van [slachtoffer] geslagen. De verdachte weet daarbij zeker dat hij eerst zijn glas heeft laten vallen of heeft losgelaten en daarna pas heeft geslagen. Wat betreft de verwijzing naar glas in de geneeskundige verklaring is onduidelijk of dit is opgenomen aan de hand van de verklaring van [slachtoffer] of dat dit een conclusie van de medicus zelf betreft. Er kan daarom niet met zekerheid worden vastgesteld wat zich precies heeft voorgedaan. De verklaring van [slachtoffer] wat betreft het slaan met het glas wordt voorts niet bevestigd door de getuigen. Hoogstens zou sprake kunnen zijn van het eventueel gooien met een glas. Hieruit kan echter niet worden opgemaakt dan wel afgeleid dat sprake is van opzet of voorwaardelijk opzet op het zwaar lichamelijk letsel. De verdachte weet niet of de wond aan zijn eigen duim die bewuste avond is ontstaan of dat deze al eerder is ontstaan door zijn werk op de boerderij. Nu de verdachte met zijn linkerhand heeft geslagen staat een verwonding aan de rechterhand bovendien in een te ver verwijderd verband tot het incident zodat dit niet tot het bewijs kan bijdragen wat betreft het gooien dan wel slaan met een glas. De omstandigheid dat het incident vooraf is gegaan door een trap van [slachtoffer] tegen de kin van verdachte dient meegewogen te worden in het kader van de strafmaat.
De beoordeling van de rechtbank
Gelet op de aard van de verwonding zoals deze blijkt uit de geneeskundige verklaring en de foto’s [2] is sprake geweest van aanraking met glas. In een kringvorm zijn diepe snijwonden geconstateerd, waarvan één snijwond de oogbol heeft geperforeerd. Dit heeft een groot verlies van de visus van het rechteroog van [slachtoffer] teweeg gebracht. In de geneeskundige verklaring van oogarts [naam oogarts1] is onder meer het volgende opgenomen:
“(…). Uitwendig waargenomen letsel: 5x diepe snijwonden tot op het bot in de rechter gelaatshelft. 1 van de snijwonden betrof het bovenooglid en een glasscherf heeft het rechteroog geperforeerd. (…). ” [3]
Hoewel verdachte aangeeft geen glas in zijn hand te hebben gehad, toen hij [slachtoffer] heeft geslagen [4] , wordt deze verklaring weersproken door de verklaringen van [slachtoffer] en een getuige.
De aangever [slachtoffer] heeft het volgende verklaard:
“(…). Ik zag dat [verdachte] het bierglas vast had. Ik zag dat hij in mijn richting sloeg. Ik voelde en zag dat het bierglas mijn rechter oog raakte. Ik ben van mening dat de bovenkant van het glas mijn oog raakte. Ik kan dit niet met zekerheid zeggen. Ik weet 100% dat [verdachte] met glas mij op mijn rechteroog heeft geslagen. (…).” [5]
De getuige [naam getuige] heeft onder meer het volgende verklaard:
“(…). Ik zag, toen ik [slachtoffer] wegduwde, dat [verdachte] een bierglas in zijn hand had. Ik zag dat het bierglas [slachtoffer] raakte. Ik zag dat het bierglas zijn rechteroog raakte. Ik zag gelijk dat erbij zijn rechteroog veel bloed uitspoot. Ik probeerde dit op te vangen maar het was gewoon te veel. Ik heb niet gezien of gehoord dat het bierglas brak. (…). ” [6]
Uit voorgaande bewijsmiddelen in combinatie met de aard van de verwondingen die [slachtoffer] heeft opgelopen kan naar het oordeel van de rechtbank worden bewezen dat verdachte [slachtoffer] met een glas tegen het gezicht heeft geslagen. Hij heeft zelf aangegeven dat hij kort ervoor een glas in zijn hand had. [7] De door verdachte aangevoerde mogelijke verklaring van de snijwonden doordat [slachtoffer] zelf een glas in zijn hand had, vindt geen steun in de getuigenverklaringen.
[slachtoffer] heeft hierover verklaard: “(…). V: Toen jij de klap van [verdachte] kreeg, had je toen zelf een glas vast? A: Ik had geen glas vast. (…) V: [naam getuige] stond tussen jou en [verdachte] in. Had zij een glas vast. A: Nee zij had geen glas vast.” [8]
Getuige [naam getuige] heeft verklaard: “(…). V) Toen [slachtoffer] de klap van [verdachte] kreeg had [slachtoffer] toen een glas vast? A: [slachtoffer] had geen glas vast. V) Tijdens die klap had jij toen een glas vast? A) Nee ik had geen glas vast.” [9]
Ten aanzien van de opzet is de rechtbank van oordeel dat verdachte door [slachtoffer] met een glas tegen het gezicht te slaan bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat bij [slachtoffer] door zijn handelen zwaar lichamelijk letsel zou ontstaan. Het handelen van verdachte kan derhalve worden aangemerkt als gericht op toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan het slachtoffer. Het is een algemene ervaringsregel dat bij het slaan met een bierglas in het gezicht van een ander, de aanmerkelijke kans bestaat dat dit zwaar lichamelijk letsel kan opleveren, zoals in dit geval het oogletsel van [slachtoffer] . Door het slaan met een glas kan immers het glas breken waardoor snijwonden ontstaan. Dit heeft zich in het onderhavige geval eveneens voorgedaan. De rechtbank acht dan ook bewezen dat de verdachte (voorwaardelijk) opzet op het veroorzaken van zwaar lichamelijk letsel van [slachtoffer] heeft gehad. De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het primair tenlastegelegde, te weten de zware mishandeling.
Bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het na te noemen tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
hij op
of omstreeks14 februari 2015, in de gemeente 's-Hertogenbosch aan een persoon genaamd [slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een oogbolperforatie en
/of een (of meer)laceraties in het aangezicht, en
/althansblijvend oogletsel, heeft toegebracht
doordoordat hij deze [slachtoffer] opzettelijk met een glas
in/op/tegen het gezicht
/hoofdheeft geslagen
en/of door voornoemde [slachtoffer] een glas in het gezicht heeft gegooid.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Zware mishandeling.
Het feit is strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf voor de duur van 120 uur te vervangen door 60 dagen jeugddetentie. Voorts vordert de officier van justitie dat aan verdachte wordt opgelegd een voorwaardelijke jeugddetentie van twee weken met een proeftijd van twee jaar. De officier van justitie heeft daarbij nadrukkelijk de opstelling van de verdachte meegewogen en voorts in aanmerking genomen dat verdachte niet eerder in aanraking is gekomen met politie en justitie. Evenwel is voormelde straf op zijn plaats gelet op het gevolg van het handelen door verdachte.
De raadsman van verdachte heeft ter terechtzitting verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat [slachtoffer] voorafgaand aan het slaan door verdachte, met zijn voet tegen de kin van verdachte heeft getrapt. Voorts verzoekt de raadsman van verdachte rekening te houden met het advies van de Raad voor de Kinderbescherming, het feit dat het met verdachte goed gaat op alle leefgebieden, de omstandigheid dat sprake is van een laag recidiverisico en het feit dat de verdachte ter zitting zijn welgemeende excuses heeft gemaakt ten opzichte van [slachtoffer] . De verdachte is in deze strafzaak in feite ook slachtoffer van een samenloop van omstandigheden. De raadsman van de verdachte verzoekt de rechtbank in ieder geval een lagere werkstraf op te leggen dan de gevorderde werkstraf door de officier van justitie.
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd, heeft de rechtbank zich laten leiden door de aard en de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan, alsmede de persoon van verdachte zoals van een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
In het bijzonder heeft de rechtbank het navolgende in aanmerking genomen. De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een ernstig strafbaar feit, te weten zware mishandeling. Geweldsdelicten hebben in de regel naast geleden pijn en letsel ook een grote psychische impact op de slachtoffers. Dit geldt in het bijzonder voor een zware mishandeling als de onderhavige. Verdachte heeft het slachtoffer met een glas geslagen waardoor deze ernstig oogletsel, heeft opgelopen bestaande uit een groot gezichtsverlies. Hierdoor zal het slachtoffer tot in lengte van jaren aan dit voorval herinnerd worden. Het oogletsel is dusdanig ernstig dat het slachtoffer noodgedwongen een andere beroepskeuze zal moeten maken.
Zelfs in de omstandigheid dat [slachtoffer] op een eerder moment een trap tegen zijn kin heeft gegeven, kan verdachte worden verweten dat hij buitensporig geweld heeft gebruikt tegen [slachtoffer] . Ten slotte is van belang dat geweld tegen personen gevoelens van onveiligheid in de samenleving in het algemeen veroorzaakt.
De rechtbank heeft voorts rekening gehouden met de persoon en persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 04 augustus 2015;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming betreffende verdachte, gedateerd 09 juni 2015.
Uit voormeld Uittreksel Justitiële Documentatie blijkt dat verdachte niet eerder met politie en justitie in aanraking is gekomen.
In genoemd rapport van de Raad voor de Kinderbescherming, is onder meer het volgende opgenomen.
Vanuit het onderzoek zijn er nauwelijks risicofactoren naar voren gekomen. De verdachte lijkt zich op de meeste leefgebieden positief te ontwikkelen. Aandachtspunten zijn de invloed van deze gebeurtenis op het dagelijks functioneren van de verdachte en de angst naar aanleiding van de bedreigingen. Niet alleen de verdachte maar ook zijn vrienden zijn erg alert op de aanwezigheid van het slachtoffer bij evenementen. De situatie houdt verdachte, mede hierdoor nog dagelijks bezig. Ouders en school zijn betrokken en hebben onderling contact. De Raad heeft er alle vertrouwen in dat zij alert zijn op signalen en zullen afstemmen wanneer dit nodig lijkt te zijn.
Ten aanzien van het strafadvies is het volgende opgenomen.
De verdachte moet zich voor de eerste keer verantwoorden bij de rechtbank. Het ARR is laag, doordat de verdachte nooit eerder in beeld is geweest bij politie. Ook het DRP is laag, omdat er weinig risicofactoren worden gesignaleerd. Om deze reden is begeleiding door de jeugd reclassering niet passend. Ook zijn er geen aanwijzingen dat een leerstraf passend zou kunnen zijn, gezien de verdachte over voldoende vaardigheden beschikt. Een geldboete is eveneens niet wenselijk, nu de verdachte weinig inkomsten heeft en het een geweldsincident betreft. Hierdoor komt de Raad tot de conclusie dat een werkstraf een optie is als strafrechtelijke afdoening. Er zijn geen contra-indicaties voor het uitvoeren van een werkstraf. De Raad wil hierbij opmerken dat ingeschat wordt dat een werkstraf in pedagogisch opzicht geen bijdrage zal leveren aan het voorkomen van de kans op herhaling. Ook een voorwaardelijke straf, als stok achter de deur, zal hier niet aan bijdragen. De verdachte is zich voldoende doordrongen van de ernst van de situatie en hij neemt verantwoordelijkheid voor zijn gedrag. Dagelijks is de verdachte nog bezig met de situatie en het beïnvloedt op sommige momenten zijn vrije tijdsinvulling. Hij heeft daarnaast verantwoordelijkheid genomen door zelf naar de politie te stappen en er is contact geweest met het slachtoffer. Mocht blijken dat het verhaal van de verdachte en ouders klopt, dan adviseert de Raad om de verdachte geen straf op te leggen. Wanneer blijkt dat hij een groter aandeel heeft gehad, dan adviseert de Raad om verdachte een taakstraf in de vorm van een werkstraf op te leggen.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle vorenstaande adviezen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken. Bij het bepalen van de hoogte van de straf houdt de rechtbank rekening met de ernst van het bewezen verklaarde feit, de leeftijd van verdachte, het feit dat verdachte niet eerder in aanraking is geweest met politie en justitie, alsmede met rechterlijke uitspraken met betrekking tot feitencomplexen die met het onderhavige grosso modo vergelijkbaar zijn.
De rechtbank heeft daarbij geen aanleiding gezien om rekening te houden met de eventuele omstandigheid dat [slachtoffer] de verdachte eerst tegen zijn kin zou hebben getrapt. Wat daar ook van zij, de rechtbank acht de reactie van de verdachte buitensporig en disproportioneel.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een onvoorwaardelijke taakstraf in de vorm van werkstraf voor de duur van 120 uur in aanmerking komt. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het opleggen van een (voorwaardelijke) jeugddetentie, aangezien ter zitting is gebleken dat het voorval ook grote impact heeft gehad op verdachte en zijn ouders en nog steeds dagelijks in herinnering wordt gebracht.
6b. De beoordeling van de civiele vordering
De benadeelde partij [slachtoffer] heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden schade, zijnde € 1.116,72 aan materiële en € 22.000,00 aan immateriële schade.
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van de benadeelde partij ad € 1.116,72 toe te wijzen, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Wat betreft de vordering immateriële schade van € 22.000,00 refereert de officier van justitie zich aan het oordeel van de rechtbank.
De verdediging heeft geen verweer gevoerd tegen de vordering materiële schade van de benadeelde partij van € 1.116,72. Wat betreft de vordering die ziet op de vergoeding van de immateriële schade ad € 22.000,00 refereert de verdediging zich aan het oordeel van de rechtbank. De verdediging verzoekt de rechtbank daarbij rekening te houden met een mate van “eigen schuld” aan de zijde van [slachtoffer] .
Bij de beoordeling van de vordering moet de rechter de feiten of rechten die door de benadeelde partij zijn gesteld en door de wederpartij – te weten de verdachte – niet of niet voldoende zijn betwist als vaststaand beschouwen.
De rechtbank overweegt als volgt. Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij [slachtoffer] als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. De rechtbank zal gelet hierop en nu hiertegen geen verweer is gevoerd de gevorderde materiële schadevergoeding toewijzen. Tevens zal de rechtbank het immateriële gedeelte toewijzen nu de rechtbank dit redelijk en billijk acht. Hierbij is rekening gehouden met de ernst van het strafbare feit en met de omstandigheden waaronder dit is gepleegd. Uit het onderzoek ter terechtzitting is de rechtbank voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het bewezenverklaarde handelen van verdachte immateriële schade heeft geleden. Volgens het door [slachtoffer] overgelegde bericht van de oogarts [naam oogarts2] d.d. 04 september 2015 hebben er al drie oogoperaties plaatsgevonden en bedraagt de huidige gezichtsscherpte in zijn rechteroog 2/60. De prognose betreffende gezichtsscherpte is slecht.
De rechtbank heeft geen aanleiding gezien om rekening te houden een eventuele “aandeel eigen schuld” van [slachtoffer] , aangezien de reactie van de verdachte disproportioneel en buitensporig is geweest.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze, waarbij rekening wordt gehouden met zijn minderjarigheid.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 36f, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77l, 302, van het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3 heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
- een taakstraf in de vorm van een werkstraf voor de duur van 120 uur
Bepaaltdat deze werkstraf binnen een jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
Beveeltdat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast.
Steltdeze vervangende jeugddetentie vast op
60 (zestig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer]
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
Veroordeeltde veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer] , te betalen € 23.116,72 (zegge: drieëntwintigduizendhonderdzestien euro en tweeënzeventig eurocent), zijnde € 22.000,00 immateriële schadevergoeding en € 1.116,72 materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2015.
-
Veroordeeltde veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding ad € 23.116,72, subsidiair 30 dagen jeugddetentie.
-
Legt opaan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer] , te betalen € 23.116,72 (drieëntwintigduizendhonderdzestien euro en tweeënzeventig eurocent) te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 februari 2015, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal te vervangen door jeugddetentie voor de duur van 30 (dertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende jeugddetentie de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
-
Bepaaltdaarbij dat voldoening aan de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
-
Bepaaltdat de maatregel niet van toepassing is op de wettelijke rente over voormeld bedrag.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.W. Brands-Bottema (voorzitter), mr. C.G. Peper en
mr. A.M.F. Geerling, kinderrechters, in tegenwoordigheid van S. van Arkel, griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 29 september 2015.

Voetnoten

1.De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door de verbalisant [naam verbalisant] van de politie eenheid Oost Nederland, opgemaakte proces-verbaal, dossiernummer PL0600 2015083335, gesloten op 04 maart 2015, met de onderliggende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier.
2.De foto’s van het letsel van [slachtoffer] , p. 6-10.
3.De geneeskundige verklaring oogarts [naam oogarts1] d.d. 27 februari 2015, p. 55.
4.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 2 maart 2015, p. 140 en zijn verklaring ter terechtzitting van 15 september 2015
5.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 25 februari 2015, p. 12
6.Proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] d.d. 24 februari 2015, p. 63.
7.Proces-verbaal verhoor verdachte d.d. 2 maart 2015, p. 138
8.Proces-verbaal verhoor aangever [slachtoffer] d.d. 02 maart 2015, p. 48.
9.Proces-verbaal verhoor getuige [naam getuige] d.d. 02 maart 2015, p. 64.