Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De procedure
- het tussenvonnis van 10 december 2014
- het proces-verbaal van comparitie van 17 maart 2015.
2.De feiten
“(…) In de oorspronkelijke bedrijfsvoering van betrokkene is sprake van circa 76,5% arbeidsongeschiktheid. Voortzetting van de vroegere bedrijfsvoering na het ongeval is daarbij niet realistisch te achten. Na wijziging van de bedrijfsvoering bestaat nog circa 20% arbeidsongeschiktheid ten opzichte van de nieuwe bedrijfsvoering. De restverdiencapaciteit in passende arbeid bedraagt nihil. In zijn totaliteit dragen de diverse aangeschafte machines bij aan een significante terugbrenging van de handenarbeid in land bewerken en dragen aldus bij aan de arbeidsgeschiktheid van betrokkene. Mogelijkheden voor subsidie van de aangeschafte machines ontbreken. De wijziging van de bedrijfsvoering na het ongeval en de aanschaf van de diverse machines vallen bedrijfseconomisch gezien vooral in combinatie met de later toegevoegde zorgverlening goed te begrijpen.”
“
5. Netto schade wegens verlies aan arbeidsvermogen5.1 (…) Daarbij geldt voor de feitelijke situatie na ongeval dat de onderneming een VOF is geworden waarbij de heer en [echtgenote eiser] ieder voor 50% delen in het resultaat. Deze winstdeling stemt niet overeen met de ingebrachte arbeid van de firmanten. De arbeidsdeskundige stelt vast dat de [eiser] 48 uren per week in het bedrijf werkte (huidige situatie). De inbreng van [echtgenote eiser] krijgt geen aandacht in de arbeidsdeskundige rapportage, maar gelet op haar beschreven fysieke klachten (…) zal haar inbreng aanzienlijk lager zijn geweest dan die van de [eiser] .Om recht te doen aan de feitelijke arbeidsinbreng van de beide firmanten, zou het de voorkeur genieten om aan [echtgenote eiser] een reële arbeidsbeloning toe te kennen voor haar inbreng in het bedrijf. Of er juridisch voldoende ruimte is voor een benadering waarbij aan [echtgenote eiser] in de situatie na ongeval een reële arbeidsbeloning wordt toegekend, valt buiten onze beoordeling.(…)
“Wat zijn naar uw oordeel de bedrijfseconomische gevolgen van het ongeval van [1999] ?”is als volgt beantwoord (p. 48):
De onderneming is in 2003 ingebracht in een VOF, waarbij de partner medevennoot is geworden. De ondernemer heeft in 2005 investeringen gedaan in een nieuwe stal en een multifunctionele ruimte, welke investeringen zonder ongeval niet zouden zijn gedaan. Hierdoor is horeca aan de bedrijfsactiviteiten toegevoegd. Of de zorgverlening aan de bedrijfsactiviteiten zou zijn toegevoegd in de situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden is niet met zekerheid te zeggen. De investeringen hebben geleid tot hogere rentelasten, afschrijvingen en bewerkingskosten omdat machines zijn aangekocht om bepaalde werkzaamheden te vergemakkelijken.
- Er is een schuldsanering in 2009 en 2010 geweest, waardoor de investeringen grotendeels per saldo zijn gefinancierd door de crediteuren van de onderneming. Deze schuldsanering zou er niet zijn geweest als die investeringen niet zouden zijn gedaan.
- (…)”
“Wat waren de bedrijfseconomische implicaties van de oorspronkelijke bedrijfsvoering?”is als volgt beantwoord:
“Was er voorafgaand aan het ongeval sprake van een voldoende renderend bedrijf?”is als volgt beantwoord:
“Is er sprake van een rendabele bedrijfsvoering, gelet op de keuze om melkarbeid te laten vervallen en gelet op de aangeschafte machines (landbewerking)?”is als volgt beantwoord:
situatie zonder ongevalschrijft hij:
“Betrokkene heeft in het verleden milde klachten gehad op psychisch vlak, zonder dat specialistische behandeling heeft plaatsgevonden. Er zijn aanwijzingen dat er tevoren sprake was van stemmingsproblematiek. (…) Niettemin lijkt er bij betrokkene, met deze persoonlijkheidsstructuur, sprake van redelijk goed geadapteerd functioneren tot aan het ongeval. Er zijn geen doorslaggevende overwegingen die het aannemelijk maken dat de premorbide problematiek nu een doorslaggevende rol speelt.”
“Diagnostische beschouwing”is onder meer het volgende opgenomen:
van een daadwerkelijke angst- of stemmingsstoornis”
3.De vordering
4.Het verweer
5.De beoordeling
“Diagnostische beschouwing”heeft Stek gerapporteerd dat de gehele situatie van [eiser] , bestaande uit de ernstige klachten van de echtgenote, de belasting die het runnen van het bedrijf in combinatie met de ervaren klachten met zich meebracht, de financiële problematiek als gevolg hiervan, een cumulatie te zien heeft gegeven die maakte dat [eiser] er ‘geen gat meer in zag’. Deze factoren zijn alle in zekere mate terug te voeren op het ongeval. Voorts heeft Stek medegedeeld dat milde psychische klachten voor het ongeval aanwezig waren, maar dat specialistische hulp daarvoor eerder niet nodig is geweest. Uitgaande van ruime toerekening bij letselschade en van het adagium dat men de benadeelde moet nemen zoals men die treft, staat naar het oordeel van de rechtbank voldoende vast dat de depressie in 2006
indirectis terug te voeren op het ongeval. De verweren van Aegon die zien op een betwisting van het causale verband tussen het ongeval en de psychische klachten van [eiser] worden verworpen.
“Tot heden werd er in het verleden geheel onverplicht een bedrag betaalbaar gesteld. Op grond van de tot dusver verzamelde inlichtingen kent betrokkene in deze kwestie een grote mate van bewijsnood, waarvoor onze opdrachtgever in alle redelijkheid rechtens geen oplossing kan bieden.”
“Dit alles maakt dat een causaal verband met het ongeval zeer dubieus is te noemen. Daarbij moet ook worden bedacht dat nekklachten, hoofdpijn, problemen met het slapen allemaal veel voorkomende klachten zijn, vaak passend bij spanningen en dus helemaal niet specifiek zijn voor een achteropaanrijding.”
“Een en ander betekent dat betrokkene in het eerste jaar na het ongeval zich onder gedocumenteerde behandeling heeft gesteld en dat de klachten zijn vastgelegd. Er moet dus een causaal verband worden aangenomen.”Dit voelt als meer dan terug bij af.
“Was er voorafgaand aan het ongeval sprake van een voldoende renderend bedrijf?”geantwoord:
“Deze vraag is niet te beantwoorden, doordat we geen informatie hebben over deze periode.”Er is een brief van de belastingdienst d.d. 10 november 1992 overgelegd waarin de inspecteur naar aanleiding van een onderzoek voor de inkomstenbelasting in 1992 aan de vader van [eiser] heeft geschreven dat hij per 1 januari 1992 als ondernemer zou worden afgevoerd zonder fiscale gevolgen (productie 24). Hieruit leidt de rechtbank af dat de winstgevendheid van het bedrijf fiscaal niet relevant was.
6.De beslissing
16 september 2015voor het nemen van een akte door beide partijen over hetgeen is vermeld onder 5.23,