ECLI:NL:RBGEL:2015:2469

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 april 2015
Publicatiedatum
13 april 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 6326
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van belastingrente over teruggaaf inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 16 april 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser en de inspecteur van de Belastingdienst over de vergoeding van belastingrente. Eiser had een verzoek ingediend om verhoging van het bedrag aan persoonsgebonden aftrek in zijn aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2011 en 2012. Dit verzoek werd toegewezen, waardoor de aanslag IB/PVV 2011 werd vastgesteld op nihil en het resterende bedrag aan persoonsgebonden aftrek werd verrekend met het inkomen van 2012. Hierdoor resulteerde de aanslag IB/PVV 2012 in een teruggaaf van € 3.605, maar eiser ontving geen rente over deze teruggaaf.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser recht heeft op vergoeding van belastingrente over de teruggaaf, omdat het verzoek om verhoging van de persoonsgebonden aftrek moet worden opgevat als een aanvulling op de aangifte IB/PVV 2012. De rechtbank oordeelde dat de aanslag IB/PVV 2012 in overeenstemming was met de verbeterde aangifte, en dat aan de voorwaarden voor rentevergoeding was voldaan. De rechtbank verklaarde het beroep van eiser gegrond, vernietigde de uitspraak op bezwaar van de Belastingdienst en gelastte de vergoeding van belastingrente over het bedrag van € 3.605.

De rechtbank heeft geen proceskostenveroordeling uitgesproken, omdat er geen kosten zijn gesteld die voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Belastingrecht
zaaknummer: AWB 14/6326
uitspraak van de enkelvoudige belastingkamer van 16 april 2015
in de zaak tussen
[X], te [Z], eiser,
en
de inspecteur van de Belastingdienst, kantoor Arnhem, verweerder.

1.Procesverloop

1.1.
Verweerder heeft aan eiser voor het jaar 2012 een aanslag (aanslagnummer [000].H.26.01) inkomstenbelasting en premie volksverzekeringen (hierna: IB/PVV) opgelegd, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 5.614, zonder vergoeding van belastingrente.
1.2.
Verweerder heeft bij uitspraak op bezwaar van 28 juli 2014 het verzoek om vergoeding van belastingrente over de teruggaaf van belasting afgewezen.
1.3.
Eiser heeft daartegen bij brief van 30 augustus 2014, ontvangen door de rechtbank op 2 september 2014, beroep ingesteld.
1.4.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd en een verweerschrift ingediend.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 maart 2015. Eiser is verschenen. Namens verweerder zijn verschenen [gemachtigde] en mr. [A].

2.Feiten

2.1.
De partner van eiser heeft in het jaar 2011 medische behandelingen in Duitsland ondergaan. De kosten daarvan zijn niet door de zorgverzekeraar vergoed. De partner van eiser is in 2011 overleden.
2.2.
De in 2.1 bedoelde kosten heeft eiser niet vermeld in de aangiften IB/PVV van het jaar 2011. Eiser heeft onbestreden aangevoerd dat de reden daarvan is dat hij dacht dat verweerder, in navolging van de zorgverzekeraar, niet bereid zou zijn de betreffende kosten als ziektekosten aan te merken.
2.3.
Nog voor de vaststelling van de aanslagen over de jaren 2011 en 2012, heeft eiser – op advies van een bekende – verweerder alsnog verzocht de betreffende kosten in aanmerking te nemen. Verweerder heeft dit verzoek ingewilligd. Als gevolg hiervan is het in de aangifte IB/PVV 2011 vermelde bedrag aan persoonsgebonden aftrek van € 30.000 met € 27.923 verhoogd tot € 57.923.
2.4.
Deze persoonsgebonden aftrek heeft voor een bedrag van € 32.737 het inkomen over 2011 verminderd tot nihil. Met dagtekening 18 mei 2013 is de aanslag IB/PVV 2011 vastgesteld naar een verzamelinkomen van nihil. Gelijktijdig heeft verweerder middels afzonderlijke vermelding op het aanslagbiljet het bedrag van de nog te verrekenen persoonsgebonden aftrek in volgende jaren vastgesteld op € 25.186.
2.5.
Het resterende deel aan persoonsgebonden aftrek, groot € 25.186, is verrekend met het in de aangifte IB/PVV 2012 verantwoorde inkomen van € 30.800, waarna een verzamelinkomen voor het jaar 2012 resteerde van € 5.614. Met dagtekening 4 april 2014 is de aanslag IB/PVV 2012 vastgesteld naar een verzamelinkomen van € 5.614. Deze aanslag resulteert in een teruggaaf van € 3.605, waarvan € 2.617 aan loonheffingen en € 988 als gevolg van de eerder bij voorlopige aanslag vastgestelde verschuldigde – en ook door eiser betaalde – IB/PVV tot dit bedrag. Aan eiser is geen rente vergoed over de teruggaaf van € 3.605.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of eiser recht heeft op vergoeding van rente over de belastingteruggave.
3.2.
Partijen doen hun standpunten steunen op de gronden die daartoe door hen zijn aangevoerd in de van hen afkomstige stukken en ter zitting.
3.3.
Eiser concludeert tot gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de uitspraak op bezwaar, en vergoeding van rente, naar de rechtbank eiser begrijpt, primair over € 3.605 en subsidiair over € 988. Verweerder concludeert tot ongegrondverklaring van het beroep. Verweerder heeft voorts aangegeven dat hij geen aanleiding ziet om gebruik te maken van de door hem genoemde, aan hem toekomende bevoegdheid om ambtshalve over te gaan tot het toekennen van coulancerente.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Voor de onderhavige aanslag is de per 1 januari 2013 in werking getreden belastingrenteregeling, neergelegd in de artikelen 30f en volgende, van de Algemene wet inzake rijksbelastingen (AWR) van toepassing. Als redenen voor de belastingrenteregeling zijn het voorkomen van sparen bij de fiscus en het streven naar vereenvoudiging genoemd (zie MvT, Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 3, par. 3.4).
4.2.
Artikel 30fd, eerste lid, van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, dat indien met betrekking tot de inkomstenbelasting na het verstrijken van een periode van zes maanden te rekenen vanaf het einde van het tijdvak waarover de belasting wordt geheven een aanslag tot een negatief bedrag aan te betalen belasting wordt vastgesteld, met betrekking tot die aanslag aan de belastingplichtige rente – belastingrente – wordt vergoed ingeval wordt voldaan aan de volgende voorwaarden:
a. de aanslag is overeenkomstig de ingediende aangifte, en
b. tussen de datum van ontvangst van die aangifte en de datum van vaststelling van de aanslag zijn meer dan 13 weken verstreken.
4.3.
Het vierde lid van artikel 30fd van de AWR bepaalt dat ingeval met de aanslag een voorlopige aanslag is verrekend, de renteberekening plaatsvindt overeenkomstig de renteberekening bij een herziening van een voorlopige aanslag, bedoeld in artikel 30fb.
4.4.
Artikel 30fb van de AWR bepaalt, voor zover hier van belang, in het derde lid dat bij herziening van een voorlopige aanslag inkomstenbelasting met een positief bedrag tot een voorlopige aanslag met een negatief bedrag, ter zake van het verschil tussen het positieve bedrag en het negatieve bedrag belastingrente wordt vergoed ingeval wordt voldaan aan de voorwaarden van artikel 30fa, eerste lid, welke wordt berekend volgens het tweede lid van dat artikel. De in artikel 30fa, eerste lid, gestelde voorwaarden zijn vergelijkbaar aan die vermeld in artikel 30fd, weergegeven in 4.2.
4.5.
In de parlementaire geschiedenis is met betrekking tot de belastingrenteregeling, onder meer, het volgende vermeld:
“Ook het sparen bij de fiscus zal met de voorgestelde renteregeling tot het verleden behoren. Dit komt doordat er voortaan alleen rente wordt vergoed als de Belastingdienst te laat is met het uitbetalen van een teruggaaf, of te lang doet over het vaststellen van een belastingaanslag overeenkomstig de ingediende aangifte of een ingediend (herzienings)verzoek met een uit te betalen bedrag.“
(MvT, Kamerstukken II 2011/12 33 003, nr. 3, p. 33)
“Rente wordt vergoed als de belastingaanslag wordt vastgesteld na zes maanden na afloop van het belastingjaar en de Belastingdienst lang heeft gedaan over deze vaststelling. Als norm geldt hierbij 13 weken voor de vaststelling van een aanslag naar aanleiding van een aangifte en 8 weken naar aanleiding van een verzoek. Het moet dan wel gaan om een belastingaanslag die is vastgesteld conform de ingediende aangifte of het ingediende verzoek tot vaststelling van de belastingaanslag. Rentevergoeding is niet aan de orde indien de vastgestelde belastingaanslag afwijkt van het ingediende verzoek of de ingediende aangifte.”
(MvT, Kamerstukken II 2011/12 33 003, nr. 3, p. 124)
“Eén van de uitgangspunten van de nieuwe renteregeling is het niet meer automatisch vergoeden van rente bij een teruggave van belasting na afloop van het belastingjaar. Voor de vaststelling van de belastingaanslag/belastingteruggaaf is de Belastingdienst afhankelijk van de informatie van de belastingplichtige in de vorm van een aangifte of een (herzienings)verzoek. Vervolgens heeft de Belastingdienst een bepaalde verwerkingstijd nodig.”
(NV, Kamerstukken II 2011/12, 33 003, nr. 10, p. 100)
4.6.
Nu het in 2.3 vermelde verzoek tot een hoger bedrag aan persoonsgebonden aftrek leidt dan het inkomen over 2011 en de wet voorschrijft dat het verschil wordt doorgeschoven naar het volgende kalenderjaar, moet het verzoek naar het oordeel van de rechtbank mede worden opgevat als een verzoek dat zich uitstrekt tot de aangifte IB/PVV 2012. De rechtbank merkt het in 2.3 vermelde verzoek dan ook mede aan als een aanvulling op de aangifte IB/PVV 2012. Nu het verzoek is gedaan voordat de aangifte over 2012 in behandeling is genomen, is de aanslag in overeenstemming met de (aangevulde) aangifte en moet belastingrente worden vergoed.
4.7.
De aanslag IB/PVV 2012 is vastgesteld overeenkomstig de aldus verbeterde aangifte. Gelet op de in 4.5 weergegeven totstandkomingsgeschiedenis en de uitlatingen van verweerder ter zitting met dezelfde strekking is daarmee aan de voorwaarde van artikel 30fd, eerste lid, onderdeel a, van de AWR voldaan. Niet in geschil is dat ook is voldaan aan de voorwaarde genoemd in onderdeel b van voornoemde bepaling. Gelet hierop heeft eiser recht op vergoeding van belastingrente.
4.8.
Verweerder wordt geacht een belastingrentebeschikking van nihil te hebben genomen, waartegen het beroep is gericht. Gelet op hetgeen in 4.7 is overwogen verklaart de rechtbank het beroep gegrond en gelast de rechtbank verweerder belastingrente te vergoeden over € 3.605.

5.Proceskosten

De rechtbank ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling, omdat niet is gesteld dat eiser kosten heeft gemaakt die op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor vergoeding in aanmerking komen.

6.Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- gelast dat verweerder belastingrente vergoed over € 3.605;
- bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van de vernietigde uitspraak;
- gelast dat verweerder het door eiser betaalde griffierecht van € 45 vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.A.P. van Roij, rechter, in tegenwoordigheid van mr. W.A. Mak, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op: 16 april 2015
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Aan deze uitspraak hoeft eerst uitvoering te worden gegeven als de uitspraak onherroepelijk is geworden. De uitspraak is onherroepelijk als niet binnen zes weken na verzending van de uitspraak een rechtsmiddel is aangewend of onherroepelijk op het aangewende rechtsmiddel is beslist (artikel 27h, derde lid en artikel 28, zevende lid AWR).
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (belastingkamer), Postbus 9030, 6800 EM Arnhem.
Bij het instellen van hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. een dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de gronden van het hoger beroep.