Overwegingen
1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Verweerder heeft de verkeersbesluiten genomen in het kader van de veiligheid van de schoolkinderen van basisschool De Doornick aan de Blauwe Hoek in Doornenburg (hierna: de basisschool). De verkeersmaatregelen zijn tot stand gekomen na overleg met vertegenwoordigers van het Platform Doornenburg, de basisschooldirectie, verkeersouders, verkeersadviseur en de politie.
2. Het bestreden besluit voorziet onder meer in verboden tot stilstaan door het aanbrengen van doorgetrokken gele strepen op verscheidene weggedeelten in de buurt van de basisschool.
3. Allereerst stelt de rechtbank vast dat het besluit van 1 oktober 2013, voor zover het de geslotenverklaring en de stilstaan verboden 1, 2 en 3 betreft, moet worden aangemerkt als een beslissing op bezwaar naar aanleiding van de bezwaren tegen het primaire besluit van 12 juni 2012. Dat in het besluit van 1 oktober 2013 het besluit van 12 juni 2012 is ingetrokken en dat de geslotenverklaring is gewijzigd, neemt niet weg dat het besluit van 1 oktober 2013 heeft te gelden als een besluit na heroverweging naar aanleiding van de ingediende bezwaren.
Voor zover het bestreden besluit het instellen van een voorrangsregeling op de kruising Pannerdenseweg met de Duisterestraat en het aanbrengen van een zebrapad op de
oversteekplaats ter hoogte van de bushalte betreft, is het besluit van 1 oktober 2013 een primair besluit. Ook die omstandigheid doet er niet aan af dat het besluit voor het overige een beslissing op bezwaar is. Verweerder heeft eisers bezwaar tegen het bestreden besluit daarom terecht doorgezonden aan de rechtbank ter behandeling als beroepschrift.
4. Artikel 23, eerste lid, onderdeel g, van het RVV 1990 bepaalt dat de bestuurder zijn voertuig niet mag laten stilstaan langs een gele doorgetrokken streep.
Ingevolge artikel 12, aanhef en onderdeel b, punt V, van het Besluit administratieve bepalingen voor het wegverkeer (Babw) moet voor de plaatsing van een gele doorgetrokken streep op het wegdek een verkeersbesluit worden genomen.
Ingevolge artikel 21 van het Babw vermeldt de motivering van het verkeersbesluit in ieder geval welke doelstelling of doelstellingen met het verkeersbesluit worden beoogd. Daarbij wordt aangegeven welke van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen ten grondslag liggen aan het verkeersbesluit. Indien tevens andere van de in artikel 2, eerste en tweede lid, van de wet genoemde belangen in het geding zijn, wordt voorts aangegeven op welke wijze de belangen tegen elkaar zijn afgewogen.
Ingevolge artikel 2, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW 1994) kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels strekken tot:
a. het verzekeren van de veiligheid op de weg;
b. het beschermen van weggebruikers en passagiers;
c. het in stand houden van de weg en het waarborgen van de bruikbaarheid daarvan;
d. het zoveel mogelijk waarborgen van de vrijheid van het verkeer.
Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de WVW 1994 kunnen de krachtens deze wet vastgestelde regels voorts strekken tot:
a. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte overlast, hinder of schade alsmede de gevolgen voor het milieu, bedoeld in de Wet milieubeheer;
b. het voorkomen of beperken van door het verkeer veroorzaakte aantasting van het karakter of van de functie van objecten of gebieden.
5. De rechtbank stelt voorop dat verweerder, volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling), bij het nemen van een verkeersbesluit een ruime beoordelingsmarge toekomt. Het is aan verweerder om alle verschillende bij het nemen van een dergelijk besluit betrokken belangen tegen elkaar af te wegen. De rechter dient zich bij de beoordeling van een dergelijk besluit dan ook terughoudend op te stellen en te toetsen of het besluit niet strijdig is met wettelijke voorschriften, dan wel of de afweging van de betrokken belangen niet zodanig onevenwichtig is, dat het bestuursorgaan niet in redelijkheid tot dat besluit heeft kunnen komen (zie onder meer de uitspraak van 25 juli 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BX2597). 6. De rechtbank stelt vast dat de geslotenverklaring op zichzelf niet in geschil is, behoudens de aanduiding op de onderborden.
Eiser heeft hierover aangevoerd dat de tekst op de onderborden moet worden gewijzigd van “werkdagen” in “schooldagen”, zodat de afsluiting niet van kracht is tijdens schoolvakanties.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht dat “werkdagen” moet worden opgevat als “schooldagen”. Verder heeft verweerder ter zitting toegezegd dat verweerder tijdens schoolvakanties van langer dan één week de afsluiting zal opheffen door de onderborden af te dekken. Naar het oordeel van de rechtbank is verweerder hiermee voldoende tegemoet gekomen aan de beroepsgrond van eiser.
7. Eiser heeft primair in zijn beroepschrift en ter zitting aangevoerd dat hij het niet eens is met de stilstaan verboden, omdat hij vreest dat de overlast van geparkeerde en kerende auto’s zich zal verplaatsen naar het deel van de Blauwe Hoek / Kloosterhof waar hij woont.
Verweerder heeft ter zitting toegelicht waarom hij van mening is dat de stilstaan verboden nodig zijn in het belang van de verkeersveiligheid in de directe omgeving van de basisschool. Volgens verweerder komen de stilstaan verboden tegemoet aan de belangen van aanwonenden, omdat ouders en verzorgers die hun kinderen naar school brengen hun auto’s niet meer kunnen parkeren langs de rijbanen van de Blauwe Hoek en de Clara van Delwigstraat. Zij worden gedwongen hun auto’s te parkeren op de aangelegde parkeerplaatsen. Ook het parkeren voor de uitritten wordt zoveel mogelijk beperkt.
Verder is in overleg met de school en de politie tot het huidige gebied gekomen, waardoor de stilstaan verboden in plaats zijn beperkt.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder gelet op deze toelichting in redelijkheid in het belang van de verkeersveiligheid tot de stilstaan verboden, op de thans voorziene weggedeelten, mogen besluiten. De rechtbank acht daarbij van belang dat verweerder ter zitting heeft toegezegd dat na een periode van drie maanden bekeken zal worden of de overlast van geparkeerde en kerende auto’s zich heeft verplaatst naar de Kloosterhof en dat, indien dat inderdaad het geval is, zal worden onderzocht of er aanleiding bestaat om ook daar een stilstaan verbod in te stellen. De beroepsgrond faalt.
8. Eiser heeft ter zitting verder toegelicht dat de stilstaan verboden, doordat langs de betreffende wegen een gele streep wordt aangebracht, een absoluut karakter hebben, aangezien zij niet in tijd beperkt zijn. Volgens eiser gaat dit erg ver.
Verweerder heeft dit ter zitting beaamd en tevens ingezien dat dit voor bewoners nadelig kan zijn. Verweerder is echter van mening dat de huidige stilstaan verboden te verkiezen zijn boven een andere wijze van het invoeren van stopverboden door middel van verkeersborden, waarbij wél een beperking in tijd kan worden opgenomen. Verweerder heeft hierbij gewezen op het aanzien van de wijk dat aangetast kan worden indien er een groot aantal borden zou worden geplaatst.
De rechtbank stelt vast dat de stilstaan verboden inhouden dat aanwonenden ook ’s avonds, in de weekeinden en in de schoolvakanties niet in het desbetreffende weggedeelte mogen stoppen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de door hem aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde belangen, de verkeersveiligheid en het belang van voorkoming van aantasting van het aanzien van de wijk, niet in redelijkheid zwaarder heeft mogen laten wegen dan het nadeel dat bewoners kunnen ondervinden van het absolute karakter van de stilstaan verboden en het voordeel dat het voor bewoners oplevert als de stilstaan verboden worden beperkt tot de schooltijden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zijn besluit op dit onderdeel onvoldoende gemotiveerd, mede gelet op de omstandigheid dat verweerder ter zitting heeft erkend dat er andere alternatieven mogelijk zijn voor het invoeren van de stilstaan verboden waarbij wél een tijdsbeperking kan worden opgenomen.
De beroepsgrond slaagt. Het beroep is gegrond. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen voor zover dat ziet op de stilstaan verboden 1, 2 en 3 door middel van het aanbrengen van een doorgetrokken gele streep.
9. De rechtbank ziet geen aanleiding de rechtsgevolgen van het bestreden besluit, voor zover dat wordt vernietigd, in stand te laten of zelf in de zaak te voorzien, omdat het een discretionaire bevoegdheid van verweerder betreft zich uit te laten over een alternatieve, meer proportionele vorm van de stilstaan verboden. Verweerder zal daarom een nieuw besluit moeten nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank stelt hiervoor een termijn van 6 weken. De rechtbank merkt op dat deze termijn pas begint nadat de termijn om hoger beroep in te stellen ongebruikt is verstreken of, indien hoger beroep wordt ingesteld, nadat op het hoger beroep is beslist.
10. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.
11. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser verzochte en gemaakte verletkosten. De rechtbank merkt de verletkosten aan als redelijkerwijs gemaakte kosten als bedoeld in artikel 8:75 van de Awb, nu eiser heeft verklaard werkzaam te zijn als zelfstandige. Omdat eiser de verletkosten niet heeft gespecificeerd, is plaats voor vergoeding van het forfaitaire minimumtarief (zie onder meer de uitspraak van de Afdeling van 21 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BV9511). Gelet op het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten daarom vast op € 14,70 (uitgaande van bijwonen zitting 1 uur en 70 minuten reistijd tegen een tarief van € 7 per uur). De vergoeding voor reiskosten bedraagt € 6,22 op basis van openbaar busvervoer. De rechtbank stelt de totale door verweerder aan eiser te vergoeden proceskosten vast op € 20,92.