ECLI:NL:RBGEL:2015:5320

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
12 mei 2015
Publicatiedatum
18 augustus 2015
Zaaknummer
281394
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Non-concurrentiebeding en geheimhoudingsbeding in kort geding tussen werkgever en ex-werknemer

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland werd behandeld, ging het om een kort geding tussen de besloten vennootschap Anthura B.V. en haar ex-werknemer, [gedaagde]. Anthura vorderde naleving van een non-concurrentiebeding en een geheimhoudingsbeding, die op 15 april 1999 waren overeengekomen. De ex-werknemer had na zijn vertrek bij Anthura een eenmanszaak opgericht en verleende adviesdiensten aan concurrenten van Anthura, wat leidde tot de vordering van Anthura. De rechtbank beoordeelde of het non-concurrentiebeding ook van toepassing was op het gewas phalaenopsis, naast anthurium, en of de ex-werknemer het geheimhoudingsbeding had geschonden. De rechtbank oordeelde dat het non-concurrentiebeding niet van toepassing was op phalaenopsis, omdat de tekst van het beding dit niet expliciet vermeldde. Ook werd vastgesteld dat Anthura onvoldoende bewijs had geleverd dat de ex-werknemer het geheimhoudingsbeding had geschonden of dat er sprake was van onrechtmatige concurrentie. De vorderingen van Anthura werden dan ook afgewezen, en de rechtbank veroordeelde Anthura in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/281394 / KG ZA 15-160 / 57 / 1042
Vonnis in kort geding van 12 mei 2015
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
ANTHURA B.V.,
gevestigd te Bleiswijk,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
advocaat mr. M.A.M. Euverman te Amsterdam,
tegen
[gedaagde]
wonende te Velp,
gedaagde in conventie,
eiser in reconventie,
advocaten mr. J. Kalisvaart en mr. D. te Wierik te Arnhem.
Partijen zullen hierna Anthura en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de conclusie van antwoord in conventie, tevens conclusie van eis in voorwaardelijke reconventie
  • akte houdende wijziging eis tevens houdende akte overlegging producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Anthura
  • de reactie op aanvullende akte wijziging van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Anthura veredelt en vermeerdert anthuriums en phalaenopsis voor zowel pot- als snijcultuur. [naam] (hierna: [naam] ) is directeur van Anthura.
2.2.
Op 1 februari 1988 is [gedaagde] bij Anthura in dienst getreden in de functie van selecteur. Als bijlage bij de arbeidsovereenkomst is een clausule gevoegd waarboven is vermeld “concurrentie-clausule”. De clausule luidt, voor zover thans van belang, als volgt:
De medewerker verplicht zich tijdens het dienstverband en gedurende twee jaren na beëindiging daarvan tot volstrekte geheimhouding omtrent alle ondernemingsaangelegenheden in de ruimste zin des woords, ongeachte de wijze waarop deze de medewerker ter kennis zijn gekomen. m.b.t. het gewas Anthurium. Onder ondernemingsaangelegenheden worden ook de aangelegenheden verstaan van leveranciers, afnemers, gelieerde ondernemingen of derden, die op enigerlei wijze met de onderneming in zakelijke relatie staan.
Overtreding van dit beding tijdens het dienstverband zal als een dringende reden voor ontslag op staande voet worden beschouwd en de medewerker verbeurt in dat geval, ten gunstige van de onderneming voor elke mededeling aan derden, direkt of indirect, op welke wijze ook gedaan, een direkt opeisbare nader vast te stellen boete, onverminderd het recht op volledige schadeloosstelling.
N.B. de hoogte van de boete hangt uiteraard nauw samen met de schade die veroorzaakt zou kunnen worden.
2.3.
Vanaf 24 oktober 1988 is [gedaagde] werkzaam geweest als veredelaar, waarbij hij aanvankelijk werkte als veredelaar van anthuriums. In 1996 heeft Anthura een Duits bedrijf overgenomen dat zich bezig hield met veredeling van anthurium en phalaenopsis. Voordien hield Anthura zich niet met veredeling van phalaenopsis bezig. Vanaf 1 mei 1998 is [gedaagde] voor Anthura in Duitsland gaan werken als veredelaar van phalaenopsis. [gedaagde] is toen verhuisd naar Velp.
2.4.
Omstreeks april 1999 is een nieuwe tekst van de concurrentie-clausule in het postvak van [gedaagde] gelegd met het verzoek deze te ondertekenen. Bij die clausule was een brief gevoegd met onder meer de volgende tekst:
Bij deze loonstrook voegen wij een vernieuwde concurrentieclausule bij in tweevoud. Deze vernieuwde concurrentieclausule zal de oude concurrentieclausule per 1 mei 1999 vervangen. Hoewel er geen wijzigingen zijn ten opzichte van de oude concurrentieclausule, is deze vernieuwing toch noodzakelijk in verband met het invoeren van de datum van ondertekening in een nieuw computersysteem. Aangezien dit computersysteem geen oude datum accepteert, zijn alle concurrentieclausules nu voorzien van een nieuwe datum.
2.5.
De concurrentie-clausule is op 15 april 1999 ondertekend door [gedaagde] . In de betreffende clausule is, voor zover thans van belang, het volgende opgenomen:
Artikel 1
Werknemer verbindt zich om gedurende drie jaren na het einde van het dienstverband zich ervan te onthouden een dienstbetrekking aan te gaan met een werkgever of diens gelieerd bedrijf, in de Anthuriumbranche.
Artikel 2
Werknemer verplicht zich tijdens het dienstverband en gedurende drie jaren na beëindiging daarvan tot volstrekte geheimhouding omtrent alle ondernemingsaangelegenheden in de ruimste zin des woords, ongeacht de wijze waarop deze de werknemer ter kennis zijn gekomen. Onder ondernemingsaangelegenheden worden ook de aangelegenheden in de ruimste zin des woords verstaan, omtrent leveranciers, afnemers, gelieerde ondernemingen of derden, die op enigerlei wijze met de onderneming in zakelijke relatie staan.
Artikel 3
Overtreding van artikel 2 tijdens het dienstverband zal als een dringende reden voor ontslag op staande voet worden beschouwd. De werknemer is dan, ten gunste van de werkgever, voor elke mededeling aan derden, direct of indirect, op welke wijze ook gedaan, een direct opeisbare, nader vast te stellen boete verschuldigd. Tevens behoudt werkgever onverminderd het recht op volledige schadeloosstelling.
N.B.:
De hoogte van de boete hangt uiteraard nauw samen met de schade die veroorzaakt zou kunnen worden.
2.6.
Op 1 juni 2000 heeft [gedaagde] een nieuwe functieomschrijving ontvangen van Anthura, welke door beide partijen is ondertekend.
2.7.
In 2013 zijn de werkzaamheden van [gedaagde] betreffende de veredeling van phalaenopsis verplaatst naar Bleiswijk. In oktober 2013 heeft [gedaagde] gemeld dat hij zijn dienstverband bij Anthura wilde beëindigen. In oktober en november 2013 hebben gesprekken tussen partijen plaatsgevonden. Op 29 november 2013 hebben partijen een vaststellingsovereenkomst gesloten waarin is vastgelegd dat de arbeidsovereenkomst per 1 april 2014 wordt beëindigd en dat [gedaagde] per 1 januari 2014 is vrijgesteld van werkzaamheden. Onder punt 6 van de vaststellingsovereenkomst is opgenomen:
Anthura wijst de heer [gedaagde] er op dat dat wat geheim is geheim moet blijven. Verder refereert Anthura aan de concurrentie-clausule zoals deze met de heer [gedaagde] is overeengekomen op 15 april 1999.
2.8.
Op 3 april 2014 heeft [gedaagde] aan [naam] per e-mail bericht dat hij als zelfstandige zal gaan werken in de veredelings- en sortimentsadvies in de sierteelt. [gedaagde] bevestigt dat hij zich zal houden aan de concurrentieclausule zoals deze is overeengekomen op 15 april 1999. Op 22 april 2014 is de eenmanszaak Breedit ingeschreven in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. Als eigenaar is [gedaagde] vermeld.
2.9.
Nadat in 2014 geruchten de ronde deden dat [gedaagde] zou werken voor concurrenten en klanten van Anthura hebben partijen met elkaar gecorrespondeerd over de vraag of [gedaagde] het non concurrentie- en geheimhoudingsbeding overtreedt. Inmiddels staat vast dat [gedaagde] op basis van overeenkomsten van opdracht teeltadviezen verstrekt ten aanzien van phalaenopsis aan een concurrent en aan enkele klanten van Anthura.

3.Het geschil in conventie

3.1.
Anthura vordert na wijziging van de eis – samengevat – dat [gedaagde] wordt veroordeeld tot:
I. (primair) naleving van het op 15 april 1999 overeengekomen concurrentiebeding, althans (subsidiair) dat hem wordt geboden dat hij zijn concurrerende werkzaamheden staakt en gestaakt houdt, met dien verstande dat het hem niet is toegestaan, in welke hoedanigheid dan ook werkzaamheden te verrichten als veredelaar van anthurium en phalaenopsis voor concurrenten en relaties van Anthura, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per gebeurtenis en een bedrag van € 500,00 voor elke dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
II. naleving van het op 15 april 1999 overeengekomen geheimhoudingsbeding, hetgeen eveneens meebrengt het staken en gestaakt houden van het verrichten van concurrerende werkzaamheden, met dien verstande dat het hem niet is toegestaan, in welke hoedanigheid dan ook werkzaamheden te verrichten als veredelaar van anthurium en phalaenopsis voor concurrenten en relaties van Anthura, een en ander op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per gebeurtenis en een bedrag van € 500,00 voor elke dag of dagdeel dat deze overtreding voortduurt;
III. betaling van de kosten van deze procedure, inclusief de nakosten.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagde] vordert – samengevat – dat, indien de primaire of subsidiaire vordering van Anthura zal worden toegewezen, het tussen partijen op 15 april 1999 overeengekomen concurrentiebeding gedeeltelijk zal worden geschorst, in die zin dat de looptijd van het concurrentiebeding zal worden beperkt tot één jaar na de datum van het einde van de werkzaamheden, zijnde 1 januari 2015, althans één jaar na het einde van het dienstverband van [gedaagde] , zijnde 1 april 2015, althans tot een zodanig tijdstip als de voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, met veroordeling van Anthura in de (na)kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente.
4.2.
Anthura voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

5.De beoordeling

5.1.
[gedaagde] heeft betwist dat Anthura een spoedeisend belang heeft bij haar vordering. Volgens [gedaagde] wist Anthura al in mei 2014 dat [gedaagde] werkzaamheden op het gebied van phalaenopsis verrichtte bij Bremkens Orchids en Piko Plant en heeft zij daarop geen actie ondernomen. De voorzieningenrechter gaat aan dit standpunt voorbij omdat uit de overgelegde correspondentie blijkt dat sprake is geweest van een voortdurende discussie tussen partijen, welke discussie uiteindelijk heeft geleid tot het onderhavige kort geding. Uit de stellingen van Anthura vloeit voor het overige het spoedeisend belang voldoende voort.
5.2.
Vast is komen te staan dat [gedaagde] thans als zelfstandig ondernemer via zijn bedrijf Breedit op basis van overeenkomsten van opdracht advieswerkzaamheden verricht met betrekking tot de teelt van phalaenopsis voor een concurrent en voor enkele klanten van Anthura. De vraag die partijen verdeeld houdt is of [gedaagde] met het verrichten van die werkzaamheden de op 15 april 1999 overeengekomen concurrentie-clausule overtreedt.
5.3.
De door partijen op 15 april 1999 overeengekomen concurrentie-clausule bestaat feitelijk uit een non concurrentiebeding dat is neergelegd in artikel 1 en een geheimhoudingsbeding dat is neergelegd in artikel 2. Hierna zal eerst worden getoetst of [gedaagde] door het verrichten van de onder 5.2. omschreven werkzaamheden het non concurrentiebeding overtreedt en vervolgens of [gedaagde] daarmee het geheimhoudingsbeding schendt. Ten slotte zal de voorzieningenrechter beoordelen of daarmee sprake is van onrechtmatige concurrentie.
5.4.
De voorzieningenrechter stelt vast dat het non concurrentiebeding [gedaagde] verbiedt om gedurende 3 jaar na het einde van het dienstverband bij Anthura een dienstbetrekking aan te gaan met een werkgever of diens gelieerd bedrijf, in de Anthuriumbranche. Anthura heeft gesteld dat onder de werking van het non concurrentiebeding niet alleen het gewas anthurium valt, maar ook het gewas phalaenopsis omdat het begrip “anthuriumbranche” in het licht van de concurrentie-clausule beide gewassen omvat. Verder heeft Anthura gesteld dat onder de werking van het non concurrentiebeding ook valt dat [gedaagde] als zelfstandige advieswerkzaamheden uitvoert in die branche. [gedaagde] heeft aangevoerd dat feitelijk sprake is van twee verschillende gewassen waarvan alleen anthurium onder het non concurrentiebeding valt en niet phalaenopsis en dat het non concurrentiebeding slechts ziet op het verrichten van werk in dienstbetrekking terwijl hij als zelfstandige werkt.
5.5.
Voorop wordt gesteld dat de vraag hoe in een schriftelijk contract, in casu het non-concurrentiebeding, de verhouding tussen partijen is geregeld, niet kan worden beantwoord op grond van alleen maar een vaststelling van de zuiver taalkundige betekenis van de bewoordingen waarin de bepalingen in het contract zijn gesteld. Voor de beantwoording van die vraag komt het immers aan op de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan deze bepalingen mochten toekennen en op hetgeen zij te dien aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten (vgl. HR 13 maart 1981, NJ 1981, 635, Haviltex). In praktisch opzicht is de taalkundige betekenis die deze bewoordingen, gelezen in de context van dat geschrift als geheel, in (de desbetreffende kring van) het maatschappelijk verkeer normaal gesproken hebben, bij de uitleg van dat geschrift vaak wel van groot belang (vgl. HR 20 februari 2004, ECLI:NL:HR:2004: AO1427, DSM/Fox).
5.6.
Met inachtneming van dat beoordelingskader staat in de eerste plaats ter beoordeling of de tekst van het non concurrentiebeding zowel het werken met anthurium als met phalaenopsis omvat. Van belang is dat [naam] tijdens de mondelinge behandeling heeft bevestigd dat het in de tuinbouw geen gebruik is onder “anthuriumbranche” meer dan alleen het werken met het gewas anthurium te verstaan. Uit het door [gedaagde] als productie 7 overgelegde stuk van dr. [naam] en het, eveneens als productie 7, overgelegde artikel dat in de kop vermeldt “Kew Scientist”, blijkt verder dat anthurium en phalaenopsis geheel verschillende gewassen zijn die niet zonder meer onder dezelfde noemer anthurium te brengen zijn. Hoewel aannemelijk is dat het woord “anthuriumbranche” ruimer is dan enkel het werken als veredelaar ten aanzien van de plant anthurium, strekt dat begrip niet zo ver dat daaronder ook het werken met het gewas phalaenopsis begrepen dient te worden. De zuiver taalkundige uitleg van het non concurrentiebeding brengt derhalve niet met zich mee dat dat non concurrentie beding ook phalaenopsis omvat.
5.7.
Vervolgens dient te worden bezien of sprake is van feiten en omstandigheden op grond waarvan [gedaagde] heeft moeten begrijpen dat het non concurrentiebeding desondanks ook phalaenopsis omvat. Anthura heeft in dat kader gesteld dat [gedaagde] , in zijn positie als veredelaar, moet hebben begrepen dat het beding ook phalaenopsis omvat, omdat dat de intentie van het beding evident is dat het alle veredelingswerkzaamheden van [gedaagde] voor Anthrua omvat en het niet aannemelijk is dat een heel ras van de werking van het beding zou zijn uitgesloten.
[gedaagde] heeft betwist dat duidelijk was dat het non concurrentiebeding tevens phalaenopsis omvat en aangevoerd dat de inhoud van het beding niet is besproken.
5.8.
De stelling van [gedaagde] , dat partijen de inhoud van het non concurrentiebeding niet hebben besproken en dat niet is besproken dat het non concurrentiebeding zowel op het gewas anthurium als op het gewas phalaenopsis zou zien, is als onweersproken vast komen te staan. Eveneens onweersproken is dat de tekst van het beding in het postvak van alle medewerkers, waaronder [gedaagde] , is gelegd, waarna onder meer [gedaagde] dat beding heeft ondertekend op 15 april 1999. Uit de bij de concurrentieclausule gevoegde begeleidende brief volgt bovendien dat Anthura met het nieuwe beding geen wijziging beoogde van de oude concurrentie-clausule, waarin overigens slechts het anthurium-gewas was opgenomen. Op grond van dat een en ander kan niet worden aangenomen dat [gedaagde] behoorde te begrijpen dat het non concurrentiebeding, anders dan er staat, ook betrekking heeft op phalaenopsis.
5.9.
De enkele stelling dat het niet anders kan zijn dan dat [gedaagde] heeft begrepen dat het non concurrentiebeding – ondanks het gegeven dat de tekst niet beide gewassen noemt – anthurium en phalaenopsis omvat, is onvoldoende om aan te nemen dat het concurrentiebeding beide gewassen betreft. Dat geldt temeer nu artikel 7:653 BW bepaalt dat een werkgever en een werknemer een non concurrentiebeding schriftelijk moeten overeenkomen. Een uitbreiding van het non concurrentiebeding met phalaenopsis betekent een uitbreiding van het beding. Indien Anthura de bedoeling heeft gehad om het beding aldus uit te breiden dat het ook phalaenopsis omvat, had het op haar weg gelegen om die bedoeling duidelijk te maken door phalaenopsis aan het beding toe te voegen of expliciet met [gedaagde] te bespreken dat dit haar bedoeling was. Dit heeft Anthura nagelaten.
Daarbij komt dat de veredeling van phalaenopsis op het moment waarop partijen het non concurrentiebeding zijn aangegaan in nog niet lang tot ontwikkeling was gekomen; Anthura hield zich daarmee eerst enkele jaren bezig sinds de overname van het Duitse bedrijf. Het is de vraag in hoeverre er in 1999 al wezenlijk belang bestond om ook ten aanzien van de phalaenopsis een non concurrentiebeding overeen te komen. Voor [gedaagde] hoefde niet zonder meer vanzelfsprekend te zijn dat de op 15 april 1999 door hem getekende non concurrentieclausule ook op phalaenopsis zag. Niet kan worden vastgesteld dat het hier om een evident omissie ging die voor [gedaagde] op het moment van ondertekenen van de concurrentieclausule ook duidelijk was.
5.10.
De slotsom luidt dan ook dat niet aannemelijk is geworden dat het non concurrentiebeding ook het gewas phalaenopsis omvat. De vordering van Anthura zal in zoverre dan ook worden afgewezen. De juistheid van het standpunt dat het non concurrentiebeding ook niet wordt overtreden omdat geen sprake is van het verrichten van werkzaamheden in dienstbetrekking kan daarom verder in het midden blijven.
5.11.
Voor wat betreft het geheimhoudingsbeding dat in artikel 2 van de concurrentie-clausule is neergelegd heeft Anthura zich op het standpunt gesteld dat [gedaagde] de geheimhouding per definitie schendt wanneer hij bij klanten en concurrenten van Anthura dezelfde werkzaamheden verricht als welke hij verrichtte toen hij voor Anthura werkte. Het ligt op de weg van Anthura voldoende feiten en omstandigheden te stellen waaruit blijkt dat [gedaagde] het beding daadwerkelijk heeft overtreden bij het verrichten van zijn huidige werkzaamheden. Dat heeft Anthura niet gedaan. De vordering moet daarom ook op deze grond worden afgewezen. Het enkele feit dat [gedaagde] voor klanten en/of concurrenten van Anthura werkt, brengt niet steeds met zich dat het geheimhoudingsbeding wordt overtreden.
5.12.
Anthura heeft ten slotte gesteld dat sprake is van onrechtmatige concurrentie van de zijde van [gedaagde] , nu [gedaagde] bij klanten en concurrenten dezelfde werkzaamheden uitvoert die hij voorheen bij Anthura heeft uitgevoerd. [gedaagde] heeft daar tegenover gesteld dat hij slechts adviesdiensten verricht voor een aantal klanten en concurrenten en dat hij die klanten of concurrenten bovendien niet heeft benaderd, laat staan stelselmatig, zodat geen sprake is van onrechtmatige concurrentie.
5.13.
Van onrechtmatige concurrentie is pas sprake wanneer gebruik wordt gemaakt van bij de voormalige werkgever opgedane kennis en gegevens omtrent klanten en daarmee stelselmatig en substantieel duurzaam bedrijfsdebiet wordt afgebroken (vgl. HR 9 december 1955, NJ 1956/157 (Boogaard/Vesta)). Door Anthura zijn in dat kader onvoldoende feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat daarvan sprake is. De vordering van Anthura faalt daarom voor zover daaraan ten grondslag ligt dat sprake is van onrechtmatige concurrentie.
5.14.
De slotsom luidt dat de vordering van Anthura op alle onderdelen wordt afgewezen.
5.15.
Nu de vordering van Anthura in conventie wordt afgewezen is de voorwaarde die [gedaagde] heeft gesteld aan zijn voorwaardelijke eis in reconventie niet vervuld, zodat de voorzieningenrechter niet toekomt aan de beoordeling van die vordering.
De kosten
5.16.
Anthura zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 285,00
- salaris advocaat
816,00
Totaal € 1.101,00
5.17.
De gevorderde veroordeling in de nakosten is in het kader van deze procedure slechts toewijsbaar voor zover deze kosten op dit moment reeds kunnen worden begroot. De nakosten zullen dan ook worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing vermeld.
5.18.
Nu de voorwaardelijke eis in reconventie niet aan de orde komt hoeft in deze geen beslissing te volgen ter zake van de proceskosten.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter
6.1.
wijst de vorderingen af,
6.2.
veroordeelt Anthura in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 1.101,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de veertiende dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
6.3.
veroordeelt Anthura in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Anthura niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van de veertiende dag na de betekening van dit vonnis tot aan de voldoening,
6.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2015.
Coll: LV