In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de WOZ-waarde van een sportcomplex, gelegen aan de [A-straat 1] te [Z]. De eiseres, gebruiker en eigenaar van het sportcomplex, was het niet eens met de door de heffingsambtenaar van de gemeente Groesbeek vastgestelde waarde van € 1.205.000 per 1 januari 2011 voor het kalenderjaar 2012. De eiseres stelde dat de waarde van het sportcomplex lager zou moeten zijn, namelijk € 977.000, en onderbouwde dit met een taxatierapport van taxateur [C]. De heffingsambtenaar verdedigde de vastgestelde waarde met een taxatierapport van [B], waarin de waarde op € 1.409.000 werd getaxeerd, gebaseerd op de gecorrigeerde vervangingswaarde en de Taxatiewijzer Sport van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de bewijslast voor de juistheid van de vastgestelde waarde bij de verweerder ligt. De rechtbank oordeelde dat de onderbouwing van de waarde door de verweerder in hoofdlijnen voldoende was, met uitzondering van de onderbouwing van de waarde van de tribune, die als onvoldoende werd beschouwd. Echter, de rechtbank concludeerde dat deze tekortkoming niet leidde tot een lagere WOZ-waarde dan de beschikte waarde, omdat de totale getaxeerde waarde van het sportcomplex nog steeds hoger was dan de beschikte waarde.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres ongegrond verklaard, waarbij werd opgemerkt dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen hebben de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.