ECLI:NL:RBGEL:2015:4222

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
26 juni 2015
Publicatiedatum
29 juni 2015
Zaaknummer
4078908 15-14388; 4078907 15-14387; 4078909 15-14389; 4182306 15-20190; 4215605 15-22038; 4177458 CB 35734
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor uitbetaling erfdeel, verbouwing en verhuur winkelpand in het kader van curatele

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 26 juni 2015 uitspraak gedaan in een aantal verzoeken van de curator van curanda, die onder curatele staat. De verzoeken betroffen onder andere de uitbetaling van een erfdeel, de verbouwing van een winkelpand, het afdwingen van een geriatrisch onderzoek, het aangaan van een huurovereenkomst en de kosten van rechtsbijstand. De curator heeft op 21 april 2015 en 2 juni 2015 verschillende verzoeken ingediend. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de kinderen van curanda, met uitzondering van dochter [naam A] en zoon [naam B], geen belanghebbenden zijn in deze verzoeken. De kantonrechter heeft het verzoek tot uitbetaling van het erfdeel van € 156.096,-- aan dochter [naam A] toegewezen, omdat het testament van de vader dit mogelijk maakt. Tevens is toestemming verleend voor de verbouwing van het winkelpand, omdat dit de verhuurbaarheid ten goede zal komen. Het verzoek tot het afdwingen van een geriatrisch onderzoek is afgewezen, omdat de curator dit niet kan afdwingen. De kantonrechter heeft wel aangegeven dat de curator curanda kan ophalen en mee kan nemen naar een arts, die kan beoordelen of een onderzoek noodzakelijk is. Voor de huurovereenkomst is ook toestemming verleend, onder de voorwaarde dat de voorgevel van het pand wordt verbouwd op kosten van de verhuurder. De kantonrechter heeft de verzoeken van zoon [naam B] afgewezen, omdat hij geen belanghebbende is en het verzoek niet in het belang van curanda is. De beslissing is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffie.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team bewind & erfrecht
Zittingsplaats Zutphen
Zaaknummer: 4078908 15-14388 (opeisen erfdeel)
4078907 15-14387 (verbouwing [adres 1])
4078909 15-14389 (geriatrisch onderzoek)
4182306 15-20190 (aangaan huurovereenkomst [adres 1])
4215605 15-22038 (advocaatkosten)
4177458 (kosten rechtsbijstand [naam B])
CB 35734

beschikking van de kantonrechter d.d. 26 juni 2015

in de zaak van

[moeder], geboren [1926],

thans wonende te [plaats], [adres 2],
verder te noemen: curanda
waarvan curator is:

[curator],

[adres, plaats].

De verzoeken

I Het verzoek van de curator van 21 april 2015, namens [naam A], om tot uitkering van het erfdeel uit de nalatenschap van vader over te gaan;
II Het verzoek van de curator van 21 april 2015 om het winkelpand in de [adres 1] te [plaats] te verbouwen voor een bedrag van € 18.671,62;
III Het verzoek van de curator van 21 april 2015 om, voor zover dit tot de mogelijkheden behoort, een geriatrisch onderzoek van curanda af te dwingen;
IV Het verzoek van de curator van 2 juni 2015 om een huurovereenkomst aan te gaan met betrekking tot het winkelpand [adres 1] te [plaats];
V Het verzoek van de curator van 2 juni 2015 aan de kantonrechter om te beschikken dat de kosten voor het inschakelen van een advocaat in verband met de hoger beroepsprocedure voor rekening komen van de persoon die hoger beroep instelt;
VI Het verzoek van [naam B] van 4 juni 2015, om zijn kosten van rechtsbijstand zowel in eerste aanleg als in hoger beroep voor rekening van curanda te laten komen.
De verzoeken zijn behandeld ter zitting op 16 juni 2015, waar de curator is verschenen.

De beoordeling

De kantonrechter merkt allereerst op dat de kinderen van curanda op basis van het arrest van de Hoge Raad van 11 januari 2002, NJ 2002/463, in alle voorgelegde verzoeken geen belanghebbende zijn, met uitzondering van [naam A] met betrekking tot verzoek I en [naam B] met betrekking tot verzoek VI.

Verzoek I

Met betrekking tot verzoek I heeft de kantonrechter vastgesteld dat in het testament van vader onder E. Bijzondere bepalingen, onder 1, sub c, is opgenomen dat “de geldvorderingen van de overige erfgenamen op zijn echtgenote (curanda) opeisbaar zijn bij haar overlijden en daarnaast: C. bij haar faillissement, indien mijn echtgenote surseance van betaling aanvraagt, wanneer aan haar surséance van betaling of schuldsanering volgens de wet wordt verleend, alsmede bij haar ondercuratelestelling of de onderbewindstelling van haar vermogen”.
De kantonrechter is van oordeel dat, nu uit het testament blijkt dat de erfdelen opeisbaar zijn, het erfdeel van € 156.096,-- (inclusief de wettelijke rente) aan dochter [naam A] dient te worden uitbetaald.
Ter zitting is aan de orde gekomen dat alle kinderen hun erfdeel kunnen opeisen. De kinderen moeten zich hierbij wel realiseren dat door het opeisen van hun erfdeel zij hun moeder in een positie brengen dat zij wegens gebrek aan liquide middelen onroerend goed moet verkopen. In het slechtste geval zal ook het winkelpand in de [adres 1] moeten worden verkocht en zal moeder de huurinkomsten uit dat pand mislopen.

Verzoek II

Met betrekking tot verzoek II stelt de kantonrechter vast dat uit de verstrekte informatie blijkt dat verbouwing van het winkelpand [adres 1] te [plaats] de verhuurbaarheid ten goede zal komen. In de inmiddels gesloten huurovereenkomst, waarop verzoek IV betrekking heeft, is ook afgesproken dat rechthebbende deze verbouwing op haar kosten zal uitvoeren. In de huidige staat is er weinig belangstelling voor het pand. De kantonrechter is van oordeel dat het in het belang van de rechthebbende is dat het winkelpand zo spoedig mogelijk weer wordt verhuurd en zal derhalve toestemming verlenen voor het verbouwen van het winkelpand conform de overgelegde offerte voor een bedrag van € 18.671,62.

Verzoek III

In verzoek III heeft de curator aangegeven en ter zitting is door hem toegelicht, dat hij graag een goed beeld zou krijgen van wat de meest geschikte woon- en zorgvorm voor curanda is. Curanda woont nu in bij dochter [naam C] en ligt daar de gehele dag in bed. Moeder wordt niet meer gestimuleerd en geactiveerd om uit bed te komen en nog enige vorm van dagbesteding te hebben. Om dit beeld te verkrijgen zou de curator graag zien dat moeder door een geriater wordt onderzocht. Ook de door hem geraadpleegde huisarts van moeder acht een dergelijk onderzoek geschikt, maar zij kan haar patiënt daar niet toe dwingen.
De kantonrechter is het eens met de curator dat een geriatrisch onderzoek een goed beeld zou kunnen geven van de situatie van moeder. Een machtiging hiervoor kan hij echter niet verlenen, aangezien het meewerken aan een dergelijk onderzoek niet door de curator kan worden afgedwongen.
In titel 16 van Boek I van het Burgerlijk Wetboek (BW) is geen bepaling opgenomen vergelijkbaar met artikel 1:453, lid 5, BW, omdat de curandus handelingsonbekwaam is. Op zichzelf staat het de curator vrij om curanda op te halen bij haar verblijfsadres en haar (ook tegen haar wil) mee te nemen naar een arts. Vervolgens is het aan de arts om op grond van artikel 7:465, lid 6, BW te beoordelen of sprake is van een verrichting van niet ingrijpende aard, althans van ingrijpende aard, die kennelijk niet zonder ernstig nadeel voor curanda kan worden uitgesteld.
Wel geeft de kantonrechter mee dat de curator bepaalt waar moeder woont en dat, mocht de curator van mening zijn dat moeders verzorging in een zorginstelling beter geborgd zou zijn, hij dit eventueel via een kort geding kan afdwingen.

Verzoek IV

De curator heeft verzocht een huurovereenkomst voor het pand in de [adres 1] te [plaats] aan te mogen gaan met [naam winkel] voor een periode van 5,5 jaar + 5 jaar. De huursom zal € 57.500,-- per jaar bedragen, exclusief BTW. De huur gaat in per 1 juli 2015, waarbij een huurvrije periode is afgesproken tot 1 januari 2016. De borg bedraagt drie maanden huur. Voorwaarde is dat de voorgevel van het pand wordt verbouwd op kosten van de verhuurder.
De kantonrechter acht het in het belang van de rechthebbende dat het winkelpand weer verhuurd wordt en gaat akkoord met de verhuur en de daaraan gestelde voorwaarde en zal hiervoor machtiging verlenen.

Verzoek V

De curator heeft bericht ontvangen dat hoger beroep is ingesteld tegen de ondercuratelestelling van moeder. De curator is van mening dat het instellen van hoger beroep eerder is ingegeven door dochter [naam C], dan door moeder zelf. Moeder zelf is waarschijnlijk onwetend van dit hoger beroep dan wel staat zij onverschillig tegenover dit juridisch geweld.
De curator maakt zich wel zorgen over alle advocaatkosten die inmiddels al zijn gemaakt tot dusver, te weten € 24.000,--, en de nog te maken kosten. [advocaat] heeft inmiddels weer een nota van € 1.500,-- ingediend.
De curator verzoekt de kantonrechter aan te geven dat de komende advocaatkosten worden betaald door de feitelijke partij die hoger beroep heeft ingesteld.
De kantonrechter is van oordeel dat het inderdaad hoogst twijfelachtig is of het de wens van moeder is om in hoger beroep te gaan. De kantonrechter die moeder in januari 2015 heeft bezocht heeft vastgesteld dat moeders geestelijke toestand dermate slecht is dat zij heel veel dingen niet meer weet, zoals bijvoorbeeld haar verjaardag, de namen van haar kleinkinderen en welk bedrijf zij vroeger met haar man heeft gehad. Ook wist zij niet wie haar advocaat mr. J.G. Kalk was, die bij dit gesprek ook aanwezig was, en in welke hoedanigheid [advocaat] daar was.
De kans dat moeder zelf aan [advocaat] opdracht heeft gegeven namens haar in hoger beroep te gaan tegen haar ondercuratelestelling mag derhalve als vrijwel nihil worden ingeschat.
De kantonrechter laat het aan de curator over of hij in deze situatie de kosten van [advocaat] nog langer vergoedt.
Verzoek VI
Op 4 juni 2015 is een schrijven ontvangen van zoon [naam B], waarin hij aangeeft bezwaar te hebben tegen het ingestelde hoger beroep, aangezien hij dit niet in het belang van zijn moeder acht. Ook acht hij het eenvoudigweg onmogelijk dat dit hoger beroep op verzoek van of in opdracht van zijn moeder is ingesteld, aangezien zijn moeder al gedurende enige tijd niet langer in staat is haar wil te bepalen.
Op 8 mei 2015 heeft [naam B] een klacht ingediend bij de deken van de Orde van Advocaten tegen advocaat [advocaat] vanwege het feit dat [advocaat] volgens hem niet uitsluitend het belang van zijn moeder heeft behartigd, maar ook is opgetreden namens zijn zus [naam C]. Aangezien [naam C] tegengestelde belangen heeft is de handelwijze van [advocaat] laakbaar.
Mocht de kantonrechter echter bepalen dat zijn moeder in hoger beroep kan gaan en dat ook alle daarmee gemoeid zijnde advocaatkosten ten laste van haar vermogen mogen komen, dan zal [naam B] zich genoodzaakt voelen ook in hoger beroep te gaan om een tegengeluid namens zijn moeder te laten horen. [naam B] heeft de curator verzocht de door hem te maken kosten van rechtsbijstand dan ook ten laste van zijn moeder te laten komen.
Ook heeft hij aan de curator verzocht de kosten van rechtsbijstand in de procedure in eerste aanleg voor rekening van zijn moeder te laten komen.
De kantonrechter wijst met betrekking tot dit verzoek naar het hierboven in deze uitspraak vastgestelde standpunt dat de kinderen geen belanghebbenden zijn en derhalve geen verzoeken kunnen doen. Overigens is het verzoek van [naam B] ook niet in het belang van zijn moeder, nu het de taak van de curator is zijn standpunt in hoger beroep aan het Hof kenbaar te maken.

De beslissing

De kantonrechter:
  • Wijst het verzoek namens [naam A] toe tot uitbetaling van haar erfdeel uit de nalatenschap van vader tot een bedrag van € 156.096,-- (exclusief wettelijke rente);
  • Verleent machtiging voor verbouwing van het winkelpand in de [adres 1] te [plaats] voor een bedrag van € 18.671,62;
  • Verleent machtiging voor verhuur van het winkelpand in de [adres 1] tegen een huurprijs van € 57.500,-- (ex. Btw) per jaar, ingaande 1 juli 2015, waarbij de huurbetalingen ingaan per 1 januari 2016, onder de voorwaarde dat de voorgevel van het pand wordt verbouwd op kosten van de verhuurder;
  • Wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.C. Haasnoot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffie op 26 juni 2015.
Coll.: AG
Verzonden: