ECLI:NL:RBGEL:2015:2688

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
21 april 2015
Publicatiedatum
21 april 2015
Zaaknummer
05/740207-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontuchtige handelingen gepleegd door een dertienjarige met een vierjarige

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland op 21 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een dertienjarige jongen die beschuldigd werd van ontuchtige handelingen met twee jongens van vier en zestien jaar oud. De feiten vonden plaats op 1 oktober 2014, toen de verdachte in zijn achtertuin speelde met zijn zusje en een jongetje. De verdachte heeft zijn blote penis aan het jongetje getoond en geprobeerd deze naar zijn geslachtsdeel te trekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte ten tijde van de feiten verminderd toerekeningsvatbaar was, wat invloed had op de strafmaat. De officier van justitie eiste een werkstraf van 120 uren, maar de rechtbank legde uiteindelijk een voorwaardelijke werkstraf van 60 uren op, met bijzondere voorwaarden voor begeleiding door de jeugdreclassering. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede feit, omdat er onvoldoende bewijs was dat hij ook met het andere slachtoffer ontuchtige handelingen had gepleegd. De rechtbank benadrukte de noodzaak van hulpverlening en begeleiding voor de verdachte, gezien zijn jonge leeftijd en de impact van de gebeurtenissen op zijn leven.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
Meervoudige Kamer voor kinderstrafzaken
Promis II
Parketnummer : 05/740207-14
Datum zitting : 07 april 2015
Datum uitspraak: 21 april 2015
TEGENSPRAAK
In de zaak van
de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland
tegen
naam : [verdachte]
geboren op : [geboortedatum] te [geboorteplaats]
adres : [adres]
plaats : [plaats]
Raadsvrouw mr. J.A.P.M. van Dal, advocaat te Arnhem.

1.De inhoud van de tenlastelegging

Aan verdachte is, na een door de rechtbank toegewezen vordering wijziging tenlastelegging, tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te [plaats]
met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten
het, in de nabijheid van die [slachtoffer 1], naar beneden doen van zijn, verdachtes,
broek en/of ontbloten van zijn, verdachtes, penis en/of
het vastpakken en/of bewegen van die [slachtoffer 1] in de richting van zijn,
verdachtes, penis en/of
het door die [slachtoffer 1] laten likken/kussen/betasten van zijn, verdachtes, penis.
2.
hij op één of meerdere tijdstip(pen) gelegen in of omstreeks de maand
september 2014 tot en met 7 oktober 2014 te [plaats],
met [slachtoffer 2], geboren op [geboortedatum], die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt,
buiten echt,
een of meer ontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het (telkens)
ontbloten van zijn, verdachtes penis en/of het (telkens) door die [slachtoffer 2] laten kussen en/of likken en/of betasten van zijn, verdachtes, blote penis.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 7 april 2015 ter terechtzitting met gesloten deuren onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J.A.P.M. van Dal, advocaat te Arnhem.
De officier van justitie, mr. C.Y. Huang, heeft ter terechtzitting van 7 april 2015 haar eis geformuleerd.
De raadsvrouw en verdachte hebben ter terechtzitting van 7 april 2015 het woord ter verdediging gevoerd.
Als benadeelde partij heeft zich schriftelijk in het geding gevoegd ten aanzien van feit 2:
 [slachtoffer 2]
Mr. M.A.J. Kubatsch, advocaat te Utrecht is als gemachtigde namens de wettelijke vertegenwoordigers van de benadeelde partij ter terechtzitting verschenen.

3.Ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie

De raadsvrouw stelt dat de officier van justitie niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vervolging, nu de geboortedatum van verdachte niet vast staat. Het is bekend dat de Immigratie- en naturalisatiedienst (hierna: de IND) bij binnenkomst van een immigrant, indien de geboortedatum van een persoon onbekend is, 1 januari of 1 juli als geboortedag- en maand hanteert. Gelet hierop is niet vast te stellen of de verdachte ten tijde van de tenlastegelegde feiten de leeftijd van 12 jaar reeds had bereikt.
De officier van justitie verzoekt om het verweer van de raadsvrouw te verwerpen en voert hiertoe aan dat de raadsvrouw niet concreet heeft onderbouwd waarom de verdachte de leeftijd van 12 jaar niet heeft bereikt. Bovendien is de verdachte onderzocht door een psychiater en een psycholoog en de verdachte heeft bij hen niet de indruk gewekt dat hij de leeftijd van 12 jaar niet had bereikt. De psycholoog acht de gestelde leeftijd van de verdachte reëel en de ouders van verdachte bevestigen tegenover de psycholoog dat verdachte thans 13 jaar is.
De rechtbank verwerpt het niet-ontvankelijkheidsverweer van de raadsvrouw en overweegt hiertoe als volgt. Het is een feit van algemene bekendheid dat de IND bij binnenkomst van een immigrant het geboortejaar van een persoon vaststelt als een geboorte akte ontbreekt. Het geboortejaar van verdachte is vastgesteld op 2001. Of verdachte in dat jaar op 1 januari 2001 of op 1 juli 2001 is geboren is niet van belang. In beide gevallen heeft de verdachte immers ten tijde van de tenlastegelegde feiten de leeftijd van 12 jaar reeds bereikt. Daarnaast is de verdachte onderzocht door een psycholoog. De psycholoog acht gelet op haar bevindingen de huidige leeftijd (13 jaar) van de verdachte reëel en bovendien hebben de ouders van de verdachte tegenover de psycholoog bevestigd dat de verdachte thans 13 jaar oud is. Overigens heeft de raadsvrouw niet onderbouwd waarom de verdachte jonger dan 12 jaar zou zijn.

4.De beslissing inzake het bewijs

Ten aanzien van feit 1 [1]
De feiten
Op grond van de bewijsmiddelen wordt het volgende, dat verder ook niet ter discussie staat, vastgesteld.
Verdachte was op 1 oktober 2014 te [plaats] in zijn achtertuin aan het spelen met zijn zusje en een jongetje. De verdachte heeft toen aan het jongetje zijn blote penis getoond. [2]
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] de penis van de verdachte heeft gelikt en/of heeft gekust maar acht het overige deel van de tenlastelegging wel wettig en overtuigend bewezen. Zij verwijst hierbij naar de getuigenverklaring van [getuige], de ter terechtzitting getoonde opname die door de getuige [getuige] is gemaakt, alsmede het daarbij horende proces-verbaal van bevindingen van de politie en de verklaringen door de verdachte afgelegd ter zitting, bij de rechter-commissaris en bij de politie. Gelet hierop stelt de officier van justitie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen.
Het standpunt van de verdediging
Ook de raadsvrouw acht feit 1 bewezen maar merkt daarbij op dat verdachte heeft verklaard dat hij enkel zijn penis aan [slachtoffer 1] heeft laten zien en dat hij niet verder is gegaan. Zij wijst er op dat het dus gaat om een lichtere vorm van ontuchtige handelingen plegen.
De beoordeling door de rechtbank
Uit de verklaring van de getuige [getuige] van 3 oktober 2014 blijkt het volgende:
(…) “V: U heeft een telefonische melding gemaakt op woensdag 1 oktober 2014, omstreeks 17.15 uur. Waar maakte u melding van? (…) A: Ik zat in de achtertuin, dat was die woensdag om 15.30 uur. Ik hoorde twee kinderstemmen en een wat volwassener stem die met elkaar praatten. Ik hoorde toen opeens de woorden: ‘Lekker piemel, lekker piemel.‘ Het kinderstemmetje, een meisjesstem, zei: ‘Ja, lekkere piemel, lekker piemel.’ Ik ben naar boven gerend met de telefoon en heb gekeken in de achtertuin van de buren. (…) Ik zag de buurjongen met zijn geslachtsdeel uit zijn broek. Ik zag dat hij [slachtoffer 1] naar zich toetrok. Ik zag dat [slachtoffer 1] terugdeinsde, hij ging naar achteren, zo van dat wil ik niet. De buurjongen pakte [slachtoffer 1] weer beet en [slachtoffer 1] deinsde weer terug, dat herhaalt zich enige keren. Ik zag dat de buurjongen zijn geslachtsdeel weer in de broek deed en praatte met [slachtoffer 1].
V: Hij pakt steeds [slachtoffer 1] beet, hoe deed hij dat?
A: Hij pakte het achterhoofd van [slachtoffer 1] beet en bracht deze naar zijn geslachtsdeel. Dat was toen beide jongens nog stonden. Het hoofd van [slachtoffer 1] was op gelijke hoogte van het geslachtsdeel van de buurjongen. Ik zag het vanaf de zijkant. Ik zag dat de buurjongen met zijn linkerhand zijn geslachtsdeel vast had en met zijn rechterhand [slachtoffer 1] beetpakte en naar voren trok. Doordat [slachtoffer 1] zich steeds terugtrok, is [slachtoffer 1] niet tegen geslachtsdeel van de buurjongen aan gekomen.” [3] (…)
Uit de verklaring van verdachte ter terechtzitting van 7 april 2015 blijkt het volgende:
(….) “Ik was op 1 oktober 2014 in de achtertuin aan het spelen met [slachtoffer 2] en ik heb mijn piemel aan hem getoond” (…) [4]
Uit het proces-verbaal van bevindingen van 8 oktober 2014 blijkt het volgende:
(…)”De opnamen werden door getuige [getuige] aan de politie ter beschikking gesteld en werden op een politiecomputer opgeslagen. Ik verbalisant [naam verbalisant] heb hierna de opname bekeken en zag het volgende. (…) In de achtertuin zijn een drietal kinderen waarneembaar. Het zijn twee jongens, 1 is donkergekleurd (is [verdachte]) en de ander is een blank jongetje (is [slachtoffer 1])” [5] (…)
De rechtbank overweegt als volgt.
De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij op 1 oktober 2014 in de achtertuin aan het spelen was met [slachtoffer 2], waarbij zijn zusje ook aanwezig was, en aan [slachtoffer 2] zijn piemel heeft getoond. Echter, de getuige [getuige] ziet [slachtoffer 1] samen met verdachte in de achtertuin en de verbalisant [naam verbalisant] constateert eveneens dat het [slachtoffer 1] is die op de opname te zien is. Gelet hierop stelt de rechtbank vast dat [slachtoffer 1] - en niet [slachtoffer 2] - samen met verdachte in de achtertuin was.
Om te kunnen spreken van ontucht dient er sprake te zijn van handelingen van seksuele aard die in strijd zijn met de sociaal-ethische norm. Of een handeling kan worden gekwalificeerd als seksueel en strijdig met de sociaal-ethische norm hangt onder meer af van de omstandigheden van het geval, zoals de context waarbinnen de handelingen hebben plaatsgevonden en de verhouding tussen de betrokkenen. De verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij zijn penis aan [slachtoffer 2] (de rechtbank begrijpt: [slachtoffer 1]) heeft getoond. Dit wordt bevestigd door getuige [getuige]. Daarnaast verklaart deze getuige dat de verdachte het achterhoofd van [slachtoffer 1] meermalen beet heeft gepakt en deze naar zijn penis heeft gebracht. Hoewel op de ter zitting getoonde opname van de situatie aldaar niet te zien is dat verdachte deze handelingen verricht, is wel te zien dat verdachte zijn zusje wegstuurt, zich afzondert met [slachtoffer 1] en beiden zeer dicht bij elkaar staan, hetgeen de verklaring van [getuige] onderstreept. De rechtbank acht onder deze omstandigheden deze handelingen tezamen, waarbij de verdachte uiteindelijk het hoofd van een buurjongetje van 4 jaar vastpakt en meermalen richting zijn blote penis toe trekt in strijd met de sociaal-ethische norm. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat het ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen is voor zover het ziet op voornoemde handelingen.
Gelet op de aangehaalde verklaringen acht de rechtbank niet wettig en overtuigend bewezen dat [slachtoffer 1] de penis van de verdachte heeft gelikt en/of gekust en/of heeft betast. De rechtbank zal verdachte dan ook vrijspreken van dat deel van de tenlastelegging.
Ten aanzien van feit 2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat gelet op de aangifte, de verklaring van [slachtoffer 2] en de verklaring van verdachte zoals afgelegd ter zitting, bij de politie en bij de rechter-commissaris, verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen, zoals ten laste is gelegd.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw bepleit vrijspraak van het tenlastegelegde feit. De raadsvrouw voert hiertoe aan dat verdachte altijd gezegd heeft niets met [slachtoffer 2] te hebben gedaan. De verklaring van mevrouw [naam 1] betreft een de auditu verklaring zodat zij twijfelt aan het waarheidsgehalte van die verklaring. Daarnaast heeft [slachtoffer 2] verklaard over een “donkere jongen” hetgeen niet wil zeggen dat verdachte die jongen is. Ook blijkt uit de verklaringen van de verdachte, zoals afgelegd bij de politie, de rechter-commissaris en ter terechtzitting dat hij [slachtoffer 2] en [slachtoffer 1] door elkaar haalt.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank acht het tenlastegelegde feit niet wettig en overtuigend bewezen en overweegt hiertoe als volgt.
In het proces-verbaal van bevindingen d.d. 13 oktober 2014 is het volgende gerelateerd:
(…) “Ik verbalisant [naam verbalisant] vroeg aan [slachtoffer 2] waarom ik met hem wilde praten. [slachtoffer 2] zei: “Dat weet ik niet”. Ik vertelde aan [slachtoffer 2] dat ik met hem wilde praten omdat hij iets aan zijn moeder had gezegd over een donkere jongen. Ik verbalisant vroeg [slachtoffer 2] wat er met die jongen was. Ik hoorde [slachtoffer 2] daarop zeggen: “ik moest die grote donkere jongen op zijn piemel kussen. (…) Wat deed die grote donkere jongen. Ik moest op zijn piemel kussen. (opmerking verbalisant: [slachtoffer 2] maakt daarbij smakgeluiden en gaat met zijn hand naar zijn piemel en knijpt er in).“
In de aangifte van mevrouw [naam 1], de moeder van [slachtoffer 2], d.d. 9 oktober 2014 staat onder meer het volgende:
(…) Ik vertelde tegen [slachtoffer 2] dat ik niet meer wilde dat hij met [naam 2] ging spelen en dat hij daar niet meer mocht komen bij dat huis. [slachtoffer 2] reageerde door te zeggen: ‘Dan hoef ook niet meer de piemel van de grote donkere jongen te kussen.’ Ik schrok van deze uitspraak. Ik vroeg toen ook of [slachtoffer 2] dat gedaan had. [slachtoffer 2] vertelde dat hij dat niet gedaan had, maar dat hij eraan moest likken. (…)
Uit het hiervoor aangehaalde blijkt dat [slachtoffer 2] tegenover de politie heeft verklaard dat hij de piemel moest kussen van een grote donkere jongen en dat hij hierbij smakgeluiden heeft gemaakt. Tegenover zijn moeder heeft [slachtoffer 2] echter desgevraagd verklaard dat hij de piemel van de verdachte niet heeft gekust maar de penis van verdachte moest likken. Dat [slachtoffer 2] de piemel van verdachte moest kussen en/of likken en hierbij smakgeluiden heeft gemaakt, wil nog niet zeggen dat hij de piemel van verdachte ook daadwerkelijk heeft gekust en/of gelikt. Dit blijkt niet uit de aangehaalde aangifte en evenmin uit het aangehaalde proces-verbaal van bevindingen, waarin ook het studioverhoor van [slachtoffer 2] is opgenomen. Daar komt bij dat verdachte wisselende verklaringen aflegt over de vraag of hij jongetjes aan zijn penis heeft laten zitten. Tegenover de rechter-commissaris antwoordt de verdachte eerst bevestigend op deze vraag maar als hij later nogmaals door de rechter-commissaris wordt gehoord dan bevestigt hij dat hij bij de politie intussen heeft verklaard dat hij enkel zijn piemel heeft laten zien maar dat ze er niet aan hebben gezeten. Ter terechtzitting heeft verdachte verklaard dat hij enkel zijn penis aan [slachtoffer 2] (de rechtbank leest: [slachtoffer 1]) heeft laten zien en niet aan het andere jongetje. Ook bij de politie en de rechter-commissaris zegt hij dat hij niets heeft gedaan bij het andere jongetje. Gelet op het voorgaande heeft de rechtbank niet de overtuiging dat verdachte met [slachtoffer 2] de handelingen heeft verricht zoals tenlastegelegd. De rechtbank zal de verdachte derhalve vrijspreken van het tenlastegelegde feit.
Bewezenverklaring feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde onder 1 heeft begaan, met dien verstande dat bewezen wordt geacht dat:
1.
hij op
of omstreeks01 oktober 2014 te [plaats], met [slachtoffer 1], geboren op [geboortedatum] die toen de leeftijd van
zestien jaren nog niet had bereikt, buiten echt,
een of meerontuchtige handelingen heeft gepleegd, te weten het, in de nabijheid van die [slachtoffer 1], naar beneden doen van zijn, verdachtes, broek en
/ofontbloten van zijn, verdachtes, penis en
/ofhet vastpakken en
/ofbewegen van die [slachtoffer 1] in de richting van zijn,
verdachtes, penis.
en/of het door die [slachtoffer 1]laten likken/kussen/betasten van zijn, verdachtes, penis.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.
De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan, is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
Met iemand beneden de leeftijd van zestien jaren buiten echt ontuchtige handelingen plegen.
Het feit is strafbaar.

6.De strafbaarheid van verdachte

Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten.
Verdachte is dus strafbaar.

7.De motivering van de sanctie(s)

De officier van justitie heeft ter terechtzitting gevorderd dat aan verdachte wordt opgelegd een werkstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen jeugddetentie waarvan 80 uren, subsidiair 40 dagen jeugddetentie voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren, met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, met als bijzondere voorwaarden reclasseringstoezicht van de William Schrikker Groep (hierna: WSG), meewerken aan de meldplicht en het volgen van het ITB-Criem traject.
De officier van justitie heeft bij het bepalen van haar strafeis enerzijds rekening gehouden met de ernst van de feiten en de gevolgen hiervan voor de (ouders van de) slachtoffers. Anderzijds heeft de officier van justitie rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals beschreven in de deskundigenrapportages. Uit die rapportages blijkt dat verdachte verminderd toerekeningsvatbaar wordt geacht en - gelet op de persoon van verdachte - het accent dient te liggen op hulpverlening en begeleiding. Voorts heeft de officier van justitie verzocht het - inmiddels geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte op te heffen.
De raadsvrouw van verdachte heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat zij zich kan vinden in de modaliteit van de straf, zoals door de officier van justitie is geëist met dien verstande dat de duur van werkstraf wordt beperkt, nu zij vrijspraak voor feit 2 heeft bepleit. De raadsvrouw heeft verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals beschreven in de deskundigenrapportages. Net als de officier van justitie, acht de raadsvrouw het van belang dat het accent dient te liggen op hulpverlening en de Jeugdreclassering dient te bepalen welke hulpverlening/therapieën noodzakelijk zijn voor verdachte. Voorts heeft de raadsvrouw bij het bepalen van de strafmaat verzocht rekening te houden met de grote impact en de onrust die de feiten op de verdachte en zijn gezin hebben (gehad).
Bij de beslissing over de straf die aan verdachte moet worden opgelegd heeft de rechtbank in het bijzonder het navolgende in aanmerking genomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het plegen van ontuchtige handelingen bij een kind van vier jaar oud. Verdachte heeft daarbij alleen gedacht aan zijn eigen gevoelens en zich niet bekommerd om de gevolgen die dergelijke handelingen kunnen hebben voor een kind van die leeftijd. Hij heeft jegens het slachtoffer een inbreuk gemaakt op zijn lichamelijke integriteit en daarmee blijk gegeven van een gebrek aan respect jegens andermans lichaam. Het is algemeen bekend dat slachtoffers van seksueel misbruik daar langdurig en zelfs blijvend last van kunnen ondervinden en dat de kwaliteit van leven daardoor (soms zeer) negatief kan worden beïnvloed. Hierbij merkt de rechtbank wel op dat de bewezenverklaarde handelingen niet tot de zwaarste vormen van ontucht behoren.
Bij de beslissing over de straf heeft de rechtbank verder rekening gehouden met de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
  • het Uittreksel Justitiële Documentatie betreffende verdachte, gedateerd 3 maart 2015;
  • de Pro Justitia rapportage opgemaakt door [kinder- en jeugdpsychiater 1], kinder- en jeugdpsychiater, super visor, m.m.v. dr. [kinder- en jeugdpsychiater 2], kinder- en jeugdpsychiater (in opleiding tot rapporteur) gedateerd 27 februari 2015;
  • de Pro Justitia rapportage van drs. [GZ-psycholoog], GZ- psycholoog,
gedateerd 3 maart 2015;
  • het rapport van de Raad voor de Kinderbescherming (hierna: de Raad) d.d. 31 maart 2015;
  • Het adviesrapport van de Jeugdreclassering Jeugdbescherming Gelderland van 31 maart 2015.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 3 maart 2015 volgt dat verdachte niet eerder door de strafrechter is veroordeeld.
Uit de Pro Justitia rapportage van 27 februari 2015, opgesteld door [kinder- en jeugdpsychiater 1], kinder- en jeugdpsychiater en dr. [kinder- en jeugdpsychiater 2], kinder- en jeugdpsychiater (in opleiding tot rapporteur) betreffende verdachte blijkt het volgende:
(…) “Bij [verdachte] is sprake van een gebrekkige ontwikkeling en ziekelijke stoornis van de geestvermogens. Hij heeft flinke cognitieve, emotionele en sociale ontwikkelingsachterstanden die samenhangen met de acculturatieproblematiek bestaande uit de recente migratie en de schaamtecultuur. In reactie op tenlastelegging en verhoor ontwikkelde hij een aanpassingsstoornis met emotionele vooral depressieve klachten en problemen in het gedrag, vooral uitdagend gedrag naar leeftijdgenoten. (…) De gebrekkige ontwikkeling was aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde. (…) Zijn gebrekkige ontwikkeling heeft zijn gedragskeuzen en gedragingen ten tijde van het tenlastegelegde beïnvloed. Het is aannemelijk dat het tenlastegelegde daaruit (mede) verklaard kan worden. (…) De forse acculturatieproblemen en zijn zwakbegaafdheid maken dat er bij [verdachte] sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens. (…) Concluderen we dat [verdachte] ten tijde van het tenlastegelegde feit als verminderd ontoerekeningsvatbaar (de rechtbank begrijpt: verminderd toerekeningsvatbaar) is te beschouwen. (…) [verdachte] ‘s cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen alsmede de acculturatieproblematiek maken dat de kans op recidive van het tenlastelegde feit als laag tot matig wordt ingeschat. Geadviseerd wordt [verdachte] te laten participeren in een ambulant hulpverleningsaanbod in het kader van een voorwaardelijk strafdeel in het kader van jeugddetentie onder aansturen van de jeugdreclassering. Aansluitend bij de cognitieve en sociaal-emotionele beperkingen van [verdachte] en ten behoeve van de leeftijdsadequate omgang met leeftijdsgenoten wordt geadviseerd dat hij, onder aansturing van de jeugdreclassering, de leerstraf So-Cool volgt. (…) Tevens wordt geadviseerd [verdachte] de leerstraf Respect Limits Verlengd met minimaal 15 bijeenkomsten op te leggen.” (…)
Uit de Pro Justitia rapportage van 3 maart 2015, opgesteld door drs. [GZ-psycholoog], GZ-psycholoog, betreffende verdachte blijkt het volgende:
(…) “Bij [verdachte] is sprake van een zwakbegaafd niveau van functioneren, bij een zeer hoge mate van acculturatieproblematiek. (…) Dit was zo ten tijde van het plegen van het tenlastegelegde, indien en voorzover dit bewezen wordt geacht. (…) Vastgestelde acculturatieproblematiek in combinatie met zwakbegaafdheid heeft zijn handelen dan ook in hoge mate bepaald. Geadviseerd wordt om [verdachte] ten aanzien van het tenlastegelegde. indien en voorzover dit bewezen wordt geacht, verminderd toerekeningsvatbaar te achten. (…)
Acculturatieproblematiek vormt dan ook de grondslag van gebeurtenissen die onder meer
geleid hebben tot het tenlastegelegde, indien en voor zover dit bewezen wordt geacht. Ter
voorkoming van recidive en ter bevordering van een gezonde ontwikkeling van [verdachte]
dient derhalve vooral ingestoken te worden op inburgering van zowel [verdachte] als van
zijn ouders. (…) Wat hemzelf betreft heeft [verdachte] vooral een gebrek aan cultureel adequate sociale vaardigheden; hij is dan ook gebaat bij een leerstraf sociale vaardigheid, waarbij goed aangesloten wordt bij zijn niveau van functioneren, zijnde zwakbegaafd, en waarbij ouders eveneens betrokken worden. Geadviseerd wordt dan ook om hem een leerstraf So Cool op te leggen. (…) Om vervolgens in het bijzonder aandacht te besteden
aan seksueel gedrag wordt tevens geadviseerd om [verdachte] volgend op de training So
Cool een training Respect Limits te bieden. (…) Deze hulpverlening dient plaats te
vinden binnen een gedwongen kader, vanuit een toezicht jeugdreclassering, waarbij
[verdachte] zich dient te houden aan de aanwijzingen van de jeugdreclassering, ook als dit
inhoudt deelname aan behandeling en/of begeleiding. Een voorwaardelijke straf is hier een
goede stok achter de deur.”(…)
De Raad concludeert in zijn rapport van 31 maart 2015 dat gelet op de zeer jonge leeftijd en kwetsbaarheid van de verdachte er onder meer aandacht dient te worden besteed aan de psychosociale ontwikkeling van verdachte. De Raad acht het eveneens noodzakelijk dat de William Schrikker Groep (hierna WSG) het onderwerp seksualiteit, in de vorm van seksuele voorlichting en grenzen, bespreekt tijdens de begeleiding. Dit in afstemming met de opvoedondersteuning, zodat rekening gehouden kan worden met de culturele aspecten. De Raad acht het wenselijk dat de WSG gaat starten met een ITB-Criem traject. Een leerstraf wordt niet passend geacht door de taalbarrière. Het opleggen van jeugddetentie acht de Raad niet wenselijk omdat verdachte een verstandelijk beperkte en beïnvloedbare jongen betreft. Er dient veel meer ingestoken te worden op begeleiding en integratie waardoor verdachte bekend wordt met de Nederlandse cultuur. De Raad adviseert aan de rechtbank om aan verdachte op te leggen een voorwaardelijke werkstraf, onder de bijzondere voorwaarden dat verdachte medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van de WSG, de eerste drie maanden in het kader van de maatregel ITB-Criem en de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De Jeugdreclassering concludeert in zijn rapport van 31 maart 2015 dat de tenlastegelegde feiten verklaard kunnen worden uit het in elkaar grijpen van acculturatieproblematiek van het gezin met het lage niveau van verstandelijk en emotioneel functioneren van verdachte. De kans op recidive van een zedendelict is licht tot laag/matig. Bestaande trainingen met betrekking tot seksualiteit zullen waarschijnlijk moeilijk aansluiten bij de bijzondere situatie van de verdachte. Dit vanwege de taalachterstand en de acculturatieproblematiek. Door de verstoorde relatie met de buurt is het gezin genoodzaakt om te verhuizen naar een andere gemeente. Vanwege de cognitieve vermogens van de verdachte is het wenselijk dat de begeleiding plaatsvindt door de Jeugdreclassering van de WSG. Deze begeleiding dient te bestaan uit het versterken van sociale vaardigheden en seksuele vorming. Daarbij is voortzetten van het ITB-Criem traject op het moment dat het gezin in een andere gemeente woont wenselijk. De Jeugdreclassering adviseert om aan verdachte op te leggen:
- een voorwaardelijke jeugddetentie, met als bijzondere voorwaarde dat verdachte zich - gedurende de proeftijd van 2 jaar en zolang de jeugdreclassering dat noodzakelijk acht - houdt aan de aanwijzingen van de WSG, ook als dat inhoudt meewerken aan een ITB-Criem traject en meewerken aan een ander door de WSG noodzakelijke geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties.
De Jeugdreclasseerder heeft ter terechtzitting naar voren gebracht dat hij - gelet op de inhoud van het rapport van de Raad - thans een voorwaardelijke werkstraf adviseert in plaats van een voorwaardelijke jeugddetentie. Volgens de Jeugdreclassering zijn er geen contra-indicaties voor het opleggen van een onvoorwaardelijke werkstraf. Hulpverlening kan pas gestart worden als de verdachte verhuisd is naar een andere gemeente.
De rechtbank heeft kennisgenomen van alle bovenstaande overwegingen en conclusies en zal deze in haar beoordeling betrekken. De rechtbank neemt de conclusie van de deskundigen dat het bewezenverklaarde feit verdachte verminderd kan worden toegerekend over.
Bij het bepalen van de op te leggen straf neemt de rechtbank verder het volgende in aanmerking.
Artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht bepaalt dat bij misdrijven waarop naar de wettelijke omschrijving een gevangenisstraf van zes jaar of meer is gesteld en die een ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer ten gevolge hebben gehad, als ook bij bepaalde zedenmisdrijven, niet langer een taakstraf kan worden opgelegd tenzij tevens jeugddetentie, of een gedragsmaatregel dan wel de maatregel plaatsing in een inrichting voor jeugdigen wordt opgelegd. De rechtbank stelt vast dat het bewezen verklaarde feit weliswaar een misdrijf betreft waarop een gevangenisstraf van ten hoogste zes jaren is gesteld en waarbij een inbreuk is gemaakt op de lichamelijk integriteit van het slachtoffer, echter de rechtbank is van oordeel dat verdachte met zijn handelen als bewezen verklaard geen ernstige inbreuk op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer heeft gemaakt. Aan de criteria van artikel 77ma van het Wetboek van Strafrecht is naar oordeel van de rechtbank dan ook niet voldaan zodat kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen oordeelt de rechtbank dat voor de afdoening van de onderhavige zaak een voorwaardelijke werkstraf voor de duur van 60 uren, subsidiair 30 dagen jeugddetentie met een proeftijd van 2 jaren, in aanmerking komt met aftrek van de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Deze op te leggen straf is lager dan de officier van justitie heeft geëist, nu de rechtbank anders dan de officier van justitie slechts één feit bewezen acht. Daarnaast heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de verdachte als verminderd toerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en de grote impact en gevolgen die de ten laste gelegde feiten (reeds) op verdachte en zijn gezin hebben (gehad), waaronder het feit dat de verdachte en zijn gezin genoodzaakt zijn om te verhuizen naar een andere gemeente.
De voorwaardelijke straf die zal worden opgelegd, dient als waarschuwing voor verdachte om zich voortaan van het plegen van delicten te onthouden. De rechtbank ziet, gelet op verdachtes persoonlijke omstandigheden, aanleiding aan de voorwaardelijke werkstraf de bijzondere voorwaarden te verbinden dat verdachte contact zal dienen te houden met de Jeugdreclassering van de WSG en zich daar zal moeten melden zo vaak en voor zo lang als de jeugdreclassering dat nodig vindt. Daarnaast zal hij moeten deelnemen aan de gesprekken met de jeugdreclassering, dient hij het ITB-Criem traject te volgen en moet hij meewerken aan andere door de WSG noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. Het - inmiddels geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
7a. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
Ten aanzien van feit 2
De benadeelde partij heeft overeenkomstig het bepaalde in artikel 51b van het Wetboek van Strafvordering opgave gedaan van de inhoud van de vordering, strekkende tot vergoeding van geleden immateriële en materiele schade.
De rechtbank zal de benadeelde partij op grond van het bepaalde in artikel 361, tweede lid onder a van het Wetboek van Strafvordering, niet-ontvankelijk verklaren in de vordering, nu verdachte zal worden vrijgesproken van het hem onder feit 2 tenlastegelegde feit.

8.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 27, 77a, 77g, 77h, 77m, 77n, 77x, 77y, 77z, 77aa, en 247 van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Spreekt verdachte vrijvan hetgeen ten laste is gelegd onder feit 2.
Verklaartbewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaartniet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaatdat het aldus bewezenverklaarde oplevert het strafbare feit zoals vermeld onder punt 4.
Verklaartverdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeeltverdachte wegens het bewezenverklaarde tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 60 (zestig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten. De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren heeft schuldig gemaakt aan een strafbaar feit.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende jeugddetentie zal worden toegepast en stelt deze vervangende jeugddetentie vast op
30 (dertig) dagen.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht geheel in mindering wordt gebracht, te weten 8 (acht) uren.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarden niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht van de gecertificeerde instelling William Schrikker Groep Amsterdam, afdeling Jeugdreclassering, bedoeld in artikel 77aa, eerste tot en met vierde lid van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. zich gedurende de door de gecertificeerde instelling William Schrikker Groep Amsterdam, afdeling Jeugdreclassering te bepalen periode (die loopt tot maximaal het einde van de proeftijd van twee jaar) en op de door de Jeugdreclassering te bepalen tijdstippen zal melden bij de Jeugdreclassering zo frequent en zo lang deze instelling dat noodzakelijk acht;
5. deelneemt aan de gesprekken met de William Schrikker Groep Amsterdam, afdeling Jeugdreclassering zo frequent als deze dat noodzakelijk acht;
6. ( de eerste drie maanden) het ITB-Criem traject volgt, of een soortgelijk traject voor zover en voor zolang dat door de William Schrikker Groep Amsterdam, afdeling Jeugdreclassering nodig wordt geacht.
7. meewerkt aan andere door de WSG noodzakelijk geachte ondersteuning of verwijzing naar andere hulpverleningsinstanties.
Waarbij de gecertificeerde instelling William Schrikker Groep Amsterdam, afdeling
Jeugdreclassering opdracht wordt gegeven toezicht te houden op de naleving van de
voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Heft ophet -inmiddels geschorste- bevel tot voorlopige hechtenis van veroordeelde voornoemd.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij [slachtoffer 2] (feit 2)
Verklaartde benadeelde partij niet-ontvankelijk in de vordering.
Aldus gewezen door:
mr. W. Bruins, kinderrechter, als voorzitter,
mr. J.Th. van Belzen, kinderrechter,
mr. C.G. Peper, kinderrechter,
in tegenwoordigheid van mr. L. Jbilou, griffier.
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 21 april 2015.

Voetnoten

1.- De beslissing dat verdachte het bewezenverklaarde heeft begaan is gegrond op de feiten en omstandigheden die zijn vervat in het in wettelijke vorm door de verbalisanten van de regiopolitie Gelderland-Midden, opgemaakte proces-verbaal, registratienummer PL0700/2014120106, gesloten op 11 november 2014 met de onderliggende in de wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en andere schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier en;
2.De verklaring van verdachte zoals afgelegd terechtzitting van 7 april 2015 en het proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 3 oktober 2014, p. 29.
3.Proces-verbaal van verhoor van de getuige [getuige] d.d. 3 oktober 2014, p. 28 en 29.
4.De verklaring van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 7 april 2015.
5.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 oktober 2014, p. 40.