Overwegingen
1. Aan de gedingstukken en het verhandelde ter zitting ontleent de rechtbank de volgende
feiten. Eiseres is -ten tijde in geding- een 63 jarige vrouw van Hindoestaans-Surinaamse afkomst. Blijkens de sociaal medische adviezen van Trompetter en van Eeden van 10 december 2013 en 31 december 2014 is eiseres bekend met een visusbeperking die een progressief verloop kent. Als gevolg hiervan is eiseres beperkt in haar maatschappelijke participatie en zelfredzaamheid. Zij kan niet lezen of TV kijken en is voor verplaatsingen buitenshuis en in grote openbare ruimtes afhankelijk van begeleiding door anderen. Eiseres kan niet reizen met het openbaar vervoer en kan ook niet fietsen. Voor vervoer buitenshuis maakt zij, onder andere, gebruik van een eigen auto die wordt bestuurd door haar echtgenoot. Verwacht wordt dat de beperkingen van blijvende aard zullen zijn. Binnenshuis kan eiseres redelijk zelfstandig functioneren, zij is ADL-zelfredzaam. Eiseres woont samen met haar echtgenoot, meerderjarige zoon en schoondochter. De echtgenoot is overdag veel afwezig omdat hij actief is in het vrijwilligerswerk en graag zijn geloofsgemeenschap bezoekt. De zoon van eiseres werkt vier dagen per week en de schoondochter volgt gedurende een dag per week een opleiding in Den Haag. De overige dagen is zij thuis. Eiseres heeft verder een werkende uitwonende dochter en familie die deels in Nijmegen woont. Eiseres heeft verweerder verzocht gedurende vier dagdelen per week in aanmerking te komen voor dagbesteding op grond van de Wmo in een multiculturele setting, bij Multidag te Nijmegen. Eiseres heeft te kennen gegeven de voorziening te willen ontvangen in de vorm van een persoonsgebonden budget (PGB).
2. Verweerder heeft zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat eiseres
gecompenseerd dien te worden in haar beperkingen bij het aangaan en onderhouden
van sociale contacten. Daarom komt eiseres in aanmerking voor begeleiding (dagbesteding) bij Multidag alsmede voor vervoer van deur tot deur, gedurende een dag (twee dagdelen) per week in de vorm van een PGB van in totaal € 411,56 per vier weken ingaande 20 december 2013 voor de duur van zes maanden.
3. Eiseres betoogt dat zij begeleiding heeft aangevraagd voor vier dagdelen per week
terwijl zij maar twee dagdelen per week heeft gekregen. Voorts stelt eiseres dat de begeleiding had moeten ingaan op de aanvraagdatum, 15 mei 2013 of op de datum van het primaire besluit, 22 mei 2013 en niet pas op 20 december 2013. Tot slot betoogt eiseres dat de begeleiding voor een te korte periode (zes maanden) is toegekend terwijl er geen verbetering in de medische situatie van eiseres valt te verwachten.
De rechtbank overweegt als volgt.
4. Op 1 januari 2015 is de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) in
werking getreden. Ingevolge artikel 8.9, tweede lid, van die wet blijft het recht zoals dat gold voor het tijdstip van inwerkingtreding van enig artikel van deze wet, van toepassing ten aanzien van besluiten genomen grond van de Wmo. Dat betekent dat de rechtbank het beroep zal beoordelen op grond van de Wmo.
Op grond van artikel 4, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wmo treft het college van burgemeester en wethouders ter compensatie van de beperkingen die een persoon als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder g, onderdeel 4, 5 en 6 ondervindt in zijn zelfredzaamheid en zijn maatschappelijke participatie, voorzieningen op het gebied van maatschappelijke ondersteuning die hem in staat stellen medemensen te ontmoeten en op basis daarvan sociale verbanden aan te gaan. Dit artikel brengt mee dat de zelfredzaamheid en de maatschappelijke participatie van deze personen de doeleinden zijn waarop de compensatieplicht van het college gericht moet zijn. Genoemde bepaling legt een rechtsplicht op het college om in elk concreet geval een voorziening te treffen die zich kwalificeert als compensatie van beperkingen op het gebied van zelfredzaamheid en maatschappelijke participatie. Het college dient hierbij maatwerk te leveren.
5. Tussen partijen is niet in geschil dat eiseres gecompenseerd moet worden in haar
beperkingen bij het aangaan en onderhouden van sociale verbanden door contacten met mensen met een zelfde culturele achtergrond. Het geschil spitst zich toe op de omvang, de duur en de ingangsdatum van de voorziening. In haar aanvraag van 13 mei 2013 heeft eiseres aangegeven vier dagdelen per week begeleiding te wensen. Uit het sociaal medisch advies van 10 december 2013 valt niet af te leiden wat de omvang van de begeleiding per week moet zijn en evenmin valt daaruit af te leiden welke de duur van de indicatie moet zijn. Niettemin heeft verweerder, onder verwijzing naar genoemd advies en zonder verdere motivering, begeleiding toegekend voor een dag per week gedurende zes maanden ingaande 20 december 2013. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit niet voldoende draagkrachtig is gemotiveerd en kan het besluit reeds om die reden geen stand houden. Daarbij komt nog dat verweerder evenmin heeft gemotiveerd op welke grond besloten is de indicatie toe te kennen voor een periode van zes maanden ingaande 20 december 2013. De rechtbank zal het bestreden besluit daarom vernietigen wegens strijd met artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht.
6. De rechtbank zal voorts, teneinde te komen tot een finale beslechting van het geschil,
bezien of er aanleiding is zelf in de zaak te voorzien. Daartoe wordt als volgt overwogen.
Naar aanleiding van de vraagstelling van de rechtbank heeft verweerder opnieuw onderzoek laten verrichten door Trompetter en Van Eeden. In het kader daarvan heeft de medisch adviseur, mevrouw Koning-van den Berg van Saparoea, dossierstudie verricht en heeft zij op 30 december 2014 een huisbezoek afgelegd bij eiseres. Bij het huisbezoek waren eiseres, haar echtgenoot, zoon en schoondochter en vertegenwoordigers van Multidag aanwezig.
Verder heeft interdisciplinair overleg plaatsgevonden tussen de medisch adviseur (stafarts) en B. Mulder met betrekking tot de oplossingsrichtingen.
Uit het onderzoek is, voor zover hier van belang, naar voren gekomen dat eiseres, naast het wekelijkse bezoek aan Multidag, een maal per week haar geloofsgemeenschap bezoekt. Verder heeft eiseres geen zelfstandige activiteiten buitenshuis. De activiteiten bij Multidag moeten, aldus de medisch adviseur, worden gezien als een setting, waarin eiseres middels een behandelplan gestimuleerd kan worden tot het verbeteren van zelfredzaamheid. Volgens de begeleider bij Multidag gebeurt dat op een aantal vlakken ook. Eiseres wordt voldoende zelfredzaam en leerbaar geacht om met aangepast vervoer zelf sociale contacten te gaan bezoeken. Voorts wordt gesteld dat zowel de inwonende als uitwonende familieleden geacht kunnen worden een grotere bijdrage te leveren aan de sociale participatie van eiseres. Het onderzoek is vastgelegd in het sociaal medisch advies van 31 december 2014.
7. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat het sociaal medisch advies van 31
december 2014 voldoet aan de eisen van zorgvuldige totstandkoming, volledigheid en inzichtelijkheid. Zo heeft de medisch adviseur dossieronderzoek verricht, heeft er interdisciplinair overleg plaatsgevonden en heeft zij eiseres thuis bezocht. Gesteld noch gebleken is dat eiseres dan wel haar familie niet in de gelegenheid zijn gesteld hun visie op de gewenste ondersteuning kenbaar te maken.
De rechtbank is van oordeel dat uit het hierboven vermelde advies kan volgen dat eiseres voldoende gecompenseerd is met een dag (twee dagdelen) begeleiding per week bij Multidag. De rechtbank acht in dit verband van belang dat eiseres naast Multidag voldoende mogelijkheden heeft om sociale contacten te onderhouden. De rechtbank wijst hierbij op de wekelijkse bezoeken van eiseres aan haar geloofsgemeenschap en de contacten met de naaste in huis wonende familieleden. Uit het onderzoek van Trompetter en Van Eeden en hetgeen namens eiseres naar voren is gebracht volgt dat ondersteuning door de eigen kring in redelijkheid mogelijk is. Van eiseres mag worden verwacht dat zij hierop een beroep doet.
8. Voor wat betreft de ingangsdatum van de indicatie sluit de rechtbank aan bij het primaire
besluit zodat de indicatie, anders dan door verweerder is bepaald, dient in te gaan op 22 mei 2013. Zoals namens eiseres ter zitting is gesteld en door verweerder niet is weersproken heeft eiseres in ieder geval vanaf deze datum gebruik gemaakt van de begeleiding bij Multidag.
9. In het medisch advies van 31 december 2014 wordt gesteld dat de begeleiding bij
Multidag mede tot doel heeft de zelfredzaamheid van eiseres te verbeteren in die zin dat eiseres op termijn in staat is zelfstandig activiteiten buitenshuis te ondernemen. Eiseres wordt op dit onderdeel leerbaar geacht. Gezien de zorgvuldigheid waarmee het onderzoek heeft plaatsgevonden en het feit dat namens eiseres geen objectieve gegevens in het geding zijn gebracht op grond waarvan hieraan kan worden getwijfeld acht de rechtbank daarom de in het advies vermelde indicatieduur van zes maanden redelijk. Gezien het feit dat in het sociaal medisch advies staat vermeld:
“een herbeoordelingstermijn van zes maanden vanaf heden is voor evaluatie van bereikte doelen reëel”, is de rechtbank van oordeel dat de periode van zes maanden in dient te gaan op 31 december 2014. Dat brengt mee dat de indicatie voor begeleiding loopt van 22 mei 2013 tot 1 juli 2014.
10. Het beroep is gegrond en de rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De rechtbank ziet
aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en eiseres met ingang van 22 mei 2013 tot 1 juli 2014 in aanmerking wordt gebracht voor begeleiding bij Multidag gedurende twee dagdelen, alsmede voor het vervoer van deur tot deur in de vorm van een PGB van in totaal € 411,56 per vier weken.
11. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte
proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de in beroep door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor de zitting van 10 november 2014, 0,5 punt voor het geven van een schriftelijke reactie op het medisch advies van 31 december 2014 en 0,5 punt voor de nadere zitting van 9 juli 2015, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken. In het bestreden besluit heeft verweerder reeds een proceskostenvergoeding voor de in bezwaar gemaakte kosten toegekend.
Verweerder dient voorts het griffierecht te vergoeden.