Op 10 april 2015 heeft de Rechtbank Gelderland in Zutphen uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een man uit Hilversum, die werd verdacht van seksueel misbruik van zijn schoonzus, die leed aan frontotemporale dementie. De tenlastelegging betrof het seksueel binnendringen van het lichaam van de vrouw door de verdachte, waarbij hij gebruik zou hebben gemaakt van zijn geestelijk overwicht. De rechtbank heeft de zaak behandeld op de zitting van 27 maart 2015, waar de officier van justitie meende dat er voldoende bewijs was voor een veroordeling. De verdediging pleitte echter voor vrijspraak, stellende dat de verklaring van het slachtoffer niet betrouwbaar was en dat er onvoldoende wettig bewijs was voor een veroordeling.
De rechtbank overwoog dat in zedenzaken vaak slechts twee personen aanwezig zijn bij de vermeende handelingen, waardoor extra zorgvuldigheid vereist is bij de waardering van de verklaringen. De rechtbank concludeerde dat de verklaring van het slachtoffer onvoldoende steun vond in ander bewijsmateriaal. Er waren geen getuigen die de handeling hadden waargenomen en andere bewijsmiddelen gaven geen directe aanwijzingen voor de betrokkenheid van de verdachte. De rechtbank oordeelde dat de aangifte van de dochter van het slachtoffer, die de handeling meldde, niet als ondersteunend bewijs kon worden aangemerkt, omdat deze was gebaseerd op dezelfde bron.
Uiteindelijk sprak de rechtbank de verdachte vrij van het primair en subsidiair tenlastegelegde, omdat er onvoldoende wettig en overtuigend bewijs was. Daarnaast werd de benadeelde partij, het slachtoffer, niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering tot schadevergoeding, aangezien de verdachte was vrijgesproken. De rechtbank bepaalde dat de vordering enkel bij de civiele rechter kon worden ingediend.