ECLI:NL:RBGEL:2015:4004

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 juni 2015
Publicatiedatum
18 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 2599
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toerekening van winstuitkering en werkgeversbijdrage in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland uitspraak gedaan over de toerekening van een winstuitkering en een werkgeversbijdrage aan de uitkering van eiseres op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Eiseres ontving een arbeidsongeschiktheidsuitkering en had in 2012 een eenmalige zorgbijdrage en een winstuitkering ontvangen. De verweerder, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, had deze bedragen toegerekend aan het jaar 2012, wat leidde tot een terugvordering van teveel betaalde uitkering. Eiseres was het hier niet mee eens en stelde dat de bedragen in mindering moesten worden gebracht in de maand van uitbetaling.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen duidelijke regeling is die aangeeft aan welke periode de winstuitkering en de werkgeversbijdrage moeten worden toegerekend. De rechtbank heeft verweerder gevraagd om zijn standpunt te motiveren, waarbij verweerder zich beriep op interne richtlijnen. De rechtbank oordeelde dat de betrokken inkomsten weliswaar genoten zijn, maar dat het geschil vooral ging over de periode van toerekening. De rechtbank heeft uiteindelijk geoordeeld dat de winstuitkering en de werkgeversbijdrage aan de maand van uitbetaling moeten worden toegerekend, en heeft het bestreden besluit van verweerder vernietigd.

De rechtbank heeft verweerder opgedragen om binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit te nemen waarin de toerekening van de uitkeringen correct wordt uitgevoerd. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres, die zijn begroot op € 1225,-. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun recht om in hoger beroep te gaan.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/2599

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

(gemachtigde: mr. P. Bobeldijk),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluiten van 30 en 31 oktober 2013 (de primaire besluiten) heeft verweerder het recht van eiseres op uitkering op de voet van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) over het jaar 2012 opnieuw berekend en de teveel betaalde uitkering van eiseres teruggevorderd.
Bij besluit van 28 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 29 oktober 2014. Eiseres is aldaar verschenen, bijgestaan door mr. A. Faber-Speksnijder. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E. van de Brink.
Op 13 november 2014 heeft de rechtbank het onderzoek heropend en een aantal vragen aan verweerder gesteld.
Bij brief van 5 januari 2015 heeft verweerder op deze vragen gereageerd. Vervolgens heeft eiseres bij brief van 5 februari 2015 op de reactie van verweerder gereageerd.
Nadien hebben partijen de rechtbank toestemming gegeven om zonder nadere zitting uitspraak te doen.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiseres ontvangt een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de WAO berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 25 tot 35%. Haar inkomsten worden –indien meer dan evenredig aan de vastgestelde mate van arbeidsongeschiktheid- op de uitkering in mindering gebracht. Naast haar reguliere maandelijkse inkomsten heeft eiseres in januari 2012 een bedrag van € 209,80 bruto van haar werkgever ontvangen aan werkgeversbijdrage eenmalige zorg Agis en in juni 2013 een winstuitkering over het jaar 2012 van € 393,06 bruto.
Verweerder heeft deze bedragen toegerekend aan het jaar 2012, omgerekend naar bedragen per maand en vervolgens bij de reguliere loonbetalingen per maand opgeteld. De totale inkomsten per maand leiden tot een lagere arbeidsongeschiktheidsklasse over de maanden januari t/m juni 2012, september 2012 en november en december 2012. In verband hiermee is bij de primaire besluiten vastgesteld dat een bedrag van € 1.217,92 bruto teveel aan uitkering is betaald, welk bedrag verweerder van eiseres terugvordert. Met het bestreden besluit heeft verweerder de bezwaren van eiseres daartegen ongegrond verklaard.
2. Eiseres betoogt dat de winstuitkering en de werkgeversbijdrage eenmalige zorg in mindering moeten worden gebracht in de maand waarin uitbetaling plaatsvindt. Zij verwijst hiertoe onder meer naar een tweetal beslissingen van verweerder van 22 februari 2013 en 25 april 2013 waar uit blijkt dat de werkgeversbijdrage eenmalige zorg Agis welke zij in januari 2013 heeft ontvangen wel op de uitkering van de maand januari 2013 in mindering is gebracht.
3. De rechtbank stelt voorop dat artikel 44 van de WAO noch een andere regeling duidelijk maakt aan welke periode een winstuitkering of een werkgeversbijdrage eenmalige zorg moet worden toegerekend. Ter zitting heeft verweerder ter toelichting naar niet in het dossier aanwezige interne richtlijnen verwezen. In dit alles heeft de rechtbank aanleiding gezien verweerder te verzoeken onder meer de volgende vragen te beantwoorden:
I. Eiseres heeft in juni 2013 een winstuitkering van haar werkgever ontvangen. Deze winstuitkering is door verweerder op grond van artikel 44 van de WAO op de uitkering in mindering gebracht over het jaar 2012. Het in het bestreden besluit ingenomen –en ter zitting herhaalde- standpunt van verweerder is dat voor de WAO geldt dat inkomen uit arbeid moet worden toegerekend aan de periode waarop het betrekking heeft.
De rechtbank verzoekt verweerder dit standpunt nader te motiveren en daarbij mede in ogenschouw te nemen dat in de fiscale wet- en regelgeving uitgangspunt is dat inkomsten geacht worden te zijn genoten in het jaar van uitbetaling.
II. De rechtbank verzoekt verweerder te motiveren waarom er in dit geval voor is gekozen om zowel de winstuitkering als de in januari 2012 ontvangen werkgeversbijdrage eenmalige zorg Agis maandelijks toe te rekenen aan het gehele jaar 2012 en niet slechts aan de maand waarin bedoelde bedragen daadwerkelijk door eiseres zijn ontvangen. Ter zitting heeft verweerder zich beroepen op interne richtlijnen. De rechtbank verzoekt verweerder om inzicht te verschaffen in deze interne richtlijnen om enerzijds deze richtlijnen te kunnen toetsen en anderzijds te kunnen beoordelen of er sprake is van een bestendige gedragslijn van verweerder.
4. Bij brief van 5 januari 2015 heeft verweerder op deze vragen gereageerd door te stellen dat het bij artikel 44 van de WAO niet alleen gaat om het korten van verdiensten, maar ook om het bepalen van de fictieve mate van arbeidsongeschiktheid. Deze fictieve mate van arbeidsongeschiktheid kan niet worden vastgesteld aan de hand van hetgeen in een bepaald tijdvak is uitbetaald. Het accent ligt dus op hetgeen betroken kan verdienen. Voorts wijst verweerder erop dat eiseres bij brief van 27 oktober 2014 heeft gesteld dat zij zich kan vinden in het korten van de inkomsten op haar uitkering, zodat het geschil alleen betrekking heeft op de perioden waarover deze inkomsten moeten worden toegerekend. Voorts heeft verweerder een aantal pagina’s uit het interne handboek bijgevoegd.
5. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat eiseres niet betwist dat de betrokken inkomsten zijn genoten. Het geschil heeft daarom alleen betrekking op de periode waarover die inkomsten moeten worden toegerekend, zodat verweerder op basis van dit inkomen een mate van arbeidsongeschiktheid kan berekenen, de zogenaamde fictieve schatting, op basis waarvan uitbetaling van de uitkering plaatsvindt, zoals verweerder ook nog eens aangeeft in de brief van 5 januari 2015.
Op de vraag die de rechtbank beantwoord wilde zien, geeft deze brief van 5 januari 2015 echter geen antwoord. Uit het door verweerder ingebrachte afschrift van het interne handboek blijkt niet meer dan dat de toepassing van de loon-over systematiek, die geldt bij het bepalen van het inkomen in het kader van artikel 44 van de WAO, inhoudt dat het inkomen dat in een bepaald periode wordt ontvangen, toegerekend wordt aan de periode waarvoor het is bedoeld. Waarom de winstuitkering dan wel de werkgeversbijdrage eenmalige zorg bedoeld is voor en moet worden toegerekend aan alle maanden van 2012, blijkt echter niet uit die interne richtlijnen en is door verweerder in zijn brief van 5 januari 2015 ook niet nader toegelicht. Daarbij heeft verweerder, anders dan verzocht, ook geen aandacht besteed aan vraag van de rechtbank om daarbij de fiscale wet- en regelgeving te betrekken. Dit omdat in het kader van de systematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen ter zake alsmede in wetsvoorstel 33988 (Tweede Kamer, 2014-2015, 33 988, nr 11, zie in het bijzonder pagina 8), strekkende tot aanpassing van artikel 44 van de WAO, uitgangspunt is dat loon wordt geacht te zijn genoten over het aangiftetijdvak waarover de werkgever van het loon opgave heeft gedaan.
Kortom, de wet noch enige andere regeling geeft regels over de wijze waarop verweerder de betrokken betalingen dient toe te rekenen aan een bepaalde periode. Wel is uitgangspunt van de regelgeving dat aangesloten wordt bij het aangiftetijdvak. In dat licht bezien is de rechtbank van oordeel dat in het bestreden besluit in strijd is met (de systematiek van) artikel 44 van de WAO omdat de betrokken winstuitkering en werkgeversbijdrage eenmalige zorg niet zijn toegerekend aan de maand waarin deze uitkeringen zijn uitbetaald maar ten onrechte zijn toegerekend aan alle maanden over het jaar 2012. Het beroep is daarom gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking.
Aan de overige beroepsgronden en komt de rechtbank dan niet toe.
6. Om het geschil definitief te beslechten ziet de rechtbank aanleiding verweerder op te dragen een nieuwe besluit op bezwaar te nemen waarin de betrokken winstuitkering en werkgeversbijdrage eenmalige zorg overeenkomstig de wettelijke uitgangspunten worden toegerekend aan de maand waarin deze uitkeringen zijn ontvangen, te weten juni 2013 en januari 2012.
7. De rechtbank acht termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht en verweerder te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten, welke zijn begroot op € 1225,- aan kosten van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, en 0,5 punt voor de schriftelijke uiteenzetting na heropening, waarde per punt € 490). Van andere kosten in dit verband is de rechtbank niet gebleken.

Beslissing

De rechtbank
verklaart het beroep gegrond;
vernietigt het bestreden besluit;
draagt verweerder op binnen zes weken na deze uitspraak een nieuw besluit op bezwaar te nemen waarin de winstuitkering aan de maand juni 2013 en de werkgeversbijdrage eenmalige zorg aan de maand januari 2012 wordt toegerekend;
veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten ten bedrage van €1225,-;
bepaalt dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 45,- aan haar
vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.J.W.P. van Gastel, rechter, in tegenwoordigheid van
J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.