Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank
in de zaak van
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]
Dit blijkt uit de volgende stukken:
Het verzoek
Het standpunt van belanghebbenden
De verdere beoordeling
“Stichting Jeugdbescherming Gelderland bepaalt dat [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum], is aangewezen op Jeugdhulp voor een plaatsing in het kader van verblijf en behandeling voor gesloten jeugdhulp bij instelling de Horizon en aansluitend zal [naam minderjarige] overgeplaatst worden naar instelling de Fjord.. (…) Stichting Jeugdbescherming Gelderland heeft bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp overlegd met de gemeente [plaats]. De gemeente is akkoord met deze bepaling.”
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, Jeugdwet, wordt een verzoek gericht op het verkrijgen van een machtiging gesloten jeugdhulp ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. In het tweede lid van dat artikel worden situaties beschreven waarin een uitzondering op bovenstaand uitgangspunt is opgenomen, namelijk indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een verzoek hiertoe. In die gevallen dienen respectievelijk de GI of de Raad voor de Kinderbescherming dan wel de officier van justitie het verzoek te doen. In onderhavige zaak is geen sprake van een verzoek tot of een lopende kinderbeschermingsmaatregel. De ouders stemmen in met de opneming en het verblijf van [naam minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, waardoor sprake is van hulpverlening in het vrijwillig kader. Het college dient derhalve het verzoek tot een machtiging in te dienen.
.Aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Jeugdwet wordt het navolgende ontleend:
“Gemeenten zijn door de decentralisatie beter in staat om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de mogelijkheden (eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders.
Ook hier geldt dat de rechtbank mandaat aan de GI niet mogelijk acht, aangezien de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Hiertoe wordt overwogen dat in artikel 2.11 Jeugdwet aan het college wel de mogelijkheid wordt gegeven om de uitvoering van deze wet door derden te laten verrichten, maar hiervan wordt uitgezonderd “de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders.”
“Op grond van het wetsvoorstel is met betrekking tot de niet-vrij toegankelijke voorzieningen de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het nemen van het uiteindelijke besluit of en welke voorziening een jeugdige of zijn ouders nodig hebben. Dit in tegenstelling tot de huidige Wet op de jeugdzorg, waarbij een indicatieorgaan (BJZ) de indicaties afgeeft. De gemeente kan hierdoor invloed uitoefenen op de toeleiding en de uitvoering van de jeugdhulp en kan de regie voeren op de hulpverlening.”(EK 2013-14, 33684, D, p. 89).
De beslissing
Arnhem-Leeuwarden