ECLI:NL:RBGEL:2015:4133

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
19 juni 2015
Publicatiedatum
23 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 15 _ 2455
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van omgevingsvergunning voor de bouw van appartementen in Ede

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Gelderland op 19 juni 2015 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening met betrekking tot een omgevingsvergunning die was verleend voor de bouw van 3 appartementen en 6 maisonnettes in Ede. Verzoekster, bijgestaan door haar gemachtigde mr. P.H.N. van Spanje, heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Ede, dat op 10 november 2014 een omgevingsvergunning had verleend aan een derde-partij voor de bouwactiviteiten. Het bestreden besluit, waarin het bezwaar van verzoekster ongegrond werd verklaard, leidde tot het indienen van een beroep door verzoekster.

Tijdens de zitting op 5 juni 2015 is de zaak behandeld. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de vergunningverlening in strijd is met de bestemmingsplannen, met name met betrekking tot de voorgevel en de afstand tot de perceelsgrens. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de voorgevel van het bouwplan niet in overeenstemming is met de vereisten van het bestemmingsplan, en dat de belangen van verzoekster zwaarder wegen dan die van de derde-partij. Daarom heeft de voorzieningenrechter besloten om het bestreden besluit te schorsen tot na de uitspraak in de hoofdzaak.

De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat de gemeente Ede het griffierecht van verzoekster moet vergoeden en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, vastgesteld op € 980,-. Deze uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/2455

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 juni 2015

op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster,

(gemachtigde: mr. P.H.N. van Spanje),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Edete Ede, verweerder.
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij],te Bennekom.

Procesverloop

Bij besluit van 10 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder aan de derde-partij een omgevingsvergunning verleend voor de activiteiten het (ver)bouwen van een bouwwerk, het maken, hebben of veranderen van een uitweg en het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke ordening.
Bij besluit van 21 april 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekster ongegrond verklaard.
Verzoekster heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verzoekster heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 juni 2015. Verzoekster is in persoon verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. M.C.L. van den Broeke. Namens de derde-partij is verschenen [naam 1], bijgestaan door [naam 2].

Overwegingen

De derde-partij heeft een aanvraag ingediend voor de bouw van 3 appartementen en 6 maisonnettes aan de [adres].
Het perceel waarop het bouwplan is voorzien heeft in het bestemmingsplan “Bennekom-West” de bestemming “Gemengd-1”.
In dat plan luiden de bouwregels voor hoofdgebouwen als volgt.
7.2.1 Hoofdgebouwen
Voor het bouwen van hoofdgebouwen gelden de volgende bepalingen:
a. a) Hoofdgebouwen mogen uitsluitend binnen het op de verbeelding aangegeven bouwvlak worden gebouwd.
b) Het bouwvlak mag, met in achtneming van sub c, volledig worden bebouwd, tenzij anders is aangegeven op de verbeelding.
c) Voor zover de hoofdgebouwen binnen het bouwvlak niet op de zijdelingse perceelsgrens of perceelsgrenzen aaneen worden gebouwd, moet de afstand tussen het hoofdgebouw en de zijdelingse perceelsgrens of perceelgrenzen ten minste 2,5 m zijn. Deze minimum-afstandsmaat geldt niet daar waar het bouwvlak grenst aan gronden die volgens de daaraan gegeven bestemming niet bebouwd mogen worden met gebouwen.
d) De voorgevel moet worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter.
e) De bouw- en goothoogte mag niet meer bedragen dan is aangegeven op de verbeelding.
Ingevolge artikel 25, aanhef en onder a, van de planregels kan het bevoegd gezag bij omgevingsvergunning afwijken van de in de regels gegeven maten, afmetingen en percentages tot niet meer dan 10% van die maten, afmetingen en percentages.
Ingevolge artikel 1 van de planregels zijn
de voorgevellijn: de lijn waarin de voorgevel van een bouwwerk is gelegen alsmede het verlengde daarvan;
en de voorgevelrooilijn: de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
Verweerder heeft een omgevingsvergunning verleend voor het gebruik van gronden of bouwwerken in strijd met de regels van ruimtelijke ordening omdat met het bouwplan de in het bestemmingsplan maximaal toegestane bouwhoogte wordt overschreden. Daarnaast wordt er buiten het bouwvlak gebouwd en wordt de minimaal vereiste afstand tot de zijerfgrens niet gehaald.
Voor de overschrijding van de bouwhoogte is vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 1, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) (binnenplanse afwijkingsbevoegdheid) en artikel 25 van het bestemmingsplan (10% regeling).
Voor de overschrijding van het bouwvlak en de minimale afstand tot de zijerfgrens is vergunning verleend met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a, sub 2, van de Wabo (kruimelgevallenregeling) en artikel 4, eerste lid, van bijlage II bij het Besluit omgevingsrecht (Bor).
Tegen de vergunningverlening voor de activiteit maken/veranderen van een uitrit zijn geen gronden aangevoerd.
Verzoekster stelt dat de voorgevel, in strijd met artikel 7.2.1, aanhef en onder d, van de planregels, niet is gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter. Daarnaast stelt verzoekster dat verweerder bij het afwijken van het bestemmingsplan onvoldoende rekening heeft gehouden met haar belangen.
De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 7.2.1, onder d, van de planregels moet de voorgevel worden gesitueerd in de voorgevelrooilijn of op een afstand van niet meer dan 2 m daarachter. Ingevolge artikel 1 van de planregels is de voorgevelrooilijn de grens van het bouwvlak die gericht is naar de weg en waarop de bebouwing is georiënteerd.
Omdat het bouwvlak op een hoek van twee wegen is gesitueerd, zijn twee zijden van het bouwvlak gericht naar een weg: de zuidzijde van het bouwvlak is gericht naar de [straat 1] en de oostzijde van het bouwvlak is gericht naar de [straat 2]. De grens van het bouwvlak aan de zijde van de [straat 2] is gelegen in het verlengde van de voorgevelrooilijnen van de overige aan die straat gelegen bebouwing. De grens van het bouwvlak aan de [straat 1] ligt ten opzichte van de voorgevelrooilijnen van de overige aan die weg gesitueerde bebouwing terug (en dus niet in het verlengde daarvan). Gelet daarop is de voorzieningenrechter van oordeel dat (in ieder geval ook) de grens van het bouwvlak aan de [straat 2] als voorgevelrooilijn is aan te merken.
Tussen de [straat 1] en de bebouwing aan die zijde komen parkeerplaatsen. Aan die zijde van de bebouwing zijn verder tuindeuren en woonkamers gesitueerd. Veruit de meeste ramen zijn gericht op de [straat 1]. Architectonisch is het gebouw ook op de [straat 1] gericht. Aan de zijde van de [straat 2] bevindt zich een bijna blinde muur, met maar een viertal gevelopeningen. Wel bevindt zich aan deze zijde de poort die via een kleine binnenplaats de hoofdtoegang geeft tot de woningen en appartementen. De toegangen tot de woningen van de appartementen zelf zijn aan de noordzijde gesitueerd, aan de zijde van de perceelgrens met verzoekster. Bij de poort zijn ook de brievenbussen gesitueerd.
Gelet op deze bebouwing is de voorzieningenrechter van oordeel dat, alhoewel de gevel aan de [straat 2] ruimtelijk de uitstraling heeft van een zijgevel, zou kunnen worden betoogd dat niettemin de gevel aan de [straat 2] als voorgevel kan worden aangemerkt omdat daar de hoofdingang met brievenbussen is gesitueerd. Eveneens gelet op deze bebouwing acht de voorzieningenrechter de stelling, dat de gevel aan de [straat 1] als voorgevel moet worden aangemerkt, niet juist.
Omdat uit het voorgaande al volgt dat de voorzieningenrechter wel twijfel heeft wat de juiste uitleg van het bestemmingsplan in dit geval is, zal hij niet tegelijk de bodemzaak afdoen en zich beperken tot het treffen van een voorlopige voorziening. De vraag wat de voorgevel is, zal in de bodemzaak definitief worden beslecht.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder er naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter weliswaar ten onrechte van is uitgegaan dat de voorgevel aan de zijde van de [straat 1] is gelegen, maar niettemin tot het juiste oordeel is gekomen dat de voorgevel in de voorgevelrooilijn is gelegen. Immers, de voorgevel aan de zijde van de [straat 2] is in de voorgevelrooilijn aan die zijde gelegen.
Echter, door uit te gaan van de onjuiste voorgevel is verweerder ook uitgegaan van de onjuiste zijdelingse perceelgrens. Verweerder is er immers niet vanuit gegaan dat de grens tussen het perceel van verzoekster en het bouwplan een zijdelingse perceelgrens is. Als de gevel aan de [straat 2] de voorgevel is, is dat echter wel zo. Volgens het bouwplan is de afstand van de bebouwing tot de perceel van verzoekster niet overal 2,5 meter. In zoverre had verweerder aldus ook moeten afwijken van het bestemmingsplan en daarbij de belangen van verzoekster moeten betrekken.
Kortom, de voorzieningenrechter is er niet van overtuigd dat het bestreden besluit rechtens juist is. Omdat de belangen van verzoekster bij het tegenhouden van de bouw prevaleren over de belangen van derde-partij om te gaan bouwen, zal de voorzieningenrechter het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toewijzen en het bestreden besluit schorsen tot na de uitspraak in de hoofdzaak.
Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat verweerder aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verweerder voorts in de door verzoekster gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 490,- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter;
  • schorst het bestreden besluit tot na de uitspraak in de hoofdzaak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster ten bedrage van € 980;
  • gelast dat verweerder het door verzoekster betaalde griffierecht van € 167 aan haar vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van mr. M.G.J. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 19 juni 2015.
griffier
voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.