ECLI:NL:RBGEL:2015:3578

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
4 juni 2015
Publicatiedatum
3 juni 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 4265
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening studiefinanciering en opgelegde boete door DUO

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 4 juni 2015 uitspraak gedaan in een beroep tegen de herziening van studiefinanciering en de opgelegde boete door de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO). Eiser, die studiefinanciering ontving, werd geconfronteerd met een herziening van zijn recht op studiefinanciering over de periode van januari 2012 tot en met november 2014, waarbij DUO stelde dat eiser te veel had ontvangen. Daarnaast werd er een boete opgelegd wegens vermeende misstanden in de woonsituatie van eiser. Eiser heeft tegen deze besluiten beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat hij wel degelijk op het opgegeven adres woonde en dat de bewijsvoering van DUO onvoldoende was.

De rechtbank heeft vastgesteld dat DUO onvoldoende bewijs heeft geleverd dat eiser niet op het GBA-adres woonde. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van buurtbewoners niet specifiek genoeg waren en dat de aanwezigheid van eiser op het GBA-adres tijdens het huisbezoek niet kon worden weerlegd. De rechtbank concludeerde dat de herziening van de studiefinanciering en de boete onterecht waren opgelegd.

De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en bepaald dat eiser recht heeft op studiefinanciering en dat de boete niet mocht worden opgelegd. Tevens is DUO veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten en het griffierecht aan eiser. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om voldoende bewijs te leveren bij het herzien van besluiten die nadelige gevolgen hebben voor burgers.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/4265

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. B. Arabaci),
en
de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (DUO)te Groningen, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 21 december 2013 (het primaire besluit I) heeft verweerder het recht van eiser op studiefinanciering van januari 2012 tot en met november 2014 herzien en aan eiser meegedeeld dat door hem een bedrag van € 4.142,64 teveel aan studiefinanciering is ontvangen en dat dit bedrag wordt verrekend met de studiefinanciering.
Bij besluit van 24 januari 2014 (het primaire besluit II) heeft verweerder aan eiser een boete opgelegd van € 1.984,01 op de grond dat eiser over de periode januari 2012 tot en met november 2013 € 3.968,03 teveel studiefinanciering heeft ontvangen.
Bij besluit van 16 juni 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde mr. drs. E.H.A. van den Berg.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Aan eiser is door verweerder bij beschikking van 22 oktober 2011 studiefinanciering toegekend voor een uitwonende studerende met ingang van 1 januari 2012 voor het volgen van een vakopleiding bol niveau 3 of 4 aan de ROC-onderwijsgroep A12. Het opleidingsinstituut staat in Velp. Eiser stond vanaf 7 oktober 2010 ingeschreven in de Gemeentelijke basisadministratie (GBA, thans BRP) op het adres [adres 1]. De ouders van eiser wonen op het adres [adres 2].
2. In het kader van een onderzoek misbruik uitwonendenbeurs van[naam 1] is door veweerder op 25 november 2013 een huisbezoek gebracht aan de woning van de ouders van eiser (huisbezoek 1). Daarvan is op dezelfde dag een rapport opgemaakt (hierna: rapport 1). In dat rapport staat onder andere vermeld dat eisers moeder op de eerste verdieping de kamer die bij [naam 1] als voornoemd in gebruik zou zijn, heeft getoond en dat daar een eenpersoonsbed, een bureau en een kledingkast stonden. Ook staat daarin dat aan de muur een foto met kinderen hing en dat eiser moeder verklaarde dat het haar kinderen waren, dat op het bureau studieboeken lagen, waarin geen naam stond vermeld alsmede een cd en een stuk papier met daarop de voornaam van eiser, dat boven het bureau een schap hing met daarop een stapel postbakjes met daarin administratie, dat die administratie volgens de moeder van eiser van haar man was, dat die in verband met ruimtegebrek aldaar werd bewaard en dat [naam 1] die nacht daar had geslapen. Bij het rapport is gevoegd een verklaring van de moeder van eiser waarin onder meer het volgende is opgenomen:
"U vraagt mij naar de woonsituatie op dit adres. Ik woon hier met mijn man en mijn zoon [naam 2]. Verder verblijft [naam 1] op de kamer die ik u toon, als hij niet bij zijn vriendin is. (…) [naam 1] slaapt hier gemiddeld 10 à 15 nachten per maand. (…) Afgelopen nacht heeft [naam 1] hier geslapen. (…) De kamer die ik u toon was voorheen van [eiser]. De reden dat [eiser] hier niet meer woont is dat wij ruzie hebben gekregen met hem.”
Volgens rapport 1 heeft eisers moeder bij die gelegenheid ook verklaard dat [naam 1] daar ca. 2 à 2 en een half jaar woont, dat eiser rond die tijd is vertrokken, dat eiser nog wel eens komt, dat hij daar ongeveer 3 à 4 keer per maand slaapt, maar daar niet woont.
3. Verweerder heeft vervolgens een huisbezoek gebracht aan adres [adres 1] (huisbezoek 2), De bevindingen van huisbezoek 2 zijn neergelegd in het rapport Misbruik uitwonendenbeurs van 28 november 2013 (hierna ook: rapport 2). De controleurs hebben op het GBA-adres van eiser gesproken met eiser. Volgens rapport 2 hebben de controleurs om 9.50 en 11.30 uur aangebeld op het adres [adres 1] en werd daar om 11.30 uur opengedaan door eiser nadat hij met een laptop bij de woning was gearriveerd, heeft eiser hen daarop meegenomen naar de zolderverdieping, stonden daar onder meer een tweepersoonsbed, een bureau met een defecte pc, een kapstok met jassen, een stepapparaat en een strijkplank met strijkbout en op een nachtkastje een foto van een jonge vrouw, volgens eiser zijn vriendin. In het rapport staat ook dat zich in een lade een kleine hoeveelheid herenkleding bevond, dat eiser ‘oude’ documenten heeft laten zien waaronder documenten uit 2011 en studieboeken die hij uit zijn laptoptas haalde en een brief van de belastingdienst. Ook staat daarin vermeld dat van de in de badkamer getoonde toiletartikelen niet kon worden vastgesteld dat deze aan eiser toebehoorden.
4. Bij het onder 3. genoemde rapport is een door eiser ondertekende verklaring gevoegd met de volgende inhoud:
“U heeft mij verteld dat ik geen antwoord hoef te geven op uw vragen. Ik toon u de zolder waar ik woon. Ik heb de afgelopen nacht bij mijn ouders geslapen op [adres 7] omdat ik gisteren ben wezen stappen. Ik woon hier sinds ongeveer 2 jaar op de zolder. Ik slaap hier bijna elke dag. Soms slaap ik thuis, zoals afgelopen nacht. Ik betaal geen huur, maar draag af en toe bij in de kosten. De kleding die ik u toon is van mij, maar bij mijn ouders ligt ook nog kleding die ik niet vaak draag. Ik heb bij mijn ouders nog een eigen slaapkamer. Er zijn daar 2 slaapkamers die ik kan gebruiken. De reden dat ik niet meer bij mijn ouders woon is dat ik ruzie heb met mijn vader. [naam 1], een studievriend, slaapt ook weleens bij mijn ouders. Als ik bij mijn ouders kom is [naam 1] meestal bij zijn vriendin, maar ik tref hem weleens bij mijn ouders. Ik weet niet waar de vriendin van [naam 1] woont. Administratie ligt beneden maar hier niet op zolder. De studiespullen die ik u kan tonen zijn de aantekeningen en mijn laptop en werkboek ICT module 3 niv. 4, die ik vandaag nog gebruikt heb.”
5. Op 28 november 2013 heeft verweerder een onderzoek ingesteld in de omgeving van het GBA-adres van eiser. In dat kader zijn bewoners van de adressen[adres 3] ([naam 3]),[adres 4] [naam 4]), [adres 5]([naam 5]) en [adres 6] ([naam 6]) gehoord. De door de bewoners van Noorderlicht [adres 3], [adres 4] en[adres 5] afgelegde verklaringen zijn door hen ondertekend. De verklaring van[naam 6] is niet ondertekend. Volgens de door de bewoner van [adres 3] afgelegde verklaring wonen op[adres 1] een man, vrouw en een zoon van 10 en 11 jaar, komen zij regelmatig over de vloer bij de bewoners van[adres 1] en is daar verder niemand anders. Volgens de verklaring van de bewoner van[adres 4] wonen op[adres 1]een man en vrouw met een zoon van 10 of 11 jaar.
Volgens de verklaring van de bewoner van [adres 5] wonen op het adres [adres 1] een man, vrouw en zoon van 12 jaar en hebben zij veel aanloop.
6. Naar aanleiding van de resultaten van voornoemde onderzoeken heeft verweerder de primaire besluiten I en II genomen.
Ten aanzien van bestreden besluit I:
7. Eiser heeft in de eerste plaats aangevoerd dat hij in de betrokken periode wel woonde op het adres [adres 1]. Het rapport van de controleurs biedt volgens hem onvoldoende aanknopingspunten voor de conclusie dat hij daar niet woonde. Volgens eiser ontving hij zijn post op dat adres, is er alleen summier in zijn kamer gekeken en waren er bij het huisbezoek op zijn GBA-adres kleren, andere spullen en persoonlijke bezittingen van hem in de woning aanwezig. Eiser acht voorts de terugvordering vanaf 1 januari 2012 onevenredig. Eiser klaagt ook over het buurtonderzoek. Volgens eiser ontbreken essentiële gegevens als adressen en huisnummers en zijn niet alle verklaringen ondertekend en moeten die verklaringen mede daarom worden uitgesloten van bewijs. Ter zitting heeft eiser verklaard dat de hoofdbewoners een tante en oom van hem zijn.
8. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niets heeft laten zien dat aantoonbaar aan hem toebehoort. Verweerder wijst erop dat vier buurtbewoners zijn gehoord en dat zij allen hebben verklaard dat op het adres van eiser uitsluitend een man, vrouw en zoontje wonen. Volgens verweerder is toepassing van de hardheidsclausule niet ge
ïndiceerdomdat eiser niet onomstotelijk heeft bewezen dat hij eerder wel op het door hem opgegeven GBA-adres woonde.
9. Ingevolge artikel 1.5 van de Wet op de studiefinanciering 2000 (Wsf 2000) komt voor het normbedrag voor een uitwonende studerende in aanmerking de studerende die voldoet aan de volgende verplichtingen:
a de studerende woont op het adres waaronder hij in de basisregistratie personen staat ingeschreven, en
b het woonadres van de studerende is niet het adres waaronder zijn ouders of een van hen in de basisregistratie personen staat of staan ingeschreven.
Op grond van artikel 7.1, eerste lid aanhef en onder a, juncto het tweede lid, aanhef en onder c, van de Wsf 2000, voor zover hier van belang, kan verweerder een beschikking waarbij studiefinanciering is toegekend herzien op de grond dat te veel studiefinanciering is toegekend op basis van onjuiste gegevens. Ingevolge het derde lid van art. 7.1 Wsf 2000 bedraagt de termijn voor de herziening in dat geval 18 maanden.
Op grond van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vindt herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging van de studerende in de basisregistratie personen. Indien de ouders van de studerende of een van hen na de laatste adreswijziging, bedoeld in de vorige volzin, zijn of is ingeschreven op hetzelfde woonadres als de studerende, dan vindt de herziening plaats met ingang van de dag van deze adreswijziging.
Op grond van artikel 11.5. van de Wsf 2000 kan onze minister voor bepaalde gevallen de wet buiten toepassing laten of daarvan afwijken voor zover toepassing gelet op het belang dat deze wet beoogt te beschermen, zal leiden tot een onbillijkheid van overwegende aard.
10. In geschil is of eiser in de betrokken periode woonde op het adres [adres 1]. De rechtbank stelt voorop dat de herziening van de toegekende
op verweerder en niet op eiser. Indien op grond van de door verweerder gepresenteerde feiten aannemelijk is dat de betrokkene niet woont op het adres waaronder zij in de GBA staat ingeschreven, dan ligt het op de weg van betrokkene de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens aannemelijk te maken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder er niet in geslaagd aan zijn initiële bewijslast te voldoen. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat verweerder eiser heeft aangetroffen op het GBA-adres, dat eiser kennelijk over een sleutel van de woning beschikte, dat op de zolder een bed stond, dat daar kleding is aangetroffen en niet is komen vast te staan dat die niet van eiser was, dat in de badkamer toiletspullen aanwezig waren en dat daarvan niet aannemelijk is gemaakt dat die niet toebehoorden aan eiser en ook dat daar administratie is aangetroffen die kennelijk op naam stond van eiser. Dat eiser alleen studieboeken toonde die zich op dat moment in zijn rugzak bevond, acht de rechtbank niet voldoende voor een ander oordeel. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat eiser een ICT-opleiding volgde, verweerder niet heeft betwist dat die opleiding hoofdzakelijk digitaal plaatsvindt, eiser niet heeft gevraagd om inzage in de bestanden op zijn laptop en niet heeft geverifieerd bij het opleidingsinstituut waarbij eiser stond ingeschreven of eiser daarvoor nog andere boeken nodig had dan de getoonde. Dat op dezelfde datum enkele spullen van eiser op het adres van zijn moeder zijn aangetroffen, doet hieraan niet af. Niet ongebruikelijk is dat kinderen die elders op kamers wonen ook nog spullen hebben in hun ouderlijk huis. Bovendien betrof het slechts enkele spullen. Ook de omstandigheid dat eiser geen huur betaalt, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Dit omstandigheid kan een aanwijzing zijn dat betrokkene niet op het opgegeven adres woont, maar is niet doorslaggevend. De Wsf 2000 stelt immers voor het verkrijgen van een uitwonendenbeurs niet de eis dat de studerende een (zakelijke) huurprijs betaalt. De verklaringen van de buurtbewoners, voor zover ondertekend, acht de rechtbank op zichzelf niet voldoende voor een ander oordeel. Daarvoor zijn die verklaringen niet voldoende specifiek. Onder andere worden daarin geen namen genoemd en blijkt daaruit niet hun redenen van wetenschap. Ook blijkt daaruit niet dat daarin specifiek naar eiser is gevraagd en/of van hem een foto is getoond. Verder blijkt uit de verklaring van Wilgenhof dat op het GBA-adres veel aanloop was en is daarom niet uitgesloten dat eiser voor aanloop is aangezien. Bij dit oordeel neemt de rechtbank ook in aanmerking dat de hoofdbewoners van het GBA-adres van eiser niet zijn gehoord. Aan de verklaring van bewoner Klaassen kan geen bewijskracht worden ontleend nu die verklaring niet is ondertekend.
11. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat door verweerder onvoldoende aannemelijk is gemaakt dat eiser op 25 november 2013 niet op het GBA-adres woonde. Dat betekent dat het beroep tegen bestreden besluit I gegrond is en dat besluit dient te worden vernietigd. Aan eiser dient vanaf januari 2012 tot en met november 2013 een beurs naar de norm van een uitwonende studerende te worden toegekend. De rechtbank ziet aanleiding om zelf in de zaak te voorzien door het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit van 21 december 2013 gegrond te verklaren, dat besluit te herroepen en te bepalen dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit.
Ten aanzien van het bestreden besluit II:
12. De rechtbank stelt voorop dat bij een belastend besluit als een bestuurlijke boete het op de weg van verweerder ligt om aan te tonen dat eiser niet op het adres woont waar hij in de GBA is ingeschreven. Nu verweerder naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat eiser op de datum van het onderzoek niet op het GBA-adres woonachtig was, leidt dit eveneens tot de conclusie dat verweerder geen boete aan eiser mocht opleggen wegens overtreding van artikel 1.5 van de Wsf.
13. Gelet op het bovenstaande dient het beroep voor zover het is gericht tegen de boetebeschikking eveneens gegrond te worden verklaard. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Het primaire besluit dient eveneens te worden vernietigd.
14. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
15. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Er is sprake van beroepsmatig verleende bijstand. De rechtbank stelt de kosten daarvan op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.960 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het bijwonen van de hoorzitting, 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 490 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de bestreden besluiten;
- vernietigt de primaire besluiten I en II;
- verklaart het bezwaar van eiser gericht tegen het primaire besluit van 21 december 2013 gegrond, herroept dit besluit en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht aan eiser vergoedt;
veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser ten bedrage van € 1.960.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, rechter, in tegenwoordigheid van M. Bordeaux-Stoel, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.