ECLI:NL:RBGEL:2015:322

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 januari 2015
Publicatiedatum
23 januari 2015
Zaaknummer
275171
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Informatieverstrekking en geschil over de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen tussen de Patiëntenadviesraad en de Sint Maartenskliniek

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, betreft het een kort geding tussen de Patiëntenadviesraad Sint Maartenskliniek Nijmegen (PAR) en de Sint Maartenskliniek (SMK). De PAR vordert informatieverstrekking op basis van de Wet Medezeggenschap Cliënten Zorginstellingen (WMCZ). De kern van het geschil draait om de vraag in hoeverre de PAR recht heeft op toegang tot alle onderliggende stukken bij voorgenomen besluiten van de RvB van SMK. De voorzieningenrechter oordeelt dat de PAR niet het recht heeft op ongelimiteerde verstrekking van alle stukken, maar dat de RvB wel verplicht is om relevante informatie te verstrekken die nodig is voor de taakvervulling van de PAR. De rechter benadrukt dat er een vertrouwenscommissie bestaat die kan bemiddelen in geschillen over informatieverstrekking. De PAR heeft in het verleden al meerdere keren om informatie gevraagd, maar de RvB heeft dit geweigerd. De voorzieningenrechter wijst de vorderingen van de PAR deels toe, waaronder het verstrekken van notulen en een lijst van besluiten, en kent een voorschot toe voor de kosten van juridische bijstand. De rechter roept beide partijen op om samen te werken en bemiddeling te zoeken om het conflict op te lossen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/275171 / KG ZA 14-657
Vonnis in kort geding van 23 januari 2015
in de zaak van
DE PATIENTENADVIESRAAD SINT MAARTENSKLINIEK NIJMEGEN,
gevestigd te Nijmegen,
eiser,
advocaten mrs. R.C. de Mol en mr. M.H.J. van Rest te ‘s-Gravenhage,
tegen
de stichting
STICHTING SINT MAARTENSKLINIEK,
Statutair gevestigd te Nijmegen, kantoorhoudende te Ubbergen,
gedaagde,
advocaten mrs. K. Mous en T. van Malssen te Nijmegen.
Partijen zullen hierna de PAR en SMK genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 38
  • de conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 82
  • de akte overlegging aanvullende producties 39 tot en met 50 van de PAR
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van de PAR
  • de pleitnota van SMK.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
SMK is een ziekenhuis gespecialiseerd in houding en beweging gevestigd te Nijmegen. In Woerden heeft SMK ook een zelfstandige vestiging.
2.2.
De PAR is de cliëntenraad van SMK te Nijmegen. Een cliëntenraad vindt zijn wettelijke basis in artikel 2 lid 1 van de Wet medezeggenschap cliënten zorginstellingen (hierna: de WMCZ).
2.3.
Ten behoeve van de PAR is er een “Reglement Patiëntenadviesraad (PAR) Nijmegen PRD RvB” (hierna: het Reglement) ingesteld. Het Reglement is laatstelijk op 21 januari 2014 gewijzigd. In het Reglement is aangegeven welke informatie aan de patiëntenraden wordt verstrekt. In de artikelen 9 en 11 daarvan staat:
Artikel 9. Informatievoorziening
1. Het ziekenhuis stelt de PAR tijdig op de hoogte van een voorgenomen besluit en volgt daarbij hetgeen is gesteld in de WMC (artikel 3), met betrekking tot:

veranderingen in de behandel-, onderzoek- en zorgfuncties van de Maartenskliniek inclusief de plannen tot vernieuwing of ingrijpende verbouwing;

de randvoorwaarden van de zorg die directe consequenties hebben voor de patiënten (bezoektijden, hotelfunctie, etc.);

kwaliteitsbewaking en – ontwikkeling van de patiëntenzorg;

patiëntenrechten waaronder ook een privacyreglement;

patiëntenvoorlichting;

klachtenbehandeling;

patiëntveiligheid.
2. (…)”.
(….)
Artikel 11. Adviesbevoegdheid PAR
1. De Maartenskliniek stelt de PAR tijdig in de gelegenheid advies uit te brengen over voorgenomen besluiten met betrekking tot:
a. wijziging van doelstelling of grondslag;
b. overdracht van zeggenschap of fusie of het aangaan of verbreken van een duurzame samenwerking met andere instellingen;
c. belangrijke wijzigingen in de organisatie;
d. het benoemen van personen die rechtstreeks de hoogste zeggenschap zullen uitoefenen bij de leiding van arbeid in de instelling. Er wordt daarbij onderscheid gemaakt tussen de benoeming van de Raad van Bestuur enerzijds en directeuren zorgcentra, manager FB anderzijds.
(…)
e. algemeen beleid bij het toelaten en het beëindigen van zorg aan
cliënten;
f. begroting en jaarrekening en -verslag;
g. veranderingen in de behandel-, onderzoek- en zorgfuncties van de
Maartenskliniek inclusief de plannen tot vernieuwing of ingrijpende
verbouwing van de Maartenskliniek;
h. de randvoorwaarden van de zorg die directe consequenties hebben voor
de patiënten (bezoektijden, hotelfunctie, etc.);
i. kwaliteitsbewaking en - ontwikkeling van de patiëntenzorg;
j. patiëntenrechten waaronder ook een privacyreglement;
k. patiëntenvoorlichting;
l. klachtenbehandeling;
m. patiëntveiligheid
2. Een advies van de PAR dient binnen 6 weken na melding van het voorgenomen besluit aan de Raad van Bestuur te worden uitgebracht, tenzij in overleg een andere termijn is vastgesteld.
3. De Maartenskliniek neemt geen van een in lid 2 van dit artikel bedoeld advies afwijkend besluit, zonder voorafgaand overleg met de PAR. Desgewenst vindt een extra overleg met de PAR plaats. Wat betreft lid 1, onder h t/m l genoemde punten, neemt de Raad van Bestuur geen van een door de PAR schriftelijk uitgebracht advies afwijkend besluit, tenzij een speciaal daarvoor ingestelde commissie van vertrouwenspersonen heeft vastgesteld dat de Raad van Bestuur bij afweging van betrokken belangen in redelijkheid tot zijn voornemen heeft kunnen komen.
4. De Maartenskliniek deelt haar definitieve besluit zo spoedig mogelijk schriftelijk aan de PAR mee, waarbij een van het advies van de PAR afwijkend besluit door haar met redenen wordt omkleed”.
2.4.
Verder is een “Informatieprotocol Raad van Bestuur - Patiëntenadviesraad” opgesteld waarin afspraken over de informatieverstrekking door de Raad van Bestuur aan de patiëntenadviesraden van Nijmegen en Woerden zijn vastgelegd (hierna: het Protocol). Het Protocol is op 12 december 2013 te Nijmegen en op 16 december 2013 te Woerden ondertekend door de patiëntenadviesraden en door de heren Blox en Dijkstra van SMK. In de artikelen 3.1 en 4.1 van het Protocol staat:
“Art. 3.1
De Patiëntenadviesraad wint informatie in:
a. door met de Raad van Bestuur cq. directeur overeengekomen informatievoorziening in vergaderstukken;
b. tijdens zijn vergaderingen;
c. door verslagen van zijn vergaderingen;
d. door tussentijdse berichtgeving van de Raad van Bestuur cq. directeur via e-mail of schriftelijk;
e. door de gereguleerde en op wederzijdse informatievoorziening afgestemde contacten met een delegatie van de Raad van Toezicht in aanwezigheid van Raad van Bestuur en directeur;
f. door werkbezoeken aan afdelingen, deelname aan veiligheidsronden en ontmoetingen met medewerkers;
g. door aanwezigheid bij sociale, personele of andere evenementen in het concern;
h. door toegang tot het intranet van het concern;
i. door toezending van het relatieblad MaartensMagazine;
j. door periodiek overleg met (een delegatie van) de OR.
(…)
Artikel 4.1
Met uitzondering van gemaakte afspraken betreffende overleg, werkbezoeken, veiligheidsrondes en incidentele en/of privé contacten onthouden de Patiëntenadviesraad en individuele leden zich in de regel van rechtstreekse contacten binnen de stichting en dochterinstellingen- en vennootschappen. Indien toch noodzakelijk gebeurt dit na overleg tussen de Patiëntenadviesraad en de Raad van Bestuur c.q. de directeur”.
2.5.
SMK is op grond van artikel 6.2 van het Besluit van 3 november 2005, houdende uitvoering van enige bepalingen van de Wet toelating zorginstellingen (Uitvoeringsbesluit WTZi) gehouden het enquêterecht statutair toe te kennen aan een orgaan dat de cliënten vertegenwoordigt. Er bestond tot 21 mei 2008 een Vereniging ‘Zorgbelang Gelderland’, die per die datum is omgezet in een Stichting ‘Zorgbelang Gelderland’, een overkoepelende organisatie waarbij onder andere de PAR is aangesloten. In artikel 15 van haar statuten heeft SMK het enquêterecht toegekend aan de Vereniging Zorgbelang Gelderland. Tussen SMK en Stichting Zorgbelang Gelderland bestaat een ‘overeenkomst enquêterecht’ gedateerd 15 januari 2009.
2.6.
Per 20 januari 2014 is de heer dr. M. van Houdenhoven aangetreden als bestuurder van SMK. Per 1 maart 2014 is hij voorzitter van de Raad van Bestuur van SMK (hierna: de RvB) geworden.
2.7.
Bij brief 11 februari 2014 heeft de RvB aan de PAR geschreven, voor zover van belang:
“Op 10 februari jl. voerden wij een prettig gesprek over de ondersteuning van de Patiëntenadviesraad.
Wij spraken af dat ik de in dat overleg gemaakte afspraken naar u toe zou zenden, opdat wij in onze eerstvolgende gezamenlijke vergadering de afspraken definitief kunnen vaststellen.
Om zo zorgvuldig mogelijk patiëntgerichte besluiten te kunnen nemen, acht de Raad van Bestuur het van wezenlijk belang intensief samen te werken met de Patiëntenadviesraad. Het grote belang dat de Raad van Bestuur hecht aan de adviezen van de PAR blijkt uit het feit dat de Raad van Bestuur altijd hét aanspreekpunt wil zijn voor de PAR op het moment dat er besluiten genomen worden die patiënten raken. Om die reden woont een lid van de Raad van Bestuur altijd zelf de vergaderingen van de PAR bij. In ons overleg maakten wij daarom de volgende afspraken:
1. Informatiestromen tussen medewerkers van de Sint Maartenskliniek en de PAR lopen altijd via de Raad van Bestuur. Op die manier kan de Raad van Bestuur recht doen aan zijn verantwoordelijkheid om de PAR adequaat te informeren en heeft de PAR altijd te maken met een beslissingsbevoegde gesprekspartner. Om diezelfde redenen voert de PAR geen gesprekken met medewerkers over adviesaanvragen en nodigt de PAR geen medewerkers ter vergadering uit zonder daarover contact te hebben gehad met de Raad van Bestuur.
2. De PAR mag de Raad van Bestuur altijd bevragen over het beleid ten aanzien van de patiëntveiligheid in de Sint Maartenskliniek. De Raad van Bestuur draagt in die gevallen zorg voor een adequate en tijdige reactie. Leden van de PAR vergaren hierover niet zelf informatie via interviews met medewerkers of via deelname aan veiligheidsrondes.
(…)”.
2.8.
Deze brief heeft aanleiding gegeven tot discussie tussen partijen. Samengevat heeft de PAR zich daarbij op het standpunt gesteld dat de in de brief van 11 februari 2014 verwoorde afspraken niet zo zijn gemaakt en dat hij daarmee niet instemt, omdat zij niet stroken met het Protocol. De PAR heeft zich in dat verband op het standpunt gesteld dat hij wil dat de RvB intern bekend maakt dat het de medewerkers van SMK nog altijd vrijstaat om direct met de PAR te communiceren en dat het de PAR ook vrijstaat om mee te lopen met veiligheidsrondes. Dat heeft de RvB uiteindelijk bij brief van 12 september 2014 aan het concern MT gedaan.
2.9.
Vanaf deze eerste onenigheid in februari 2014 heeft tussen de PAR en de RvB een uitgebreide correspondentie plaatsgevonden over de vraag welke informatie de RvB aan de PAR zou moeten verstrekken. De PAR heeft daarbij telkens aanspraak gemaakt op alle informatie waarom zij heeft gevraagd. De RvB heeft dat geweigerd. Hij heeft aan de PAR wel doen toekomen lijsten van onderwerpen die binnen de RvB aan de orde zijn geweest in de periode van januari tot september 2014, zoals tussen partijen was afgesproken op 4 september 2014. In het kader van de correspondentie tussen partijen over bepaalde onderwerpen heeft de RvB ook nog een aantal stukken met betrekking tot diverse onderwerpen aan de PAR doen toekomen.
2.10.
Bij brief van 12 mei 2014 heeft de PAR de RvB meegedeeld dat hij het noodzakelijk acht zich te laten adviseren door een externe adviseur. De PAR schrijft in deze brief dat de kosten van advisering voor rekening van SMK komen en dat mr. De Mol, de ingeschakelde raadsman, verwacht ongeveer 28 uur (intake, advisering en toelichting advies bij PAR-overleg inclusief reistijd) hieraan te besteden tegen een gemiddeld uurtarief van € 300,00 (excl. BTW en 6% kantoorkosten).
2.11.
Bij brief van 28 mei 2014 heeft de RvB de PAR meegedeeld dat hij geen toestemming verleent voor het inschakelen van een extern adviseur en dat SMK de kosten daarvan niet voor haar rekening neemt. De PAR heeft nadien telkens facturen van haar advocaat aan de RvB doen toekomen.
2.12.
Een bemiddelingspoging van Stichting Zorgbelang in oktober 2014 heeft niet tot resultaat geleid. Ook de Raad van Toezicht van SMK, die door de PAR was aangezocht, heeft geen mogelijkheid gezien de impasse tussen de PAR en de RvB te doorbreken.
2.13.
Bij brief van 8 oktober 2014 heeft de RvB aan de PAR onder andere voorgesteld, zoals hij al eerder had gedaan, zo nodig de Landelijke Commissie van Vertrouwenslieden te benaderen met de vraag of de RvB voldoet aan de eisen die de wet, het Reglement en het Protocol stellen op het gebied van informatievoorziening door de zorgaanbieder aan (in dit geval) de PAR. De PAR heeft dat geweigerd. Ook voorstellen van de RvB tot andere vormen van bemiddeling heeft de PAR geweigerd.
2.14.
Op 24 december 2014 heeft Stichting Zorgbelang Gelderland een verzoekschrift tot het instellen van een enquête en tevens een verzoek tot het treffen van onmiddellijke voorzieningen (ex artikel 2:345 BW en 2:349a BW) bij SMK ingediend bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam.

3.Het geschil

3.1.
De PAR vordert, bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, om, steeds op straffe van verbeurte van een dwangsom ter hoogte van € 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de nakoming uitblijft (te voldoen aan een door de PAR nader aan te duiden algemeen nut beogende instelling):
I. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis schriftelijk volledig opgave te doen aan de PAR van alle besluiten, en voorgenomen besluiten, genomen door de Raad van Bestuur vanaf 1 januari 2014 tot het moment van wijzen van dit vonnis, steeds inclusief overlegging van alle relevante onderliggende stukken bij genoemde besluiten en voorgenomen besluiten;
II. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis alle notulen van vergaderingen van de RvB vanaf 1 januari 2014 tot het moment van wijzen van dit vonnis aan de PAR te overleggen;
III. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis schriftelijk volledige opgave te doen aan de PAR van alle onderwerpen die in de periode december 2014 – maart 2015 op bestuursniveau binnen SMK naar redelijke verwachting zullen spelen, steeds inclusief overlegging van alle relevante onderliggende stukken bij genoemde onderwerpen;
IV. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis de PAR, statutair, de bevoegdheid tot het indienen van een verzoek als bedoeld in artikel 2:345 BW toe te kennen;
V. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis, voor bepaalde tijd - in elk geval een periode van 6 maanden - op voordracht van de voorzieningenrechter een aanvullend lid van de Raad van Bestuur, met de titel van voorzitter en met doorslaggevende stem te benoemen;
VI. binnen 48 uur na het wijzen van dit vonnis, voor bepaalde tijd - in elk geval een periode van 6 maanden - op voordracht van de voorzieningenrechter een aanvullend lid van de Raad van Toezicht, met de titel van voorzitter met doorslaggevende stem, te benoemen; en
VII. binnen 14 dagen na ontvangst van een daartoe strekkende factuur een bedrag van € 40.000,00 te betalen als voorschot voor de door de juridisch adviseur van de PAR verrichtte en nog te verrichten werkzaamheden;
dan wel zodanige voorzieningen te treffen als de voorzieningenrechter passend acht,
zulks steeds met veroordeling van SMK in de proceskosten.
3.2.
SMK voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1
Het spoedeisend belang vloeit voldoende uit de stellingen van de PAR voort. De PAR stelt zich op het standpunt dat hij al lange tijd niet de informatie krijgt van de RvB om zijn taak naar behoren uit te voeren. Het belang om aan die situatie een einde te maken teneinde zijn wettelijke taak naar behoren te kunnen vervullen, is als zodanig voldoende spoedeisend.
4.2
Uit de stukken en uit de behandeling ter zitting is gebleken dat de PAR en de RvB zijn vastgelopen in een conflict rondom de vraag welke informatie de PAR uit hoofde van art. 5 WMCZ moet krijgen om zijn taak te kunnen vervullen, welke informatie de PAR metterdaad heeft gekregen, of dat voldoende informatie was en welke informatie dan ontbreekt. Volgens art. 5 lid 1 WMCZ verstrekt de zorgaanbieder, SMK, aan de cliëntenraad, PAR, tijdig en, desgevraagd, schriftelijk alle inlichtingen en gegevens die deze voor de vervulling van zijn taak redelijkerwijs nodig heeft. Volgens de parlementaire geschiedenis van de WMCZ betekent dit
“dat er onder meer voldoende informatie moet worden verschaft om een zorgvuldige advisering mogelijk te maken. Zo zal onder meer duidelijk moeten worden gemaakt welke voor- en nadelen aan het voorgenomen besluit verbonden zijn, welke alternatieven zijn overwogen en welke argumenten de keuze voor het voorgenomen besluit hebben ondersteund.” (MvA TK 1993-1994, 23041, nr. 5, p. 15.)
Of daartoe schriftelijke, onderliggende stukken moeten worden verschaft, en zo ja welke, kan niet in zijn algemeenheid worden bepaald. Dat kan slechts van geval tot geval, afhankelijk van de aard van het onderwerp en de overige omstandigheden van het geval waaronder de wijze waarop de besluitvorming tot stand komt. De wetgever heeft onderkend dat hierover verschil van inzicht tussen de cliëntenraad en de zorgaanbieder kan ontstaan. Voor geschillen daarover is daarom in art. 10 lid 1 WMCZ een speciale rechtsgang in het leven geroepen voor een commissie van vertrouwenslieden. Dat is aldus toegelicht:
“Het lijkt raadzaam dergelijke geschillen in eerste instantie voor te leggen aan een college dat meer dan de rechter over specifieke kennis inzake de omstandigheden en verhoudingen in de betrokken instelling kan beschikken en dat het vertrouwen van beide betrokken partijen geniet. Mede ter voorkoming van ongewenste gevolgen voor de werklast van de rechterlijke macht is er in het wetsvoorstel dan ook voor gekozen de zorgaanbieder te verplichten in overeenstemming met de cliëntenraad een commissie van vertrouwenslieden aan te stellen of aan te wijzen, die op verzoek van de cliëntenraad in dergelijke geschillen een de zorgaanbieder bindende uitspraak kan doen. (…) indien de zorgaanbieder de uitspraak van een dergelijke commissie onverhoopt niet zou naleven, kan de belanghebbende uiteraard daartegen opkomen bij de burgerlijke rechter.” (MvT TK 1992-1993 23041, nr. 3, p. 16.)
Voor geschillen hieromtrent zal de PAR dus in beginsel de weg van art. 10 lid 1 WMCZ moeten volgen. Dat laat uiteraard onverlet dat de PAR in kort geding bij de voorzieningenrechter een voorlopige voorziening kan vragen die ertoe strekt dat hem bepaalde informatie of inlichtingen worden verschaft, indien hij daarbij een spoedeisend belang heeft. Vast staat dat er een vertrouwenscommissie als bedoeld in art. 10 lid 1 WMCZ bestaat, de Landelijke Commissie van Vetrouwenslieden, LCvV. De RvB van SMK heeft er herhaaldelijk bij de PAR op aangedrongen het geschil over de informatieverstrekking aan de LCvV voor te leggen. De PAR heeft dat tot op heden geweigerd. Toch zal de PAR die weg moeten volgen. Zoals de voorzieningenrechter ter zitting uitvoerig met de partijen heeft besproken, kan een conflict als dit over de informatieverstrekking niet (alleen) met rechterlijke veroordelingen worden opgelost. Vervulling van de wettelijke taak van de PAR vereist samenwerking tussen de RvB en de PAR, over en weer, binnen de organisatie, waarvoor enerzijds het loyaal verstrekken van informatie nodig is en anderzijds het vertrouwen dat dat ook gebeurt. De partijen blijken daartoe niet in staat te zijn en het ligt voor de hand dat zij zullen moeten proberen via bemiddeling tot een werkbare oplossing te komen. Het LCvV is daarvoor in eerste instantie aangewezen. Ook en daarnaast kan aan andere vormen van bemiddeling worden gedacht, maar de PAR heeft die tot op heden ook categorisch geweigerd, zolang hem niet alle stukken worden verschaft waarop hij meent recht te hebben.
4.3
Anders dan de PAR meent, heeft hij niet ongeclausuleerd recht op alle onderliggende stukken ten aanzien van alle (voorgenomen) besluiten van de RvB. Dat volgt niet uit de WMCZ. Wat daaruit wel volgt is hiervoor uiteengezet. Daarbij komt dat de taak van de PAR beperkt is tot het collectief behartigen van het patiëntenbelang in de zorginstelling en het ter uitvoering daarvan gevraagd en ongevraagd adviseren over onderwerpen die het patiëntenbelang betreffen. Zeker niet alle voorgenomen besluiten van de RvB gaan daarover. De PAR heeft niet een algemene controlerende taak ten opzichte van het bestuur van de zorginstelling. Voor zover de vordering strekt tot het ongeclausuleerd verschaffen van al die stukken, moet die worden afgewezen. Ook heeft de PAR niet zonder meer recht op alle notulen van vergaderingen van de RvB. Dat vloeit uit het voorgaande voort. Het zou kunnen zijn dat die notulen in een concreet geval ten aanzien van een concreet onderwerp wel nodig zijn voor de vervulling van de taak van de PAR, maar over een zodanig concreet geval gaat het hier niet. De aanspraak op inzage en verkrijging van notulen is meer in het algemeen geregeld in art. 9 WMCZ. Daarbij gaat het als zodanig niet om het verschaffen van de notulen aan de PAR. De RvB zal echter uitvoering moeten geven aan het bepaalde in art. 9 WMCZ, voor zover de notulen algemene beleidszaken betreffen. Dat is eenvoudigweg een wettelijke verplichting. Op verzoek zal de RvB afschriften moeten verstrekken. Dat heeft hij aangeboden voor ‘als het niet anders kan’. Dat is te weinig en daarom zal SMK worden veroordeeld die notulen -binnen de grenzen van art. 9 WMCZ- aan de PAR te verstrekken.
4.4
Verder ziet de voorzieningenrechter aanleiding de volgende ordemaatregelen te treffen, in afwachting van bemiddeling en bindende uitspraken door de LCvV. Zoals eerder overwogen zijn de partijen vastgelopen in het conflict. Het lijdt geen twijfel dat de PAR zijn taak in het afgelopen jaar niet naar behoren heeft vervuld. Dat ligt minstens evenveel aan de opstelling van de PAR als aan die van de RvB. Om de draad van taakvervulling weer op te pakken is een minimale basis nodig van inzicht in wat er het afgelopen jaar allemaal heeft gespeeld en wat er in de komende periode gaat spelen. De PAR kan dan bepalen over welke onderwerpen hem advies zou behoren te hebben worden gevraagd en over welke onderwerpen hij wil adviseren en zich een oordeel erover vormen aan welke informatie ter uitvoering daarvan hij in concrete voor het desbetreffende onderwerp behoefte heeft. Voor zover de RvB die informatie niet uit eigen beweging reeds zou verstrekken kan de PAR vervolgens gericht om concrete informatie vragen. Hiervoor is van de kant van de RvB meer nodig dan alleen de kale lijst die als productie 21 bij dagvaarding is overgelegd. De RvB zal een complete lijst van alle (voorgenomen) besluiten en van alle onderwerpen die nog aan de orde zullen komen over de periode van 1 januari 2014 tot en met maart 2015 aan de PAR moeten verstrekken, waarin per (voor)genomen besluit of onderwerp dat nog aan de orde zal komen een korte omschrijving staat van het onderwerp en waarin omschreven staat wat er, indien reeds een besluit is (voor)genomen, precies is besloten, zoals dat ter zitting is besproken.
4.5
De voorzieningenrechter ziet geen grond voor een veroordeling van SMK de bevoegdheid om een enquêteverzoek te doen statutair aan PAR toe te kennen. Dat recht heeft SMK in haar statuten toegekend aan Zorgbelang Gelderland, een koepelorganisatie waarbij cliëntenraden - ook de PAR - zijn aangesloten. Er is vooralsnog geen aanleiding te veronderstellen dat SMK met toekenning van die bevoegdheid aan Zorgbelang Gelderland niet aan haar verplichting uit art. 6.2 Uitvoeringsbesluit WTZi heeft voldaan. Voor een voorlopige voorziening is ook daarom geen grond omdat er geen reden is te veronderstellen dat Zorgbelang Gelderland die bevoegdheid niet naar behoren zal gebruiken. Het staat bovendien vast dat Zorgbelang Gelderland, zoals PAR wenste, een enquêteverzoek aan de Ondernemingskamer heeft gedaan. Voor zover de toekenning van de bevoegdheid aan Zorgbelang Gelderland in haar huidige rechtsvorm niet statutair heeft plaatsgevonden, mag worden verlangd en ook worden verwacht dat SMK dit alsnog in overeenstemming met art. 6.2 WTZi doet.
4.6
Voor het aanwijzen van een extra lid van de RvB en de RvT, zoals onder V en VI gevorderd, ziet de voorzieningenrechter geen rechtsgrond. Voor een ordemaatregel van die strekking ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding. Het gaat hier om een samenwerkingsprobleem tussen de PAR en de RvB, dat, zoals gezegd, minstens evenzeer aan de opstelling van de PAR en zijn voorzitter ligt, als aan de RvB. Beide partijen zitten gevangen in hun eigen perceptie op de werkelijkheid. De PAR meent dat het alleen een kwestie is van alle stukken krijgen die hij wenst en ziet geen samenwerkingsprobleem en gaat overleg of bemiddeling uit de weg. De RvB stuurt steeds aan op overleg en bemiddeling en meent dat hij er alles aan heeft gedaan om aan de PAR tegemoet te komen, terwijl de overgelegde correspondentie ondertussen het beeld oproept dat de RvB niet, zonder moeizame briefwisselingen, bereidwillig op een gestructureerde manier informatie verstrekt. Niet overtuigend kan echter worden vastgesteld dat de RvB ernstig tekortschiet in de naleving van zijn verplichtingen uit de WMCZ. Wellicht zal een eventuele enquête, zoals inmiddels door Zorgbelang Gelderland is gevraagd, daarover opheldering brengen. Getracht zal moeten worden het samenwerkingsprobleem eerst op te lossen. Gesprek, bemiddeling en de gang naar de LCvV is de PAR tot op heden uit de weg gegaan, vanuit de gedachte dat het alleen een kwestie is van alle stukken verschaffen die de PAR wil hebben, waarvoor, zoals hiervoor is overwogen, niet zonder meer grond is. Aanwijzing van een extra lid van de RvT en de RvB komt de voorzieningenrechter vooralsnog disproportioneel voor, waarbij opmerking verdient dat indien het samenwerkingsprobleem niet wordt opgelost en wijziging van de samenstelling van de groep nodig zou zijn, dat niet noodzakelijkerwijs (alleen) de RvB en de RvT zou kunnen betreffen maar ook de PAR.
4.7
Ten slotte de door de PAR gemaakte kosten van juridische bijstand. Dat SMK daarin tot op zekere hoogte zal moeten voorzien, lijdt geen twijfel. Dat volgt wel uit art. 2 lid 1 onder a en lid 5 WMCZ. De vraag is waar de grens ligt. Die wordt door de redelijkheid bepaald. De vraag is of het redelijk was dat de PAR in de gegeven omstandigheden rechtsbijstand heeft ingeroepen, tot in welke omvang die rechtsbijstand redelijk was en welke kosten daarvoor redelijkerwijs gemaakt konden worden. Dat de PAR op enig moment rechtsbijstand heeft inroepen was redelijk, nu sprake was van een vastlopend conflict omtrent de informatieverschaffing, wat mede aan de RvB te wijten is. Of de totale omvang van de verrichte werkzaamheden in de gegeven omstandigheden redelijk was, kan de voorzieningenrechter in het kader van dit kort geding niet vaststellen. Wel was er voldoende aanleiding, ook al krijgt de PAR slechts zeer ten dele gelijk, de onderhavige procedure te voeren. De partijen zijn in een impasse komen te verkeren, die PAR, maar ook SMK, in dit kort geding tracht te doorbreken. Dat hiermee aanmerkelijke kosten voor PAR zijn gemoeid, is aannemelijk. Door de wijze waarop de raadslieden van SMK zich tegen de vordering hebben verweerd, is de zaak ook voor PAR bewerkelijk gemaakt. Ook binnen het kader van de beperkingen aan een geldvordering in kort geding ziet de voorzieningenrechter aanleiding om een substantieel voorschot toe te kennen, dat gesteld zal worden op € 30.000,-.
4.8
Met inachtneming van het voorgaande zullen enkele voorzieningen worden gegeven, zoals hierna te vermelden, met afwijzing voor het overige. De voorzieningenrechter gaat ervan uit dat SMK dit vonnis vrijwillig en loyaal zal nakomen. Daarom wordt vooralsnog geen dwangsom opgelegd. Zonodig kan de PAR dat later alsnog vorderen. De kosten zullen worden gecompenseerd.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt SMK binnen 5 (vijf) werkdagen na betekening van dit vonnis aan de PAR afschriften te verschaffen van de notulen van de vergaderingen van de RvB sedert 1 januari 2014 tot heden, zulks binnen de grenzen van het bepaalde in art. 9 WMCZ,
5.2.
veroordeelt SMK binnen 5 (vijf) werkdagen na betekening van dit vonnis aan de PAR te verstrekken een complete lijst van alle (voorgenomen) besluiten en van alle onderwerpen die nog aan de orde zullen komen over de periode van 1 januari 2014 tot en met maart 2015, waarin per (voor)genomen besluit of onderwerp dat nog aan de orde zal komen een korte omschrijving staat van het onderwerp en waarin omschreven staat wat er, indien reeds een besluit is (voor)genomen, precies is besloten,
5.3.
veroordeelt SMK binnen veertien dagen na ontvangst van een daartoe strekkende factuur aan de PAR tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een bedrag van € 30.000,-- (zegge: dertigduizend euro) als voorschot voor de door de juridisch adviseur van de PAR verrichtte en nog te verrichten werkzaamheden,
5.4.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.5.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin, dat iedere partij haar eigen kosten draagt,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 23 januari 2015.