ECLI:NL:RBGEL:2015:1159

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
16 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
C/05/277509 / JE RK 15-104
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging gesloten jeugdhulp voor minderjarige met instemming van ouders

Op 16 februari 2015 heeft de meervoudige kamer van de Rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, uitspraak gedaan in de zaak betreffende de minderjarige [naam minderjarige]. Het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats] had op 12 februari 2015 een verzoek ingediend voor een machtiging gesloten jeugdhulp voor de minderjarige, die geboren is op [geboortedatum] te [geboorteplaats]. De ouders van de minderjarige, die gezamenlijk ouderlijk gezag uitoefenen, stemden in met het verblijf in een gesloten accommodatie. De kinderrechter heeft de zaak eerder op 10 februari 2015 behandeld en de beslissing aangehouden om meer duidelijkheid te krijgen over de mandaatverlening door het college aan de gecertificeerde instelling (GI). De rechtbank oordeelde dat de mandaatverlening in strijd was met de aard van de bevoegdheid zoals omschreven in de Jeugdwet. De rechtbank benadrukte dat de GI geen jeugdhulp mag aanbieden en dat de gemeente verantwoordelijk is voor het nemen van besluiten over jeugdhulp en verblijf.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK GELDERLAND

Team Jeugdrecht
Zittingsplaats: Arnhem
zaakgegevens : C/05/277509 / JE RK 15-104
datum uitspraak: 16 februari 2015

beschikking van de meervoudige kamer van de rechtbank

in de zaak van

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente [plaats]

hierna te noemen het college,
betreffende
[naam minderjarige], geboren op [geboortedatum] te [geboorteplaats], hierna te noemen [naam minderjarige].
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam moeder],hierna te noemen de moeder,
wonende te [woonplaats]
[naam vader],hierna te noemen de vader,
wonende te [woonplaats].
Het verdere procesverloop
Dit blijkt uit de volgende stukken:
- de beschikking van 10 februari 2015, waarin de zaak is verwezen naar de meervoudige kamer van deze rechtbank,
- de brief met bijlagen van de gemeente [plaats] van 12 februari 2015, ingekomen bij de griffie op 13 februari 2015, waarin wordt verzocht een machtiging gesloten jeugdhulp te verlenen voor [naam minderjarige] voor de duur van zes maanden en waarin tevens wordt bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder noodzakelijk is.
Op 16 februari 2015 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld.
Gehoord daarbij zijn:
- mr. J.C.W. Giebels (waarnemend voor mr. E.R.T. Tromp), namens [naam minderjarige],
- de moeder,
- een vertegenwoordigster van de gecertificeerde instelling Jeugdbescherming Gelderland (hierna te noemen GI),
- twee vertegenwoordigsters van de gemeente [plaats].
Opgeroepen en niet verschenen zijn:
- [naam minderjarige],
- de vader.

Het verzoek

De GI heeft op 26 januari 2015 een machtiging verzocht om [naam minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven voor de duur van zes maanden. In het verzoekschrift is gesteld dat de gemeente een mandaat heeft verleend aan de GI om een verzoek machtiging gesloten jeugdhulp vrijwillig kader, met instemming ouders met gezag te doen.
De ouders hebben gezamenlijk ouderlijk gezag en stemmen in met het verblijf in een gesloten accommodatie.
Op 13 februari 2015 heeft het college een gewijzigd verzoekschrift ingediend waarbij is verzocht om een machtiging gesloten jeugdhulp voor [naam minderjarige] voor de duur van zes maanden.

Het standpunt van belanghebbenden

Namens [naam minderjarige] is geen verweer gevoerd tegen het verzoek. [naam minderjarige] heeft bij haar advocaat aangegeven dat zij inziet dat een verlenging van haar verblijf binnen de gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
Ter zitting heeft de moeder haar instemming bevestigd. De moeder heeft naar voren gebracht dat [naam minderjarige] bij haar heeft aangegeven dat er verkeerde dingen gaan gebeuren als haar verblijf niet verlengd wordt. De moeder is zelf ook van mening dat men [naam minderjarige] kwijt zal zijn op het moment dat zij vrijheid krijgt.
De vertegenwoordigster van de gemeente heeft bevestigd dat ook het vervolgtraject van de plaatsing van [naam minderjarige] in een Centrum voor Orthopsychiatrie en Forensische Jeugdpsychiatrie door de gemeente akkoord is bevonden.

De verdere beoordeling

Ten aanzien van de indiening van het verzoek
De kinderrechter heeft bij beschikking van 10 februari 2015 de beslissing op het verzoek van de GI aangehouden en de zaak verwezen naar een zitting van de meervoudige kamer van de rechtbank. Daarbij is bepaald dat de kinderrechter het standpunt van het college wil vernemen omtrent de vraag of de bevoegdheden van het college zoals bepaald in de artikelen 6.1.2, vijfde lid en 6.1.8, eerste lid, van de Jeugdwet door het college kunnen worden gemandateerd aan een gecertificeerde instelling, gelet op doel en strekking van de Jeugdwet. En indien het college van mening zou zijn dat zij deze bevoegdheden kan mandateren, dan verzoekt de kinderrechter een deugdelijk mandaatbesluit van het college te overleggen. Ter zitting van 10 februari 2015 kon op deze punten geen duidelijkheid worden verkregen, mede gelet op de afwezigheid van een vertegenwoordiging vanuit het college. Wel is een brief overgelegd van de teamleider Loket WWZ gemeente [plaats], d.d. 19 januari 2015 waarin het volgende is opgenomen:
“Bij deze ontvangt u de toestemming om de zorg voor [naam minderjarige] op te nemen.
Onder deze zorg vallen alle onderdelen uit het pakket jeugdzorg plus, zonder OTS, inclusief onderzoek en verklaring van de gedragsdeskundige. Deze taken zijn door de gemeente [plaats] gemandateerd bij Jeugdbescherming Gelderland.
In het geval van [naam minderjarige] betreft het een akkoord voor een plaatsing bij de instelling de Horizon en vervolgens een plaatsing in de Fjord”
De GI heeft bij het verzoekschrift een schrijven overgelegd van de jeugdconsulent Loket WWZ gemeente [plaats] d.d. 4 februari 2015 met als kop ‘Bepaling Jeugdhulp (art. 3.5 Jeugdwet). In dit schrijven is opgenomen
“Stichting Jeugdbescherming Gelderland bepaalt dat [naam minderjarige], geboren op [geboortedatum], is aangewezen op Jeugdhulp voor een plaatsing in het kader van verblijf en behandeling voor gesloten jeugdhulp bij instelling de Horizon en aansluitend zal [naam minderjarige] overgeplaatst worden naar instelling de Fjord.. (…) Stichting Jeugdbescherming Gelderland heeft bij de bepaling van de in te zetten jeugdhulp overlegd met de gemeente [plaats]. De gemeente is akkoord met deze bepaling.”
Het college heeft vervolgens op 12 februari 2015 bovenvermeld verzoek ingediend. Het college heeft in dit verzoek een bepaling jeugdhulp gegeven en verwezen naar de eerder overgelegde verklaring van de gedragswetenschapper drs. [naam gedragswetenschapper] van 6 februari 2015.
De rechtbank overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 10:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan een bestuursorgaan mandaat verlenen, tenzij bij wettelijk voorschrift anders is bepaald of de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Op grond van artikel 6.1.8, eerste lid, Jeugdwet, wordt een verzoek gericht op het verkrijgen van een machtiging gesloten jeugdhulp ingediend door het college van de gemeente waar de jeugdige zijn woonplaats heeft. In het tweede lid van dat artikel worden situaties beschreven waarin een uitzondering op bovenstaand uitgangspunt is opgenomen, namelijk indien sprake is van een kinderbeschermingsmaatregel of een verzoek hiertoe. In die gevallen dienen respectievelijk de GI of de Raad voor de Kinderbescherming dan wel de officier van justitie het verzoek te doen. In onderhavige zaak is geen sprake van een verzoek tot of een lopende kinderbeschermingsmaatregel. De ouders stemmen in met de opneming en het verblijf van [naam minderjarige] in een accommodatie voor gesloten jeugdhulp, waardoor sprake is van hulpverlening in het vrijwillig kader. Het college dient derhalve het verzoek tot een machtiging in te dienen.
Een mandaatverlening aan de GI, zoals hiervoor omschreven, nog daargelaten of deze op een juiste wijze is verleend, acht de rechtbank in strijd met de aard van de bevoegdheid zoals opgenomen in artikel 6.1.8. Jeugdwet. Het doel van de nieuwe Jeugdwet is het jeugdstelsel te vereenvoudigen en het efficiënter en effectiever te maken, met het uiteindelijke doel het versterken van de eigen kracht van de jongeren en van het zorgend en probleemoplossend vermogen van diens gezin en sociale omgeving. Decentralisatie is de noodzakelijke randvoorwaarde
.Aan de totstandkomingsgeschiedenis van de Jeugdwet wordt het navolgende ontleend:
“Gemeenten zijn door de decentralisatie beter in staat om integraal beleid te ontwikkelen en maatwerk te bieden, afgestemd op de lokale situatie en uitgaande van de mogelijkheden (eigen kracht) en de behoeften van individuele jeugdigen en hun ouders.
In handen van de gemeente kan de jeugdhulp beter aansluiten op de problematiek zoals die zich concreet voordoet. De verschillende vormen en instrumenten van ondersteuning, hulp en zorg kunnen naar bevind van zaken worden ingezet, wat de kwaliteit en de doeltreffendheid van zorg ten goede komt. Hulp en ondersteuning kunnen laagdrempelig, vroegtijdig en integraal aangeboden worden, met veel ruimte voor de professional om casusgericht te werken: één gezin, één plan, één regisseur. (…)
Het beoogde resultaat zal pas gerealiseerd worden als alle actoren in het jeugdstelsel hun werkwijzen vernieuwen in het licht van de hiervoor genoemde transformatiedoelen van de stelselwijziging. Hier ligt een eerste verantwoordelijkheid van gemeenten en het veld om aan de transformatie inhoud te geven”(TK 2012-13, 33684, nr 3, p.2).
Hoewel de rechtbank begrip heeft voor het feit dat het college in de beginperiode van de nieuwe wetgeving de inhoudelijke expertise inroept van de GI, kan dit niet zover gaan dat de GI die volgens de wet alleen in bepaald omschreven gevallen een verzoek kan indienen, door het college wordt gemachtigd om dit ook in andere niet in de wet omschreven gevallen, zoals in deze zaak die het vrijwillig kader betreft, te doen. De wetgever heeft specifieke taken toebedeeld aan de GI, namelijk het uitvoeren van de kinderbeschermingsmaatregelen en de jeugdreclassering. In artikel 3.2, tweede lid, Jeugdwet is expliciet bepaald dat de GI geen jeugdhulp mag aanbieden. Dit om een belangenverstrengeling te voorkomen. Ook in zoverre verzet de aard van de bevoegdheid zich om verzoeken om gesloten jeugdhulp in het vrijwillig kader aan de GI te mandateren.
Daarnaast acht de rechtbank ook van belang dat bij het monitoren van de zaak, het contact houden met de jeugdhulpaanbieder en ouders, onduidelijkheden ontstaan indien deze taken los komen te staan van (het Loket WWZ van) de gemeente.
Ten aanzien van het verleningsbesluit
Volgens artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet kan een machtiging slechts worden verleend indien het college van de gemeente waarin de jeugdige zijn woonplaats heeft, heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is. Het college lijkt in deze zaak ook het geven van een verleningsbeslissing aan de GI te hebben overgelaten. Weliswaar is de verleningsbeslissing opgesteld door de jeugdconsulent van de gemeente, echter de formulering van de tekst lijkt er op te duiden dat de GI de verleningsbeslissing (daadwerkelijk) heeft genomen. De verwijzing naar artikel 3.5. Jeugdwet duidt op de bevoegdheid van de GI om te bepalen of en zo ja, welke jeugdhulp is aangewezen bij de uitvoering van de kinderbeschermingsmaatregel of jeugdreclassering. Dat hiertoe volgens het artikel overleg met het college voor nodig is, doet aan deze bevoegdheid niet af. Het artikel zegt echter niets over de wettelijke bevoegdheid van het college, welke in deze zaak aan de orde is: het hierboven genoemde artikel 6.1.2, vijfde lid Jeugdwet.
Ook hier geldt dat de rechtbank mandaat aan de GI niet mogelijk acht, aangezien de aard van de bevoegdheid zich tegen mandaatverlening verzet. Hiertoe wordt overwogen dat in artikel 2.11 Jeugdwet aan het college wel de mogelijkheid wordt gegeven om de uitvoering van deze wet door derden te laten verrichten, maar hiervan wordt uitgezonderd “de vaststelling van de rechten en plichten van de jeugdige of zijn ouders.”
Door het nemen van een verleningsbesluit worden rechten van ouders en jeugdige vastgesteld, namelijk de aanspraak op een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder. De wetgever heeft de gemeente hierin een regiefunctie toebedeeld:
“Op grond van het wetsvoorstel is met betrekking tot de niet-vrij toegankelijke voorzieningen de gemeente vervolgens verantwoordelijk voor het nemen van het uiteindelijke besluit of en welke voorziening een jeugdige of zijn ouders nodig hebben. Dit in tegenstelling tot de huidige Wet op de jeugdzorg, waarbij een indicatieorgaan (BJZ) de indicaties afgeeft. De gemeente kan hierdoor invloed uitoefenen op de toeleiding en de uitvoering van de jeugdhulp en kan de regie voeren op de hulpverlening.”(EK 2013-14, 33684, D, p. 89).
Nu het college bij ‘beschikking machtiging gesloten jeugdhulp [naam minderjarige]’ d.d. 12 februari 2015 heeft bepaald dat een voorziening op het gebied van jeugdhulp en verblijf niet zijnde verblijf bij een pleegouder nodig is, is tevens voldaan aan genoemde wettelijke verplichting van artikel 6.1.2, vijfde lid, Jeugdwet.
De inhoudelijke beoordeling van het gewijzigde verzoek
Gelet op het bepaalde in artikel 6.1.2, tweede lid, Jeugdwet kan een machtiging gesloten jeugdhulp slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter deze jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen die de ontwikkeling van de jeugdige naar volwassenheid ernstig belemmeren. Bovendien dient de opneming en verblijf noodzakelijk te zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
De rechtbank heeft niet de mogelijkheid geboden een familiegroepsplan op te stellen. Gelet op de concrete bedreigingen in de ontwikkeling van [naam minderjarige] heeft de kinderrechter hier vanaf gezien.
Uit de stukken waaronder de verklaring van gedragswetenschapper drs. [naam gedragswetenschapper] van 6 februari 2015 is gebleken dat het gedrag van [naam minderjarige] wordt gekleurd door het niet om kunnen/ willen gaan met regels en beperkingen in haar leven. Met verbale en fysieke agressie verzet zij zich tegen gezag en geldende grenzen en beperkingen. Haar verzet is soms zo heftig dat zij er anderen mee belemmert in hun dagelijks functioneren. De forse gedragsproblematiek van [naam minderjarige] heeft lange tijd de voor haar noodzakelijke behandeling in de weg gestaan. Er was onvoldoende basis voor trauma en verwerking en voor gedragsregulerende therapieën. Behandeling van [naam minderjarige] binnen de huidige groep “Meander 3” van de Horizon heeft zich gericht op de afname van de ernst van de gedragsproblematiek met als doel haar geschikt te maken voor doorstroming naar een vervolgplek buiten de gesloten jeugdhulp. Gezien de complexiteit van [naam minderjarige] problematiek hebben diverse instellingen het niet aangedurfd haar een vervolgplek te bieden. Meer tijd dan gebruikelijk is dan ook nodig geweest om [naam minderjarige] zover te krijgen als zij nu is. Nu zij grote ontwikkelingsstappen heeft gemaakt is “Licertis,” Centrum voor Orthopsychiatrie en Forensische Jeugdpsychiatrie te [plaats], bereid haar op de afdeling “De Fjord” te plaatsen. Concretisering van deze plaatsing stuit echter op een wachttijd van vier tot zes maanden. De problematiek van [naam minderjarige] is nog altijd dermate complex dat zij overvraagd zal gaan worden wanneer zij, ter overbrugging van die wachttijd, aangewezen is op een plaatsing binnen een open setting. Haar zelfredzaamheid, emotieregulatie en sociale vaardigheden zijn daartoe niet toereikend en de nu bereikte ontwikkelingswinst zou teniet worden gedaan. Een machtiging gesloten jeugdhulp is nodig tot aan het moment dat [naam minderjarige] op “De Fjord” geplaatst kan gaan worden. De gedragswetenschapper drs. [naam gedragswetenschapper] heeft in zijn verklaring van 6 februari 2015 bevestigd dat gesloten jeugdhulp noodzakelijk is.
De rechtbank zal daarom de machtiging gesloten jeugdhulp verlenen, en wel voor de gevraagde periode van zes maanden. Aangezien in de beschikking van 10 februari 2015 reeds een korte periode is toegewezen, zal de machtiging tot 14 augustus 2015 worden verleend.

De beslissing

De meervoudige kamer van de rechtbank:
verleent een machtiging gesloten jeugdhulp met ingang van 28 februari 2015 tot uiterlijk 14 augustus 2015 betreffende de minderjarige [naam minderjarige];
verklaart dat deze beschikking op grond van artikel 6.1.12 Jeugdwet uitvoerbaar bij voorraad is;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. I. Linssen (voorzitter), mr. G.W. Brands-Bottema en mr. A.L.M. Steinebach-de Wit kinderrechters, in tegenwoordigheid van R.G.A. Bergevoet-Welling als griffier en in het openbaar uitgesproken op 16 februari 2015.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en degenen aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak,
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend ter griffie van het gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden