3.2Verweerder heeft dat betwist. Volgens verweerder is er sprake is van één uitzendovereenkomst met als ingangsdatum 6 december 2013 en is er ook geen sprake van verlof als bedoeld in artikel 1, eerste lid, onder i van het Dagloonbesluit. Volgens verweerder is de berekening in overeenstemming met het bepaalde in het Dagloonbesluit.
4. In artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, is bepaald dat onder verlof dient te worden verstaan een tussen een werkgever en werknemer voor een gedeelte of het geheel van de arbeidstijd overeengekomen tijdvak, waarin de werknemer geen arbeid jegens de werkgever verricht, met uitzondering van verlof als bedoeld in artikel 3:1 en 3:2 van de Wet arbeid en zorg (Wazo).
Op grond van artikel 2, eerste lid, van het Dagloonbesluit, voor zover hier van belang, wordt onder refertejaar verstaan de periode van het jaar die eindigt op de laatste dag van het tweede aangiftetijdvak voorafgaande aan het aangiftetijdvak waarin de ziekte is ingetreden.
In artikel 5, eerste lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat het dagloon van uitkeringen op grond van de ZW de uitkomst is van de volgende berekening:
[(A-B) x 108/100 + C]/D, waarbij A staat voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die vakantiebijslag reserveert, B voor de bedragen aan vakantiebijslag die de werknemer in het refertejaar heeft genoten, C voor het loon dat de werknemer in het refertejaar heeft genoten bij een werkgever die geen vakantiebijslag reserveert; en D staat voor 261 dan wel, indien de dienstbetrekking waaruit de werknemer ziek is geworden is aangevangen na aanvang van het refertejaar, voor het aantal dagloondagen vanaf en met inbegrip van de dag waarop de dienstbetrekking is aangevangen tot en met de laatste dag van het refertejaar.
In artikel 5, vierde lid, van het Dagloonbesluit is bepaald dat als de dienstbetrekking van waaruit de werknemer ziek is geworden een of meer aangiftetijdvakken kent waarin geen loon is genoten anders dan vanwege verlof, arbeidsongeschiktheid of ziekte, D, in afwijking van het eerste lid, staat voor het aantal dagloondagen van de aangiftetijdvakken waarin wel loon is genoten.
Op grond van artikel 6 van het Dagloonbesluit wordt als tijdens een periode van verlof in een aangiftetijdvak geen of minder loon wordt genoten, afhankelijk van de situatie, rekening gehouden met het loon uit een voorafgaand of een volgend tijdvak waarin die omstandigheid zich niet heeft voorgedaan, dan wel met het per aangiftetijdvak overeengekomen loon als er geen voorafgaand of volgend aangiftetijdvak is waarin de omstandigheid dat geen of minder loon is genoten als gevolg van verlof, zich niet voordoet.
5. In geschil is de in artikel 5 van het Dagloonbesluit genoemde factor D die het aantal dagloondagen in het refertetijdvak representeert. Eiser heeft de stelling van verweerder dat geen sprake is van verlof in de zin van artikel 1, eerste lid, aanhef en onder i van het Dagloonbesluit, niet betwist. De rechtbank heeft ook geen reden om aan de juistheid van die stelling te twijfelen. Dat brengt mee dat het bepaalde in artikel 6 van het Dagloonbesluit geen toepassing kan vinden. Vast staat dat in elk van de twee aangiftetijdvakken voorafgaand aan de ziekmelding loon is genoten van het uitzendbureau. Dat is ook niet in geschil. De in artikel 5, vierde lid, van het Dagloonbesluit genoemde situatie doet zich derhalve evenmin voor. Volgens de opgave van Suwinet heeft eiser in de referteperiode over 47 SV-dagen loon genoten. Verweerder heeft daar acht dagloondagen bijgeteld in verband met de dagen die eiser niet heeft gewerkt als gevolg van de bedrijfssluiting. Daarbij is verweerder ervan uitgegaan dat sprake is van één uitzendovereenkomst. Verweerder heeft zich daarvoor gebaseerd op de gegevens van Suwinet. De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat sprake is van één over de jaargrens heen doorlopende uitzendovereenkomst. De rechtbank acht daarvoor van belang dat eiser maar één uitzendovereenkomst heeft overgelegd en niet twee. Eiser heeft ook anderszins geen bewijs overgelegd van zijn stelling dat de op 6 december 2013 met het uitzendbureau gesloten uitzendovereenkomst in de loop van die maand is beëindigd. Dat brengt mee dat de dagen waarover WW is uitgekeerd, moeten worden meegeteld als dagloondagen bij de berekening van het dagloon als voorgeschreven in artikel 5 van het Dagloonbesluit.
6. Uit het voorgaande volgt dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.