ECLI:NL:RBGEL:2015:1158

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
23 februari 2015
Publicatiedatum
24 februari 2015
Zaaknummer
06/580272-09
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugvordering van wederrechtelijk verkregen voordeel uit drugshandel door twee broers

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 23 februari 2015 uitspraak gedaan in een ontnemingsprocedure tegen twee broers uit Zutphen. De officier van justitie vorderde dat de rechtbank het wederrechtelijk verkregen voordeel, dat de broers hadden behaald met drugshandel, zou vaststellen. De bedragen die moesten worden terugbetaald aan de staat waren respectievelijk € 66.118,60 en € 104.200,00. De rechtbank heeft vastgesteld dat de broers in de periode van 1 april 2009 tot en met 27 september 2009 drugs hebben verhandeld en dat zij hiervoor een aanzienlijk bedrag aan winst hebben gemaakt. De rechtbank heeft de vordering van de officier van justitie beoordeeld en geconcludeerd dat de broers wederrechtelijk voordeel hebben genoten, gebaseerd op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat.

De rechtbank heeft de berekening van het wederrechtelijk verkregen voordeel uitgevoerd, waarbij rekening is gehouden met de frequentie van drugstransporten en de verkoopprijzen van de drugs. De rechtbank heeft vastgesteld dat het totale wederrechtelijk verkregen voordeel € 109.200,00 bedroeg, maar heeft dit bedrag met € 5.000,00 verminderd vanwege de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. Uiteindelijk is het bedrag vastgesteld op € 104.200,00, dat de broers aan de staat moeten terugbetalen. De rechtbank heeft de beslissing gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Zutphen
Promis II
Parketnummer : 06/580272-09
Datum zitting : 9 februari 2015
Datum uitspraak: 23 februari 2015
tegenspraak
Uitspraak van de meervoudige kamer
in de zaak van
de officier van justitie van het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[veroordeelde](hierna te noemen: veroordeelde),
geboren te : [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedatum],
adres : [adres],
plaats : [woonplaats],
raadsman : mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp.

1.De inhoud van de vordering

De officier van justitie vordert dat de rechtbank het bedrag vaststelt waarop het wederrechtelijk verkregen voordeel als bedoeld in artikel 36e, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht wordt geschat en de veroordeelde de verplichting oplegt tot betaling aan de Staat van het geschatte voordeel, welk voordeel voorlopig wordt geschat op € 131.160,--.

2.De procedure

De officier van justitie heeft op 12 januari 2010 de ontnemingsvordering aangekondigd. Op 16 augustus 2012 heeft de officier van justitie de vordering schriftelijk aanhangig gemaakt.
Op 20 oktober 2014 is de vordering ter terechtzitting behandeld en geschorst teneinde de uitspraak van het gerechtshof in de hoofdzaak af te wachten. Eveneens heeft een schriftelijke conclusiewisseling plaatsgevonden.

3.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is op 9 februari 2015 ter terechtzitting behandeld. Daarbij is veroordeelde verschenen, bijgestaan door mr. B.J. Schadd, advocaat te Velp.
De officier van justitie, mr. G. Nijpels, heeft ter terechtzitting gepersisteerd bij de vordering.
Veroordeelde en zijn raadsman hebben het woord ter verdediging gevoerd.

4.De beoordeling van de vordering

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft de periode aangehouden die in de hoofdzaak door het gerechtshof bewezen is verklaard, te weten in de periode van 1 april 2009 tot en met 27 september 2009. De officier van justitie houdt voor de berekening van het voordeel een periode van 24 weken aan. Dit is gebaseerd op een half jaar minus de in beslag genomen levering van 27 mei 2009 en minus de laatste week. Het aantal uitgevoerde drugstransporten heeft de officier van justitie overeenkomstig het rapport wederrechtelijk verkregen voordeel van 29 maart 2010 (hierna: rapport) in het voordeel van veroordeelde aangehouden op eenmaal per week. Uit de bakengegevens van de auto van veroordeelde over de periode van 28 april 2009 tot en met 28 mei 2009 blijkt dat dit zelfs aan de voorzichtige kant is. Immers uit de bakengegevens blijkt dat veroordeelde gemiddeld twee maal per week van Zutphen naar Hengelo reed.
Op 27 mei 2009 is bij veroordeelde een hoeveelheid van 4.900 gram wiet aangetroffen. Uit de tapgesprekken blijkt dat veelvuldig over grotere hoeveelheden is gesproken. Dit blijkt eveneens uit de verklaring van [betrokkene]. De officier van justitie houdt derhalve een gemiddelde levering aan van vijf kilo per rit. Overeenkomstig het rapport houdt de officier van justitie een gemiddelde verkoopprijs aan van € 3.463,00 per kilo en een inkoopprijs van € 2.370,00 per kilo. Het totaal wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve
€ 131.160,00.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging stelt zich op het standpunt dat geen bewijs is dat veroordeelde daadwerkelijk drugs heeft getransporteerd, noch dat hij de winst met zijn broer ([mede veroordeelde]) zou hebben gedeeld. Voorts zijn de prijzen die worden aangehouden niet conform de werkelijkheid. Veroordeelde verrichtte slechts hand- en spandiensten, zijn broer was de dealer. Veroordeelde ontving een bedrag van €50,- tot € 100,- per keer. Dit was niet eens kostendekkend. Het wederrechtelijk verkregen voordeel is hooguit een paar honderd euro.
De beoordeling door de rechtbank
Bij de beoordeling van de onderhavige vordering heeft de rechtbank kennisgenomen van het op 10 juni 2014 door het gerechtshof gewezen arrest. Daarbij is veroordeelde veroordeeld
tot een gevangenisstraf voor de duur van vier weken voorwaardelijk en een taakstraf voor de duur van 200 uren voor het in de periode van 1 april 2009 tot en met 27 september 2009 “opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3, onder B, van de Opiumwet gegeven verbod.”
De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is dat veroordeelde wederrechtelijk voordeel heeft genoten. De beslissing dat veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel heeft genoten is gegrond op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. [1]
In het hiernavolgende wordt ingegaan op de geschatte omvang van voornoemd voordeel.
Op 27 mei 2009 is veroordeelde aangehouden. In zijn auto werden vijf gripzakken met marihuana aangetroffen met een netto gewicht van 4.900 gram. [2]
Op de auto van veroordeelde is een peilbaken geplaatst, welke heeft laten zien dat veroordeelde op 28 april, 4, 5, 7, 16, 17, 20, 21, 22 en 27 mei 2009 in Hengelo aan de Deldenerstraat was. [3] De rechtbank volgt de officier van justitie wanneer hij uit gaat van één transport per week. Gelet op vorenstaande frequentie in mei 2009 is dat uiterst aannemelijk.
De rechtbank gaat derhalve uit van een totaal van 24 transporten. Dit betreft een half jaar (te weten 1 april 2009 tot en met 27 september 2009) minus de in beslag genomen levering van 27 mei 2009 en minus de laatste week.
De rechtbank heeft in haar vonnis overwogen dat veroordeelde meerdere keren grote hoeveelheden drugs heeft vervoerd. [4] De rechtbank gaat derhalve uit van een hoeveelheid van 5 kilo per keer.
Dit leidt tot de volgende berekening, uitgaande van 24 weken x 1 levering per week x 5 kilo drugs per keer.
De
inkoopprijsis blijkens het rapport BOOM € 2.370,-- per kilo. [5]
Dit leidt tot een totale inkoopprijs van: 24 x 1 x 5 kg x € 2.370,00 = € 284.400,00
De
verkoopprijsis blijkens ditzelfde rapport € 3.280,-- per kilo. [6]
Dit leidt tot een totale verkoopprijs van 24 x 1 x 5 kg x € 3.280,00 = € 393.600,00
Het totale wederrechtelijk verkregen voordeel bedraagt derhalve € 109.200,--.
Andere kostenposten zijn gesteld noch gebleken.
De redelijke termijn
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de redelijke termijn met iets minder dan zes maanden is overschreden. Gelet hierop zou een correctie in de berekening moeten worden toegepast.
De raadsman van veroordeelde sluit zich aan bij de officier van justitie.
De rechtbank neemt als uitgangspunt voor het aanvangen van de redelijke termijn het moment waarop veroordeelde in redelijkheid de verwachting kon ontlenen dat tegen hem een ontnemingsvordering aanhangig zou worden gemaakt. Dit moment is naar het oordeel van de rechtbank het moment geweest waarop de officier van justitie de ontnemingsvordering heeft aangekondigd bij de hoofdzaak in 2010. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de totale duur van de ontnemingszaak onredelijk lang is geweest en dat de redelijke termijn, als bedoeld in artikel 6 EVRM, is overschreden. Bij een overschrijding van de redelijke termijn zou de rechtbank conform vaste jurisprudentie [7] een mindering van 10 % op het te ontnemen bedrag moeten aanbrengen. De rechtbank zal echter in dit geval de officier van justitie en de advocaat volgen en, afgerond, een bedrag van € 5.000 in mindering brengen op het te ontnemen voordeel. De rechtbank houdt er namelijk rekening mee dat in de strafzaak ook al volledig rekening is gehouden met overschrijding van de redelijke termijn. Dit maakt een totaalbedrag van € 104.200,00.

5.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht.

6.De beslissing

Stelt vast het bedrag waarop het door veroordeelde wederrechtelijk verkregen voordeel wordt geschat op een bedrag van
€ 104.200,00 (zegge: honderdvierduizend tweehonderd euro).
Legt de veroordeelde de verplichting op tot betaling aan de staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel van een bedrag van
€ 104.200,00 (zegge: honderdvierduizend tweehonderd euro).
Aldus gegeven door mr. R.G.J. Welbergen (voorzitter), mr. W.L.F. Prisse en
mr. A.L.M. Steinebach-de Wit, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.L. Miedema, griffier en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 23 februari 2015.
Mr. A.L.M. Steinebach-de Wit is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
De griffier is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Het bewijs is terug te vinden in het in de wettelijke vorm door verbalisanten van de regiopolitie Noord- en Oost Gelderland, district IJsselstreek, opgemaakte proces-verbaal, (stam)proces-verbaal nummer PL0630/09-202833, gesloten op 4 november 2009 en in de bijbehorende in wettelijke vorm opgemaakte processen-verbaal en overige schriftelijke bescheiden, tenzij anders vermeld. De vindplaatsvermeldingen verwijzen naar de pagina’s van het doorgenummerde dossier, tenzij anders vermeld.
2.Rechtbank Gelderland, d.d. 1 oktober 2010.
3.Rechtbank Gelderland, d.d. 1 oktober 2010.
4.Rechtbank Gelderland, d.d. 1 oktober 2010, bekrachtigd door het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden d.d. 10 juni 2014.
5.Rapport berekening wederrechtelijk verkregen voordeel handel in drugs ex artikel 36e, p. 12, 1e alinea.
6.Idem.
7.Hoge Raad 17 juni 2008, ECLI:NL:PHR:2008:BD2578,