Aandeel Erdbrinkplein voor wat betreft de omzet van Carwash
Gelet op de onduidelijkheden en de onverklaarbare elementen die in de berekeningen van de commissie en Van Hoogmoed voorkomen, dient naar het mij voorkomt bij de bepaling van de schade als gevolg van de afsluiting eerst duidelijk te zijn wat de verhouding is tussen de inkomsten die worden gegenereerd via de Keppelseweg en de inkomsten die via het plein worden gegenereerd. Het aantal gerealiseerde wasbeurten/omzetten kan daarbij een indicatie geven voor wat betreft de jaren waarin nog geen sprake was van een crisis (derhalve voor 2008). Vervolgens kan dit aandeel dan worden afgetrokken van de aantallen/omzetten die zijn geschat voor de situatie dat er geen afsluiting zou zijn geweest. Het verschil dat daarna nog tussen het geschatte aantal wasbeurten/de geschatte omzet overblijft kan – al naar gelang het jaar dat wordt bekeken – worden toegeschreven aan een combinatie van crisis, concurrentie en wegwerkzaamheden en werkzaamheden in de buurt van de locatie van eisers. De centrale vraag is dan natuurlijk de hoogte van het aandeel dat de tweede in- en uitrit heeft gehad dan wel kan hebben gehad in het aantal gerealiseerde wasbeurten/omzetten. Vervolgens moet ook worden beoordeeld in hoeverre klanten, die van de tweede in- en uitrit via het plein gebruik maken, bij een afsluiting van het plein het bedrijf blijven bezoeken via de eerste in- en uitrit aan de Keppelseweg.
Bij de inschatting van de hoogte van het aandeel zijn mijns inziens de volgende aspecten van belang.
De omzet van wasstraten en wasboxen wordt met name gegenereerd door een combinatie van de omvang van klantenpotentieel, de locatie in samenhang met de bereikbaarheid en het aantal verkeersbewegingen langs de locatie, de aanwezigheid van concurrenten, de geboden diensten/service en het prijsniveau (zie in dit geval ook hetgeen Verhagen stelt op blz. 6 van zijn schadebegroting, stuk A14).
De commissie stelt naar mijn mening terecht dat het Erdbrinkplein als parkeerplaats een verkeersaantrekkende werking had en dat de locatie van Carwash vanaf het Erdbrinkplein goed zichtbaar en toegankelijk was (zie blz. 5, onder punt 16, van de reactie van de commissie op de notitie van Verhagen stuk A27). Ik merk daarbij nog op dat de locatie het (extra) gemak kon bieden voor bezoekers van het centrum van Doetinchem aangezien Carwash de service bood hun auto te laten wassen terwijl zij zelf het centrum bezochten. Volgens Carwash was een deel van de bezoekers van het plein ook vaste bezoekers die bekend waren met de service van Carwash.
Het vorenstaande neemt niet weg dat moeilijk is in te schatten hoe vaak en welke bezoekers bij het parkeren impulsief ook gebruik gingen maken van de diensten van Carwash en of zij alleen van de tweede in- en uitrit gebruik wilden maken voor een bezoek aan het wascentrum.
Ik constateer dat in het schaderapport van eisers en het rapport van Verhagen geen aandeel wordt genoemd. In het MKB-rapport wordt eveneens niet ingegaan op de verhouding tussen de eerste en tweede in- en uitrit dan wel op de potentie van het plein om klanten te genereren.
De commissie en Van Hoogmoed noemen ook geen percentage, maar uit hun berekeningen zou wel een percentage kunnen worden afgeleid. Het aantal wasbeurten dat in 2008 volgens de commissie als gevolg van de afsluiting is verdwenen, bedraagt 2.150. Ik constateer dat dit 5,9 % is van het totale aantal wasbeurten (36.300) dat Carwash volgens de commissie in 2008 na de afsluiting zou hebben kunnen behalen. Zoals hierboven is geconcludeerd, bedraagt volgens Van Hoogmoed het aantal wasbeurten in 2008 dat als gevolg van de afsluiting is verdwenen, 11.727. Dit is 29,78 % van het totale aantal wasbeurten (39.375) dat Carwash volgens Van Hoogmoed in 2008 na de afsluiting zou hebben kunnen behalen. Het verschil tussen de percentages van de commissie van Van Hoogmoed is dan 23,88 %.
De commissie merkt in het conceptadvies op dat een aandeel van 50 % niet aannemelijk is. Daarbij wordt opgemerkt dat de commissie het aantal van 2.150 wasbeurten meer in overeenstemming acht met de omvang van de schadetoebrengende maatregel. Voorts wijst zij op het feit dat het verkeer dat naar de parkeerplaats met een capaciteit van ongeveer 250 auto’s reed, uitsluitend kwam om te parkeren aangezien de toegangsweg doodliep (zie paragraaf 2.4.13 van het conceptadvies, stuk A16).
Gelet op het vorenstaande is naar het mij voorkomt het aandeel voor wat betreft de
wasstraatin ieder geval niet hoger dan het percentage van 29,78 %. Ik neem daarbij in aanmerking dat in 2008 het plein het hele jaar was afgesloten en een afsluiting van het plein in de daaropvolgende jaren niet meer van invloed kon zijn. Ik acht het voorts van belang dat in de schadeperiode op enig moment de tweede in- en uitrit weer toegankelijk is gemaakt en de locatie ook vanaf de nieuwe doorgaande weg Ruimzicht goed te zien is. Gelet op alle bovengenoemde omstandigheden en ook op basis van al het voorgaande lijkt het mij niet onaannemelijk dat de omzet die in het onderhavige geval een wascentrum door middel van het plein in combinatie met de tweede in- en uitrit kan behalen, circa 15 % van de totaal te behalen omzet bedraagt.
Uitgaande van het door de commissie geschatte aantal van 38.450 voor het jaar 2008 zou een afsluiting van het plein tot 5.767 minder wasbeurten in de wasstraat leiden. Ik constateer dat in 2008 het totaal aan gemiste wasbeurten in de wasstraat 11.727 bedraagt, derhalve 5.960 meer dan bij de afsluiting verwacht had kunnen worden. Dit aantal is (eveneens) circa 15 % van het totaal te behalen aantal wasbeurten. Naar mijn mening kan het missen van deze wasbeurten grotendeels worden toegeschreven aan de invloed van de crisis. Dat deze invloed betrekking heeft op 15 % van het totaal te behalen aantal acht ik eveneens niet onaannemelijk.
Naar mijn mening kan het percentage van 15 % eveneens worden toegepast bij de bepaling van de omzetderving bij de
wasboxen. Indien wordt uitgegaan van de normomzet in 2008 die de commissie heeft geschat, namelijk
€ 34.294, zou het aandeel uitkomen op € 4.144,10. De omzet zou dan uitkomen op € 30.149,90. Uitgaande van de normomzet in 2008 die Van Hoogmoed heeft geschat, te weten € 38.052, zou het aandeel € 5.707,80 zijn. De omzet zou dan uitkomen op € 32.344,20. Indien van een normomzet in 2009 wordt uitgegaan die € 40.726,34 bedraagt, zou het aandeel uitkomen op € 6.108,95. De omzet zou dan uitkomen op € 34.617,39. Ik merk hierbij op dat in alle gevallen de omzet die in 2008 dan wel in 2009 is behaald, dus lager is dan, rekening houdend met de afsluiting, verwacht mocht worden, namelijk € 29.898 respectievelijk € 26.448. Evenals bij de wasstraat kan dit mijns inziens verklaard worden door de invloed van de crisis waarbij in 2009 wellicht ook de wegwerkzaamheden van invloed zijn geweest.”
9. De rechtbank ziet zich allereerst gesteld voor de vraag of verweerder, gelet op het StAB-verslag, zich in redelijkheid heeft mogen baseren op het advies van de Commissie.
10. Blijkens paragraaf 6.1.1 van het StAB-verslag komt verweerder de beoordeling van de StAB en de wijze waarop de StAB de cijfers en de potentiële omzetontwikkeling waardeert op zichzelf niet onjuist voor. Het verslag is volgens verweerder inzichtelijk opgebouwd en de conclusies zijn begrijpelijk.
Verweerder meent evenwel dat waar drie onafhankelijke deskundigen tot andere oordelen komen en deze oordelen zien op kwesties van waardering en beoordeling, hij zich in redelijkheid op het standpunt van de Commissie heeft kunnen baseren. Volgens verweerder kleven aan het advies van de Commissie niet zodanig kennelijke gebreken, dat hij nader of ander advies had moeten vragen.
11. Eiseressen kunnen zich in de hoofdconclusie van het StAB-verslag vinden, maar hebben op onderdelen bezwaren. Volgens hen heeft de StAB vastgesteld dat het advies van de Commissie in meerdere essentiële opzichten inhoudelijk gebrekkig is, zodat verweerder zich daarop ten onrechte (grotendeels) heeft verlaten.
12. De rechtbank deelt niet verweerders opvatting dat hij (grotendeels) heeft mogen afgaan op het advies van de Commissie.
Er is weliswaar sprake van kwesties van beoordeling en waardering en de materie is inderdaad complex, maar de StAB is niet enkel tot een andere waardering of inschatting gekomen door een andere wijze van berekening, maar heeft geheel andere uitgangspunten gehanteerd.
Met name van gewicht daarbij is het uitgangspunt dat de StAB, anders dan de Commissie, eerst heeft onderzocht wat de verhouding is tussen de inkomsten die via de Keppelse weg en de inkomsten die via het Erdbrinkplein worden gegeneerd.
De StAB heeft in paragraaf 3.2.5 uitgebreid gemotiveerd waarom en op welke onderdelen de berekening van de Commissie niet kan worden gevolgd. Die motivering is, met uitzondering van het gebruik van 2007 als referentiejaar, door verweerder niet bestreden.
Nu naar het oordeel van de rechtbank de conclusie van de StAB op dit punt reeds kan worden gedragen door de niet-bestreden motivering, kan strikt genomen de discussie over 2007 als referentiejaar onbesproken blijven. Ten overvloede wordt hierbij nog opgemerkt dat de Commissie uiteindelijk 2007 niet als referentiejaar heeft gebruikt, maar is uitgegaan van een
schattingvan de groei die in 2007 zou hebben plaatsgevonden indien het Erdbrinkplein niet zou zijn afgesloten.
13. Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich ten onrechte (grotendeels) heeft verlaten op het advies van de Commissie. Aldus is het beroep gegrond en dient het bestreden besluit te worden vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 van de Awb.
Finale geschilbeslechting
14. Mede gelet op het tijdsverloop in deze zaak en de grote (financiële) belangen zal de rechtbank onderzoeken of zij in het kader van finale geschilbeslechting zelf in de zaak kan voorzien.
Als uitgangspunt kan daarvoor het StAB-verslag dienen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat partijen op hoofdlijnen het StAB-verslag onderschrijven. De rechtbank zal, in het licht van de reacties van partijen op het StAB-verslag, beoordelen of zij de kritiek van partijen op specifieke en inhoudelijke onderdelen van dit verslag al dan niet onderschrijft.
15. Verweerder heeft bij schrijven van 2 september 2014 een reactie gegeven op het definitieve StAB-verslag.
Verweerder heeft daarbij aangegeven de standpunten te handhaven die zijn opgenomen in een eerdere brief van 16 juli 2014, waarbij commentaar is gegeven op het concept-verslag van de StAB.
Het gaat daarbij volgens verweerder samengevat om de toetsingsmaatstaf in beroep, het hanteren van het jaar 2007 als referentiejaar en het hanteren van een drempel (korting maatschappelijk risico).
16. Voor wat betreft de toetsingsmaatstaf in beroep verwijst de rechtbank naar hetgeen zij daaromtrent in rechtsoverweging 12, eerste alinea, heeft overwogen.
17. Met betrekking tot het jaar 2007 als referentiejaar wordt in de eerste plaats verwezen naar rechtsoverweging 12, tweede alinea. In aansluiting daarop wordt nog het volgende overwogen.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de StAB in de paragrafen 3.2.3 en 6.1.3 van het verslag deugdelijk en afdoende gemotiveerd waarom het jaar 2007 ongeschikt is als referentiejaar. De StAB heeft op goede gronden kunnen oordelen dat niet is uit te sluiten dat de werkzaamheden op het Erdbrinkplein - voorafgaand aan de daadwerkelijke afsluiting - het jaar 2007 ongeschikt maken als referentiejaar. Daarbij is van gewicht dat die werkzaamheden niet alleen zagen op archeologisch onderzoek (waarvan ook de StAB aanneemt dat die betreffende werkzaamheden voor een groot gedeelte plaatsvonden op gronden die
nietals parkeerplaats werden gebruikt), maar ook de werkzaamheden die in het kader van bodem- en grondwateronderzoeken zijn verricht, de werkzaamheden door nuts- en kabelbedrijven alsmede het bouwrijp maken. Bovendien is ook in de civiele procedure door de rechtbank Zutphen geoordeeld dat 2007 ongeschikt is als referentiejaar.
De rechtbank ziet, met de StAB, in de door verweerder gememoreerde brief van de raadsman van Carwash van 28 februari 2008, waarin over een feitelijke effectuering van de afsluiting met ingang van 12 februari 2008 wordt gesproken, onvoldoende aanleiding voor een andersluidend oordeel over 1 november 2007 als moment van afsluiting van het plein. Deze laatste informatie strookt namelijk niet met diverse rapportages van Van Hoogmoed en de Commissie. Ook blijkt de datum van 1 november 2007 uit de vordering van eiseressen in de civiele procedure (rechtsoverweging 2.2 in de uitspraak van de rechtbank Zutphen, sector civiel van 1 augustus 2012) en uit een foto die eiseressen bij hun schaderapport van 19 januari 2011 hebben gevoegd; op die foto is een bord van de gemeente Doetinchem te zien, waarop is vermeld dat per 1 november 2007 niet meer op het Erdbrinkplein kan worden geparkeerd.
18. Wat betreft het hanteren van een drempel heeft verweerder gesteld dat, gelet op de omstandigheden van het geval, een korting van 25 % in de rede ligt.
De rechtbank stelt voorop dat de StAB zowel verdedigbaar acht een korting voor het normale maatschappelijk risico van 25 % maar ook de door de Commissie (en vervolgens verweerder) gehanteerde drempel van € 32.000,- in combinatie met een aftrek van 10 % van het schadebedrag. Nu de Commissie deze keuze uitgebreid heeft gemotiveerd onder punt 3.2.5 van haar definitieve advies en verweerder op die motivering in de brief van 2 september 2014 niet is teruggekomen noch heeft onderbouwd waarom in de omstandigheden van het geval aanleiding zou bestaan thans uit te gaan van een drempel van 25 % ziet de rechtbank aanleiding aan te sluiten bij het door verweerder bij het bestreden besluit gehanteerde uitgangspunt.
19. Eiseressen hebben in hun schrijven van 4 september 2014 aangegeven op welke belangrijkste punten zij met de StAB van inzicht verschillen. Hierna zal de rechtbank op die punten ingaan.
Voor zover het gaat om meer ondergeschikte punten kan de rechtbank zich vinden in de weerlegging door de StAB van de reactie van eiseressen, zoals opgenomen in paragraaf 6.2 van het StAB-verslag.
De verdeling van de omzetherkomst Keppelseweg – Erdbrinkplein
20. Eiseressen hebben aangegeven dat voor hen onduidelijk blijft wat de achterliggende bedoeling van deze benadering is. Zij begrijpen dat dit onderscheid is bedoeld om te voorkomen dat omzetderving met andere oorzaken dan de onttrekking van het Erdbrinkplein (de crisis, concurrentie, wegwerkzaamheden) in het te vergoeden bedrag aan nadeelcompensatie begrepen zou worden. Volgens eiseressen weerspreekt de StAB evenwel (bladzijde 64) dat dit de reden zou zijn voor de verdeling van de omzetovereenkomst. Ook anderszins is haar niet duidelijk waarom de StAB - anders dan Van Hoogmoed en Verhagen - onderscheid zou maken tussen omzet “via het Erdbrinkplein” en omzet “via de Keppelseweg”. In de beleving van eiseressen is dat onderscheid niet relevant: zij zijn geen klanten verloren als gevolg van het verdwijnen van de in- en uitgang aan het Erdbrinkplein, maar als gevolg van de onttrekking aan de openbaarheid.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de StAB op bladzijde 35, bezien in combinatie met paragraaf 6.2.2, punten 7 en 8 (inhoudende het commentaar op de reactie van eiseressen op het concept-verslag), deugdelijk en afdoende gemotiveerd waarom het belangrijk is dat eerst duidelijk wordt wat de verhouding is tussen de inkomsten die worden gegenereerd via de Keppelseweg en de inkomsten die via het Erdbrinkplein worden gegenereerd.
De logica daarvan is dat duidelijk moet worden hoe de omzet- en inkomstenontwikkeling van eiseressen effecten heeft ondergaan als gevolg van het wegontrekkingsbesluit 2, dat wil zeggen de onttrekking aan het openbaar verkeer van het Erdbrinkplein.
Daarbij moet worden getracht effecten met een andere oorzaak (bijvoorbeeld crisis en concurrentie) buiten beeld te houden; als dat niet of onvoldoende gebeurt, ontstaat een vertekend beeld.
De StAB heeft dat op een, naar het oordeel van de rechtbank, alleszins aanvaardbare en transparante wijze gedaan door haar werkwijze op dit onderdeel als volgt samen te vatten:
het aantal gerealiseerde wasbeurten/omzetten geeft een indicatie voor wat betreft de jaren waarin nog geen sprake was van een crisis (voor 2008); vervolgens kan dit aandeel dan worden afgetrokken van de aantallen/omzetten die zijn geschat voor de situatie dat er geen afsluiting zou zijn geweest; het verschil dat daarna nog tussen het geschatte aantal wasbeurten/ de geschatte omzet overblijft kan – al naar gelang het jaar dat wordt bekeken – worden toegeschreven aan een combinatie van crisis, concurrentie, wegwerkzaamheden en werkzaamheden in de buurt van de locatie van eiseressen.
Anders dan eiseressen menen, is het ook niet zo dat uit bladzijde 64, punt 7 van het StAB-verslag moet worden afgeleid dat de StAB de hiervoor beschreven redenering heeft weersproken. Naar het de rechtbank voorkomt is hier sprake van een misverstand. Eiseressen gebruikten in hun reactie op het concept van het StAB-verslag de uitdrukking “tegemoetkomen aan mogelijke andere schadeoorzaken”, daarmee bedoelende dat de StAB die factoren uit de berekening van de schade heeft willen halen. De StAB heeft kennelijk aangenomen dat eiseressen met “tegemoetkomen” bedoelden dat met die factoren wel rekening moest worden gehouden. In zoverre berust dit op een onjuiste lezing door de StAB en verschillen partijen op dit punt niet van mening.
Met de StAB is de rechtbank voorts van oordeel dat niet duidelijk is waarom eiseressen een onderscheid maken tussen het verdwijnen van de in- en uitgang van het Erdbrinkplein en het besluit dit plein aan de openbaarheid te onttrekken. De StAB heeft een dergelijk onderscheid niet gemaakt, anders dan dat het eerste de effectuering inhoudt van het juridische besluit.
De conclusie luidt dat de grieven van eiseressen op dit punt niet slagen.
De invloed van crisis en concurrentie
22. Eiseressen hebben betoogd dat de inhoud van de bijlagen 7 en 8 waarnaar de StAB verwijst – welke stukken de rechtbank aan eiseressen alsnog heeft doen toekomen – niet strookt met de uit de branche afkomstige informatie waarnaar zij hebben verwezen. De aanname van de StAB lijkt vooral gebaseerd op een gevoelsmatige inschatting dat de crisis al vanaf 2008 gevolgen zou hebben gehad voor de autowasbranche. In de praktijk is echter gebleken – en de beschikbare gegevens lijken dat te staven – dat mensen de aanschaf van een nieuwe auto hebben uitgesteld, maar niet zijn gestopt met het wassen van hun auto’s. De autowasbranche onderscheidt zich in dit opzicht van andere branches waarop de StAB haar aanname lijkt te baseren. Volgens eiseressen heeft de crisis in de autowasbranche zich eerst in 2013 gemanifesteerd.
Ook ten aanzien van de invloed van de concurrentie lijkt de StAB zich met name te baseren op algemene uitgangspunten, aldus eiseressen. Zij gaat er echter aan voorbij dat zich in dit geval weliswaar twee concurrerende bedrijven hebben gevestigd maar dat de invloed daarvan pas in een later stadium naar voren is gekomen, omdat de wasstraat (Auto Palace) die eind 2007 is geopend nauwelijks omzet heeft weten te genereren.
23. De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat eiseressen ten aanzien van de invloed van de crisis geen nieuwe informatie of onderbouwing hebben aangedragen ten opzichte van hetgeen zij als commentaar op het concept-advies van de StAB hebben gegeven. Bezien moet dan ook worden of de reactie van de StAB op dit commentaar rechtens houdbaar is.
De StAB heeft als uitgangspunt geconcretiseerd (bladzijde 48 van het verslag) dat er bij de berekeningen rekening dient te worden gehouden met de invloed van een combinatie van werkzaamheden, concurrentie, de crisis en wegwerkzaamheden.
Volgens haar berekeningen - zie bladzijde 37 - kan het missen van circa 15 % van het totaal te behalen aantal wasbeurten bij de wasstraat grotendeels aan de crisis worden toegeschreven. Hetzelfde geldt voor de wasboxen in 2008.
In haar reactie op het commentaar van eiseressen geeft de StAB aan dat het haar niet aannemelijk voorkomt dat de zwaarste naoorlogse crisis met zijn impact op het bestedingsbedrag van consumenten, geen enkele invloed zou hebben gehad op de omzetontwikkeling van bedrijven. De StAB heeft dit standpunt nog nader onderbouwd door onder meer te verwijzen naar nieuwsberichten van het Nederlands Dagblad van 28 juli 2010 en van de nieuwssite Profnews van 29 juli 2010. Volgens die, met elkaar overeenstemmende, informatie is het aantal bezoeken aan de wasstraat sinds 2008 met dertig procent gedaald en is die informatie van de BOVAG afkomstig.
Eiseressen hebben daar tegenin gebracht een bericht uit de Bovagkrant waarin naar het onderzoeksrapport “Wassen in cijfers” wordt verwezen.
Dit rapport vormt naar het oordeel van de rechtbank geen deugdelijke contra-indicatie, nu daarin over omzetontwikkeling in de branche geen uitspraken worden gedaan. Hetzelfde geldt voor een nieuwsbrief uit 2009 van WashTec Benelux B.V., omdat dat artikel geen cijfermatige onderbouwing geeft van de daarin vervatte mededelingen. Aldus wordt in hetgeen eiseressen hebben aangevoerd geen aanleiding gezien te oordelen dat de StAB ten onrechte de gevolgen van de crisis reeds vanaf 2008 bij zijn beoordeling heeft betrokken.
24. Wat betreft de invloed van concurrentie overweegt de rechtbank het volgende.
Reeds in het rapport van Van Hoogmoed wordt gesteld dat Auto Palace vanaf 1 oktober 2007 kan worden aangemerkt als concurrent. Dit bedrijf is eind 2010 door een ander overgenomen en de activiteiten zijn verder voortgezet onder de naam PIP Wasstraat.
Verder blijkt uit de stukken van de aanwezigheid van het bedrijf TipTopCar & Truckcleaning, welk bedrijf vanaf november 2008 “truckcleaning” aanbiedt, en per maart 2009 is uitgebreid met een personenwagen-wasstraat.
De stelling dat van die bedrijven, beiden gevestigd in Doetinchem, eerst veel later effect is uitgegaan is niet deugdelijk door eiseressen onderbouwd.
Gelet hierop heeft de StAB zich op het standpunt mogen stellen dat zij de opmerking van eiseressen dat de concurrentie pas in 2010 en 2012 (komst Carwash & Co te Doetinchem) van invloed kan zijn geweest, niet kan plaatsen. De conclusie is dat de grieven op dit punt niet slagen.
25. Eiseressen hebben ten aanzien van de kapitalisatiefactor betoogd dat de StAB heeft miskend dat Carwash niet met een “willekeurige” huurder kan worden vergeleken. Zij menen dat Carwash in feite vereenzelvigd kan worden met de eigenaar Hadeco.
26. In de eerste plaats merkt de rechtbank op dat onjuist is dat de StAB Carwash met een willekeurige huurder heeft vergeleken. De StAB heeft de positie van Carwash ten opzichte van eigenaar Hadeco gekwalificeerd als die van een “sterke” huurder, bijvoorbeeld omdat Carwash met opzegging van de huurovereenkomst geen rekening hoefde te houden (bladzijde 41 Stab-verslag).
Voorts heeft de StAB gemotiveerd betoogd waarom zij het niet logisch acht om hier de positie van de huurder gelijk te stellen aan die van de eigenaar (paragrafen 3.3 en 6.2.3 van het StAB-verslag).
In de eerste plaats blijft hoe dan ook staan dat er sprake is van een huurovereenkomst tussen Carwash en Hadeco.
Voorts heeft de StAB in aanmerking kunnen nemen dat Hadeco niet zelf een verzoek om nadeelcompensatie heeft ingediend en dat er bij Carwash geen vermogensschade optreedt.
Gelet op het feit dat bij een vereenzelviging van vennootschappen bij een verzoek om nadeelcompensatie ook de vraag aan de orde dient te komen of eventuele inkomensschade al dan niet geheel verdisconteerd is in eventuele vermogensschade (en andersom) is de rechtbank met de StAB van oordeel dat het niet logisch is om in het onderhavige geval, waar geen vermogensschade voor de huurders wordt geconstateerd vanwege hun positie als huurder, bij de bepaling van de inkomensschade en de daarmee verband houdende kapitalisatiefactor de positie van de huurders wel gelijk te stellen aan die van een eigenaar.
Gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende dat voor huurders van bedrijfsruimtes doorgaans een factor 7 wordt gehanteerd, onderschrijft de rechtbank het standpunt van de StAB dat met de kapitalisatiefactor 8 op afgewogen wijze rekening is gehouden met de bijzonderheden van dit geval.
De korting in verband met het normaal maatschappelijk risico
27. Eiseressen hebben betoogd dat een “regulier” kortingspercentage in verband met het normaal maatschappelijk risico onder omstandigheden onredelijk kan zijn.
Naar hun oordeel doen die omstandigheden zich hier voor en zijn die gelegen in het buitengewoon ingrijpende karakter van de infrastructurele werkzaamheden in relatie tot hun bedrijfsvoering.
28. Nog daargelaten dat deze stelling verder niet nader is onderbouwd en eiseressen deze grief niet hebben geuit bij het geven van een reactie op het conceptadvies van de StAB merkt de rechtbank op dat de StAB de concrete omstandigheden van het geval uitgebreid in aanmerking heeft genomen – zie paragraaf 3.4.3, van het StAB-verslag, met name bladzijde 47 – en aldus tot een afgewogen advies is gekomen.
De rechtbank ziet dan ook op grond van hetgeen eiseressen op dit punt hebben aangevoerd geen aanleiding terug te komen op hetgeen zij eerder over het maatschappelijk risico heeft overwogen bij rechtsoverweging 18.
Het voorgaande leidt de rechtbank tot de conclusie dat de grieven van eiseressen niet slagen, zodat zij aanleiding ziet voor wat betreft het zelf in de zaak voorzien aan te sluiten bij het StAB- advies, gelezen in samenhang met onderdelen van het bestreden besluit.
Conclusie nadeelcompensatie
29. Concreet betekent dit dat het verzoek van Autoschade wordt afgewezen en dat aan Carwash een bedrag aan nadeelcompensatie dient te worden toegekend van € 303.765,12,
te vermeerderen met mogelijk te lijden belastingschade en met wettelijke rente over de vergoeding vanaf 15 januari 2009 tot aan de dag der betaling. Het beroep van Carwash is dus gegrond, het beroep van Autoschade is ongegrond.
De vergoeding van bijkomende kosten
30. Ten aanzien van de door Carwash bij verweerder gevorderde bijkomende kosten heeft verweerder zich in het bestreden besluit op het standpunt gesteld dat Carwash geen aanspraak maakt op een vergoeding daarvan, omdat die kosten bij Hadeco zijn gefactureerd en dus ook door Hadeco zijn gemaakt. Volgens verweerder zijn Hadeco en Carwash niet met elkaar te vereenzelvigen. Verweerder heeft hier blijkens zijn verweerschrift nog aan toegevoegd dat de omstandigheid dat Hadeco en Carwash een fiscale eenheid vormen, nog niet wil zeggen dat de kosten ten laste van Carwash zijn gekomen. Volgens verweerder is niet aangetoond dat Carwash de kosten heeft gedragen. Verder heeft verweerder aangevoerd dat ten aanzien van de kosten van het inroepen van juridische bijstand niet is vast te stellen welke kosten zijn gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure, waarbij in aanmerking moet worden genomen dat het inroepen van die bijstand en ook de hoogte van de kosten redelijk moeten zijn.
31. Carwash heeft zich op het standpunt gesteld dat vergoeding van de bijkomende kosten ten onrechte is geweigerd, omdat Hadeco die kosten heeft doorbelast aan dochtermaatschappij Carwash. Carwash vordert verder in beroep vergoeding van de kosten voor het inwinnen van een advies over de schadebegroting van Verhagen ten bedrage van
32. Bij brief van 9 december 2014 heeft de rechtbank aan eiseressen verzocht:
a. a) om aan te geven welke kosten Carwash exact vordert die betrekking hebben op de fase voorafgaand aan het bestreden besluit;
b) te onderbouwen dat de gevorderde kosten ten behoeve van de onderhavige procedure zijn gemaakt, althans daaraan moeten worden toegerekend en de desbetreffende facturen te overleggen;
c) te onderbouwen dat de kosten door Hadeco aan Carwash zijn doorbelast.
Ten aanzien van de gevorderde kosten van Verhagen heeft de rechtbank verzocht te onderbouwen dat deze kosten betrekking hebben op de onderhavige procedure en dat zij zijn doorbelast aan Carwash.
33. Eiseressen hebben hierop bij brief van 20 januari 2015 gereageerd.
De gevorderde bijkomende kosten die zijn gemaakt voorafgaand aan het bestreden besluit betreffen volgens eiseressen de volgende kosten (tot een totaalbedrag van € 253.948,37):
1. extra reclame- en promotiekosten Carwash (€ 2.410) en Autoschade (€ 2.844)
2. accountantskosten (€ 402,50) en kosten fiscale adviezen (€ 3.431,75)
3. advocaatkosten in verband met wegonttrekkingsbesluit 2 (€ 54.270,41)
4. overige kosten deskundige bijstand (Verhagen) in verband met wegonttrekkingsbesluit 2 (€ 9.334,85)
5. financieringskosten 2009 (€ 90.637,85) en financieringskosten 2010 (€ 90.577,01).
Ter onderbouwing van de stelling dat de kosten aan Carwash zijn doorbelast, hebben eiseressen een factuur van 31 december 2012 overgelegd.
34. Verder heeft Carwash in de hiervoor aangehaalde brief aangevoerd dat zij nog advocaatkosten heeft gemaakt ten behoeve van de voorbereiding en indiening van het verzoek om nadeelcompensatie en juridische bijstand in de daaropvolgende procedure ten bedrage van
€ 23.013 (exclusief BTW, het bedrag inclusief BTW bedraagt € 27.385,74).
35. Ten aanzien van de gevorderde kosten van Verhagen ten bedrage van € 27.207,21 hebben eiseressen aangegeven dat het advies van Verhagen betrekking heeft op de vaststelling van het nadeel dat Carwash als gevolg van wegonttrekkingsbesluit 2 heeft ondervonden. Verder is het advies gebruikt bij de formulering van de beroepsgronden in de onderhavige procedure en is Verhagen bij de zitting aanwezig geweest. Met de factuur van 31 december 2012 zijn de kosten aan Carwash doorbelast, aldus eiseressen.
36. Verweerder heeft zich hierover op het standpunt gesteld dat ten aanzien van een aantal kosten niet is aangetoond dat deze zijn gemaakt ten behoeve van de onderhavige procedure en dat de gevorderde kosten niet voldoen aan de zogenoemde dubbele redelijkheidstoets. Verweerder acht de doorberekening van Hadeco aan Carwash niet aangetoond, nu de factuur van 31 december 2012 pas veel later is opgesteld dan het moment waarop de kosten zijn gemaakt. Het betreft dan ook volgens verweerder een achteraf toegepaste constructie.
37. De rechtbank overweegt ten aanzien van de bijkomende kosten als volgt.
Nu Hadeco een zogeheten holdingmaatschappij is die 100 % van de aandelen van Carwash
(en Autoschade) houdt en de in dit verband relevante kosten aan Carwash zijn doorbelast - hetgeen blijkt uit een overgelegde factuur van 31 december 2012 - ziet de rechtbank in het enkele feit dat bepaalde gevorderde kosten door Hadeco zijn betaald geen aanleiding om te oordelen dat die kosten uiteindelijk niet door Carwash zijn gedragen. De rechtbank acht het niet onaannemelijk dat er fiscale redenen aan ten grondslag liggen dat die doorbelasting op genoemde datum heeft plaatsgevonden.
Ad 1 extra reclame- en promotiekosten Carwash (€ 2.410) en extra reclame- en promotiekosten Autoschade (€ 2.844)
In navolging van het hetgeen is overwogen in het StAB-verslag (paragraaf 5.2) is de rechtbank van oordeel dat verweerder de beweerdelijke extra kosten voor reclame en promotie van Carwash en Autoschade op goede gronden niet voor vergoeding in aanmerking heeft gebracht. Uit de declaraties gericht aan Carwash en Autoschade kan niet worden opgemaakt of het extra kosten betreft in relatie tot wegonttrekkingsbesluit 2, aangezien andere gegevens met betrekking tot reclame- en promotiekosten ontbreken. Evenmin kan worden vastgesteld of de kosten zijn gemaakt om de negatieve gevolgen van wegonttrekkingsbesluit 2 te beperken. Daar komt bij dat quick repairs van Autoschade slechts een afgeleide zijn van wasbeurten en dat één van de onderliggende declaraties van € 948 ten behoeve van Autoschade betrekking heeft op de periode maart 2010 t/m februari 2011, terwijl Autoschade op 15 februari 2010 is verkocht. Die declaratie kan derhalve geen betrekking hebben op kosten die ten behoeve van Autoschade zouden zijn gemaakt.
Ad 2 accountantskosten (€ 402,50) en kosten fiscale adviezen (€ 3.431,75)
De rechtbank is met de Commissie van oordeel dat het redelijk is dat Carwash in verband met het verzoek haar accountant heeft benaderd en zij acht de hoogte van het bedrag ook niet onredelijk. De accountantskosten van € 402,50 die zien op de rekening van 11 maart 2009 komen dan ook voor vergoeding in aanmerking. Met de Commissie is de rechtbank ook van oordeel dat de fiscale adviezen niet met documenten zijn onderbouwd, zodat deze kosten reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking komen.
Ad 3 overige kosten deskundige bijstand (Verhagen) in verband met wegonttrekkingsbesluit 2 (€ 9.334,85)
Uit de declaratie van Verhagen Advies aan Hadeco blijkt dat deze kosten zijn gedeclareerd wegens “verrichte werkzaamheden gedurende februari en maart 2009 betreffende begroting complexwaarde in verband met bestemmingsplan “Lookwartier” van de gemeente Doetinchem”. Deze kosten hebben dus geen betrekking op de onderhavige procedure. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat eiseressen geen aanspraak maken op vergoeding van deze kosten.
Ad 5 financieringskosten 2009 (€ 90.637,85) en financieringskosten 2010 (€ 90.577,01)
Volgens Carwash gaat het hierbij om kosten die zijn gerelateerd aan het feit dat zij noodgedwongen financieringen heeft moeten aangaan om het wegvallen van inkomsten op te vangen. De financieringen zijn voor Carwash enerzijds noodzakelijk om haar bedrijfsvoering in afwachting van de schadeloosstelling te kunnen voortzetten; anderzijds was er zonder het wegonttrekkingsbesluit 2 geen noodzaak geweest voor het aangaan van die financieringen en de daarmee verbonden rentelasten.
Met de Commissie - rechtsoverweging 2.4.32 in haar concept-advies, zoals gehandhaafd bij haar definitieve advies - is de rechtbank van oordeel dat onvoldoende is onderbouwd dat sprake is van een rechtstreeks verband tussen deze kosten en wegontrekkingsbesluit 2.
Verweerder heeft deze kosten dan ook terecht niet voor vergoeding in aanmerking gebracht.
38.
Ten aanzien van de gevorderde advocaatkosten
In de eerste plaats is verzocht om advocaatkosten ad € 54.270, 41 die volgens Carwash zijn gemaakt ter voorkoming en beperking van (dreigende schade) ter voorkoming van wegonttrekkingsbesluit 2.
Naar het oordeel van de rechtbank komen die kosten reeds hierom niet voor vergoeding in aanmerking omdat op geen enkele wijze aannemelijk is gemaakt dat het kosten betreft die zijn gemaakt ter voorkoming en beperking van schade die rechtstreeks verband met wegonttrekkingsbesluit 2.
Daarnaast heeft Carwash advocaatkosten gemaakt in het kader van het voorbereiden en indienen van het nadeelcompensatieverzoek en de daarop gevolgde procedure voorafgaand aan het bestreden besluit, begroot op € 27.385,74 (inclusief BTW).
De Commissie heeft eerder overwogen dat eiseressen voor vergoeding van een gedeelte van die advocaatkosten in aanmerking kunnen komen. Verweerder heeft vergoeding van de kosten bij het bestreden besluit afgewezen, omdat deze kosten niet door Carwash zijn betaald.
Ondanks dat de declaraties zijn gericht aan Hadeco stelt verweerder zich blijkens zijn reactie van 16 februari 2015 thans op het standpunt dat een vergoeding van € 1.750, zijnde 10 uren x een uurtarief van € 175, redelijk wordt geacht.
De rechtbank is van oordeel dat Carwash in deze fase van de procedure in redelijkheid een advocaat heeft ingeschakeld. Zij acht, mede gelet op het feit dat in deze procedure de Commissie is ingeschakeld een vergoeding van 10 uur tegen een uurtarief van € 175 redelijk.
De rechtbank stelt deze vergoeding vast op € 1.750.
39.
Ten aanzien van de gevorderde kosten ten bedrage van € 27.207,21 in verband met het advies Verhagen van 29 maart 2012.
Nu dit, in de beroepsfase ingebrachte, rapport er mede zorg voor heeft gedragen dat bij de rechtbank twijfels zijn gerezen over de juistheid van de grondslag van het bestreden besluit komt Carwash een vergoeding toe in verband met dit rapport.
Voor wat betreft het uurtarief ziet de rechtbank aanleiding aansluiting te zoeken bij het door de AbRvS gehanteerde forfaitaire bedrag van € 75,00 per uur voor een deskundigenrapport
(zie overweging 6.3 in de uitspraak van de AbRvS van 16 juli 2014, ECLI:RVS:2014:2592).
Bedoeld rapport ziet niet uitsluitend op de gevolgen van wegonttrekkingsbesluit 2;
de rechtbank begroot dat onderdeel op 40 uren, zodat het bedrag aan vergoeding op € 3.000 wordt bepaald.
40.
Conclusie bijkomende kosten
De rechtbank concludeert dat verweerder dat verweerder de vergoeding van bijkomende kosten, vermeld bij overweging 33, onderdelen 1, 2 - voor wat betreft de fiscale adviezen -,
3, 4 en 5 terecht heeft afgewezen.
De rechtbank bepaalt de vergoeding voor bijkomende kosten op € 1.750 aan advocaatkosten, € 402,50 aan accountantskosten en € 3000 aan overige deskundigenkosten, in totaal
€ 5.152,50
41. Omdat de rechtbank het beroep van Carwash gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan Carwash het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
42. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door Carwash gemaakte kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. In verband met de omvang en complexiteit van de zaak is naar het oordeel van de rechtbank toepassing van wegingsfactor 2 gerechtvaardigd (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de AbRvS van 5 november 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3915). De rechtbank stelt de kosten op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 2.940 (1 punt voor het indienen van het bezwaar- tevens beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke zienswijze na het StAB-verslag, 0,5 punt voor het indienen van een reactie ten aanzien van de bijkomende kosten, met een waarde per punt van € 490, - en een wegingsfactor 2).