In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen twee broers uit Zutphen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de broers hadden behaald met drugshandel, zou vaststellen. De bedragen die moesten worden terugbetaald aan de staat waren respectievelijk € 66.118,60 en € 104.200,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broers in de periode van 1 april 2009 tot en met 27 september 2009 drugs hebben verhandeld en dat zij hiervoor een aanzienlijk bedrag aan winst hebben gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de broers wederrechtelijk voordeel hebben genoten, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.
De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de frequentie van drugstransporten en de verkoopprijzen van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 109.200,00 bedroeg, maar heeft dit bedrag met € 5.000,00 verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk is het bedrag vastgesteld op € 104.200,00, dat de broers aan de staat moeten terugbetalen. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.