ECLI:NL:RBGEL:2015:3795

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
2 juni 2015
Publicatiedatum
12 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 13 _ 7093
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevoegdheid van de Sociale Verzekeringsbank bij broninhouding op ouderdomspensioen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 2 juni 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het CAK, waarbij eiseres betoogde dat de broninhouding op haar ouderdomspensioen door de Sociale Verzekeringsbank (Svb) onterecht was. Eiseres had op 2 juli 2013 bezwaar gemaakt tegen de broninhouding, die was ingesteld op basis van de Algemene Ouderdomswet (AOW). De rechtbank oordeelde dat de Svb bevoegd is om de broninhouding uit te voeren en dat het CAK geen besluit kan nemen over deze inhouding. De rechtbank stelde vast dat de rechtsgevolgen van de broninhouding pas ontstaan nadat de Svb een besluit heeft genomen, en dat alleen de Svb deze rechtsgevolgen kan tenietdoen. Eiseres had in haar bezwaar en beroep beoogd de broninhouding stop te zetten en de eigen bijdrage via acceptgiro's te voldoen, maar de rechtbank volgde haar niet in dit betoog. De rechtbank concludeerde dat het belang van eiseres in de procedure tegen de Svb naar voren had kunnen worden gebracht, en dat de Svb bij de uitoefening van haar bevoegdheid de belangen van eiseres moet wegen. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en gaf geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 13/7093

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiseres] eiseres

(gemachtigde: H. Gertsen),
en

CAK, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft op 2 juli 2013 een bezwaarschrift ingediend.
Bij besluit van 2 oktober 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 april 2015. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door L.C.A. van Eer.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Eiseres verblijft in een instelling en is een eigen bijdrage voor Zorg met Verblijf verschuldigd.
Op 2 mei 2013 heeft verweerder de eigen bijdrage van eiseres ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) vanaf 1 januari 2013 vastgesteld op € 1.158,85 per maand.
Op 22 mei 2013 heeft de Sociale Verzekeringsbank (Svb) eiseres bericht dat vanaf juni 2013 een bedrag van € 1.018,57 aan eigen bijdrage AWBZ wordt ingehouden op haar ouderdomspensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW).
Eiseres heeft bij brief van 2 juli 2013 bezwaar gemaakt tegen deze broninhouding op haar ouderdomspensioen door de Svb.
2. Vastgesteld wordt dat het door eiseres gemaakte bezwaar – zoals ter zitting door eiseres is bevestigd – geen betrekking heeft op de vaststelling van de eigen bijdrage in het besluit van verweerder van 2 mei 2013. Voor zover het bezwaar betrekking heeft op het besluit van de Svb van 22 mei 2013 heeft verweerder het bezwaarschrift doorgezonden naar de Svb, ter behandeling aldaar. De Svb heeft het bezwaar ongegrond verklaard en het daartegen gerichte beroep is bij uitspraak van deze rechtbank van 28 april 2014, zaaksnummer 13/6698, ongegrond verklaard. Niet gebleken is dat hiertegen hoger beroep is ingesteld.
3. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting blijkt dat eiseres met haar bezwaar en beroep beoogt te bereiken dat de broninhouding wordt stopgezet en dat zij de gehele eigen bijdrage door middel van toegestuurde acceptgiro’s kan voldoen. Zij stelt zich op het standpunt dat verweerder ten onrechte is teruggekomen van het bepaalde in een brief van 22 april 2010. In die brief staat dat verweerder in maart 2010 een systeemaanpassing heeft doorgevoerd. Hierdoor wordt vanaf maart 2010 de eigen bijdrage niet langer op het ouderdomspensioen ingehouden en wordt eiseres in de gelegenheid gesteld de eigen bijdrage met een acceptgirokaart te voldoen. Het gaat eiseres om het teniet doen door verweerder van de rechtsgevolgen van het besluit van 22 april 2010 en hierin ziet eiseres een rechtsingang. Het besluit van de Svb van 22 mei 2013 wordt volgens eiseres pas genomen nadat er door verweerder een besluit is genomen om tot broninhouding over te gaan.
4. De rechtbank volgt eiseres niet in haar betoog en overweegt daartoe als volgt.
5. In artikel 20, eerste lid, van de AOW, zoals dit artikellid luidde ten tijde van het bestreden besluit, is bepaald dat indien degene aan wie een ouderdomspensioen is toegekend, aanspraak heeft op verstrekking of vergoeding van zorg als bedoeld in de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en op grond van die wet een bijdrage voor die zorg verschuldigd is, de Sociale verzekeringsbank bevoegd is het ouderdomspensioen tot het bedrag van die bijdrage in plaats van aan degene, aan wie ouderdomspensioen is toegekend, zonder diens machtiging uit te betalen aan het College voor zorgverzekeringen, genoemd in artikel 58, eerste lid, van de Zorgverzekeringswet.
6. De rechtbank is van oordeel dat uit artikel 20, eerste lid, van de AOW volgt dat de door eiseres betwiste broninhouding een bevoegdheid is van de Svb en dat verweerder met betrekking tot deze broninhouding niet bevoegd is een besluit te nemen. De rechtsgevolgen ontstaan eerst nadat de Svb een besluit heeft genomen inzake de broninhouding en alleen de Svb kan deze rechtsgevolgen teniet doen. Dat verweerder, door het doen van een verzoek, invloed uitoefent op de Svb om tot broninhouding over te gaan, doet daar niet aan af.
7. In dit verband overweegt de rechtbank nog dat het belang van eiseres dat de bijdrage niet wordt ingehouden, maar dat zij in staat wordt gesteld deze door middel van een acceptgiro te betalen, naar voren gebracht kon worden in de procedure van eiseres tegen de Svb. De Svb dient bij de uitoefening van de bevoegdheid ingevolge artikel 20, eerste lid, van de AOW, de belangen te wegen die bij deze broninhouding een rol spelen (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 7 maart 2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BA0205).
8. Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.A. van Schagen, voorzitter, mr. S.W. van Osch - Leysma en mr. T.A. Willems-Dijkstra, rechters, in tegenwoordigheid van mr. J.W.M. Litjens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.