ECLI:NL:RBGEL:2015:1017

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
18 februari 2015
Publicatiedatum
18 februari 2015
Zaaknummer
05/860210-14 en 05/820068-14
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en openlijke geweldpleging in een voetbalstadion

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 18 februari 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die wordt beschuldigd van het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing en openlijke geweldpleging. De feiten vonden plaats in het voetbalstadion van NEC in Nijmegen op 22 januari 2014, waar de verdachte een explosief vuurwerk, een Cobra 6, aanstak en in de gracht gooide, wat leidde tot levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor twee stewards, [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2]. Daarnaast was er een openlijke geweldpleging op 28 september 2013 in Westervoort tegen [slachtoffer 3]. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk en met voorbedachten rade handelde, maar niet met voorbedachte raad, wat leidde tot zware mishandeling van [slachtoffer 1] en poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2]. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 450 dagen, waarvan 281 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 240 uur. Tevens zijn er schadevergoedingen toegewezen aan de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND
Team strafrecht
Zittingsplaats Arnhem
Parketnummer : 05/860210-14 en 05/820068-14
Datum zitting : 25 juni 2014, 10 september 2014, 12 november 2014 en 4 februari 2015
Datum uitspraak : 18 februari 2015
TEGENSPRAAK
Vonnis van de meervoudige kamer in de zaak van
de officier van justitie bij het arrondissementsparket Oost-Nederland
tegen
naam :
[verdachte]
geboren op : [geboortedatum]
adres : [adres]
plaats : [woonplaats]
raadsvrouw : mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
1. De inhoud van de tenlastelegging [1]
Verdachte wordt verweten dat hij:
in het voetbalstadion van NEC in Nijmegen op 22 januari 2014 (parketnummer 05/860210-14):
  • een ontploffing teweeg heeft gebracht met levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] door opzettelijk een explosief/vuurwerk aan te steken en in de gracht van het voetbalstadion te gooien;
  • opzettelijk en met voorbedachten rade zwaar lichamelijk letsel heeft toegebracht aan [slachtoffer 1] door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg een explosief/vuurwerk in de gracht van het voetbalstadion te gooien, waarbij dat door verdachte ontstoken explosief/vuurwerk vlakbij die [slachtoffer 1] is geëxplodeerd/ontploft, althans dat hij op deze wijze heeft geprobeerd [slachtoffer 1] zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, danwel dat hij [slachtoffer 1] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft mishandeld, met zwaar lichamelijk letsel als gevolg;
  • opzettelijk en met voorbedachten rade geprobeerd heeft zwaar lichamelijk letsel toe te brengen aan [slachtoffer 2] door opzettelijk, na kalm beraad en rustig overleg een explosief/vuurwerk in de gracht van het voetbalstadion te gooien, waarbij dat door verdachte ontstoken explosief/vuurwerk vlakbij die [slachtoffer 1] is geëxplodeerd/ontploft, dan wel dat hij [slachtoffer 2] opzettelijk en met voorbedachten rade heeft mishandeld;
in Westervoort op 28 september 2013 (parketnummer 05/820068-14):
- ( (meermalen) samen met anderen openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3] door hem meermalen te slaan, stompen, schoppen en/of trappen.

2.Het onderzoek ter terechtzitting

De zaak is laatstelijk op 04 februari 2015 ter terechtzitting onderzocht. Daarbij is verdachte verschenen. Verdachte is bijgestaan door mr. J. Steenbrink, advocaat te Arnhem.
Als benadeelde partijen hebben zich schriftelijk in het geding gevoegd en zijn ter terechtzitting verschenen:
 de heer [slachtoffer 1] (feit 2)
 de heer [slachtoffer 2] (feit 3)
De officier van justitie, mr. A.C.J. Nettenbreijers, heeft de veroordeling van verdachte voor alle feiten in beide zaken geëist.
Verdachte en zijn raadsvrouw hebben het woord ter verdediging gevoerd.
3. De beslissing inzake het bewijs [2]
Ten aanzien van de gebeurtenissen in het NEC voetbalstadion (feiten 1, 2 en 3)
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, nu het opzet van verdachte ontbreekt.
Er is geen bewijs dat verdachte zich bewust is geweest van een aanmerkelijke kans dat het vuurwerk dat hem aangereikt werd iets anders was dan een fakkel en hij heeft ook niet de aanmerkelijke kans aanvaard dat iemand naar het vuurwerk toe zou rennen om het te doven. Hij heeft de gevolgen die zijn ingetreden, ook niet op de koop toegenomen.
De beleving van de heer [slachtoffer 1] dat het vuurwerk bewust in zijn richting is gegooid, is niet objectief en mag dan ook niet maatgevend zijn om daaruit de intenties van verdachte af te leiden. Op grond van de verklaring van [slachtoffer 2] kan worden afgeleid dat hij pas op het vuurwerk af is gerend nadat hij het zag liggen in de gracht, en het dus al is gegooid. Bovendien had verdachte vanaf zijn positie op de tribune geen vrij zicht op de gehele gracht.
De verklaringen van [getuige 1] en [getuige 2] ondersteunen de verklaring van verdachte op het punt dat hij dacht dat het vuurwerk een fakkel was, dat de gracht leeg was op het moment dat verdachte het vuurwerk gooide en dat het niet de bedoeling is geweest van verdachte om iemand daarmee te verwonden.
Nu verdachte geen vuurwerkexpert is en hij niet eerder bij een voetbalwedstrijd aanwezig is geweest, heeft verdachte zich kunnen vergissen en het vuurwerk, dat later een cobra 6 bleek, aan kunnen zien voor een fakkel. Door deskundige [deskundige] is het tegendeel onvoldoende onderbouwd in het geval van de persoon van verdachte. Bovendien wijst de omstandigheid dat verdachte het vuurwerk rustig aansteekt en het pas weggooit als [getuige 2] hem zegt dat hij het weg moet gooien, er eerder op dat hij er niet van uitging dat er een ontploffing zou ontstaan. De verdediging wijst daarbij op een arrest van de Hoge Raad van 15 februari 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR6569).
Beoordeling door de rechtbank
Opzet op de ontploffing
Verdachte erkent dat hij op 22 januari 2014 vuurwerk in de vorm van een staaf heeft meegenomen het stadion in en dit vervolgens heeft aangestoken en in de gracht gegooid. Op grond van de verklaring van aangever [slachtoffer 2] gaat de rechtbank er van uit dat dit vuurwerk een ‘Cobra 6’ was en dat dit vuurwerk een ontploffing in de gracht van het stadion heeft veroorzaakt.
Uit het rapport van het NFI volgt dat een Cobra 6 zeer krachtig knalvuurwerk is. Een Cobra 6 is geen consumentenvuurwerk en is dus illegaal vuurwerk bij gebruik door verdachte.
Aan de rechtbank ligt de vraag voor of verdachte opzet – al dan niet in voorwaardelijke zin – had op het teweeg brengen van de ontploffing.
Deskundige [deskundige], landelijk werkzaam als deskundige, heeft ter terechtzitting van 12 november 2014 verklaard over verschillen tussen een fakkel en een Cobra. Een fakkel houdt je in de hand en een Cobra gooi je weg, een fakkel heeft een handvat en een Cobra een lont, op een fakkel staat altijd het woord ‘Smoke’ en op een Super Cobra ‘Flashbanger’. En een Cobra heeft de kracht van een handgranaat. Voor personen tot 25 jaar, die de laatste tien jaar op school hebben gezeten, is verwisseling of verwarring tussen een fakkel en vuurwerk onmogelijk, aldus [deskundige]. Ook de jeugd die niet naar stadions gaat weet het verschil. [deskundige] zijn geen gebeurtenissen bekend waarbij vuurwerk, en dan meer specifiek Cobra’s, rondom stadions worden uitgedeeld. Cobra’s zijn te duur.
Hoewel de kans verwaarloosbaar klein is dat de Cobra verdachte buiten het stadion door een onbekende is gegeven en verdachte het verschil tussen een fakkel en een Cobra niet zou hebben geweten, zal de rechtbank de mogelijkheid onder ogen te zien dat verdachte de uitzondering op de regel zou kunnen zijn en de verklaringen van verdachte daarover tot uitgangspunt nemen.
Verdachte heeft verklaard dat hij op het moment van aansteken van het vuurwerk niet wist dat het om een Cobra 6 althans zeer krachtig knalvuurwerk ging. Hij meende dat het vuurwerk een fakkel was. Hij wist dat vuurwerk in het stadion niet was toegestaan. Aan de poort is hij gefouilleerd. Voor de veiligheid, denkt verdachte.
Verdachte heeft verklaard dat hij het vuurwerk buiten het stadion van onbekenden heeft gekregen en ongezien in zijn zak heeft gestoken. [getuige 1] en [getuige 2] waren daar op dat moment niet bij aanwezig.
Wat daar ook van zij, door buiten het stadion van een onbekend persoon vuurwerk in de vorm van een “grote zwarte staaf” in ontvangst te nemen, dit vuurwerk mee het –bewaakte- stadion in te nemen en dit vuurwerk, met daaraan een lont, enige tijd later in het stadion aan te steken, zónder zich ervan te vergewissen wat voor vuurwerk het betreft, heeft verdachte willens en wetens de aanmerkelijke kans geaccepteerd dat het vuurwerk een (zware) ontploffing zou veroorzaken. De kans op een explosie is zonder meer aanmerkelijk omdat het van tweeën één is: vuurwerk heeft het effect van een fakkel c.q. rookbom óf geeft een explosie. Dat verdachte deze aanmerkelijke kans op een explosie bewust heeft geaccepteerd leidt de rechtbank ook af uit het feit dat verdachte op geen enkele wijze duidelijk heeft gemaakt op grond waarvan hij dacht of meende te kunnen denken dat het om een fakkel zou gaan en niet om zeer krachtig knalvuurwerk. Verdachte heeft zich er – zoveel staat hoe dan ook vast – niet van vergewist dat de “grote zwarte staaf” niet-explosief of ongevaarlijk was.
Door de ontploffing was, gelet op de explosieve kracht van een Cobra 6, levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten. Uit het explosievenonderzoek van het NFI volgt immers dat een Cobra 6 een zeer krachtige effectlading heeft.
De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het opzettelijk teweegbrengen van een ontploffing met (levens)gevaar voor personen.
Opzet op het toebrengen van letsel, de feiten 2 en 3.
Hiervoor is vastgesteld dat verdachte door het vuurwerk aan te steken zónder zich ervan te vergewissen om wat voor vuurwerk het ging, bewust de aanmerkelijke kans op een explosie op de koop heeft toegenomen. In het verlengde hiervan ligt vervolgens de vraag voor of verdachte met het weggooien van het vuurwerk in de gracht ook het (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel aan [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2].
Omdat – zoals reeds overwogen – niet geheel valt uit te sluiten dat verdachte daadwerkelijk niet wist dat het vuurwerk een Cobra 6 althans zeer krachtig knalvuurwerk betrof, kan niet worden bewezen dat verdachte vol opzet had op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Wél is de rechtbank van oordeel dat verdachte hierop het voorwaardelijk opzet had. Door het aangestoken vuurwerk in de gracht te gooien heeft hij de aanmerkelijke kans op zwaar letsel bij andere personen willens en wetens aanvaard. Het kan namelijk niet anders dan dat verdachte moet hebben gezien dat zich op dat moment nog mensen in de gracht bevonden.
De verklaring van verdachte dat hij op het moment van gooien niemand in de gracht stond, acht de rechtbank ongeloofwaardig, ook al wordt de verklaring bevestigd door verklaringen van getuigen [getuige 1] en [getuige 2].
Hun verklaringen worden weersproken door de verklaringen van [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] ter terechtzitting van 12 november 2014, het proces-verbaal sporenonderzoek en de eigen waarneming van de rechtbank van de camerabeelden van de tribune op het moment van de explosie, die zijn getoond op de zitting van 12 november 2014. Op de beelden is te zien dat er meerdere mensen via de gracht en de trap de tribune betreden kort voor en op het moment van de ontploffing.
Verdachte was bovendien kort daarvoor zelf via de gracht en de trap de tribune opgelopen. Toen moet hij hebben gezien dat hier stewards aan het werk waren en ook andere personen rond liepen. [slachtoffer 1] heeft verklaard dat hij zich juist op een plek in de gracht had gepositioneerd van waaruit hij de supporters op de tribune goed kon zien. Het was namelijk zijn taak om waar te nemen of er vuurwerk werd gegooid, en om dit zo snel mogelijk te doven met een emmer zand. Verdachte stond vanaf de gracht gezien op de voorste rij van de tribune. Vanaf zijn positie moet verdachte zicht hebben gehad op de positie in de gracht waar [slachtoffer 1] zich bevond. [slachtoffer 1] droeg op dat moment bovendien een fel gekleurde oranje jas.
De rechtbank acht dan ook bewezen dat verdachte in ieder geval [slachtoffer 1] heeft zien staan in de gracht op het moment dat hij het vuurwerk gooide en dat hij desondanks het vuurwerk in zijn richting heeft gegooid. Verdachte heeft daarmee bewust geaccepteerd dat [slachtoffer 1] maar ook andere personen in de gracht – waaronder [slachtoffer 2] – door de explosie van het vuurwerk zwaar letsel zouden oplopen.
Bij [slachtoffer 1] is zwaar lichamelijk letsel ontstaan in de vorm van een litteken in het gezicht, op zijn kin, gevoelloosheid van de huid rondom dat litteken, tweedegraads brandwonden aan zijn rechter hand en onderbeen en daarnaast blijvend gehoorverlies aan zijn linker oor. Dit is naar oordeel van de rechtbank zwaar lichamelijk letsel. Dat [slachtoffer 2] geen zwaar lichamelijk letsel heeft opgelopen is enkel gelegen in de omstandigheid dat [slachtoffer 2] iets verder van het vuurwerk af stond dan [slachtoffer 1].
De rechtbank concludeert dan ook dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zware mishandeling van [slachtoffer 1] en aan een poging tot zware mishandeling van [slachtoffer 2].
Voorbedachte raad
De rechtbank is anders dan de officier van justitie van oordeel dat op grond van de bewijsmiddelen niet kan worden vastgesteld dat verdachte heeft gehandeld met voorbedachte raad. De korte tijdspanne tussen het moment waarop verdachte besloot het vuurwerk uit zijn zak te halen en aan te steken en het moment waarop hij het vuurwerk weggooide, is een contra-indicatie om aan te kunnen nemen dat verdachte zich heeft beraden op dit besluit. Daarbij is ook onvoldoende dat verdachte het vuurwerk heeft meegebracht het stadion in. Immers, verdachte had zich nog kunnen bedenken eenmaal in het stadion en had tot het besluit kunnen komen het niet af te steken, dan wel het op een andere plek tot ontploffing te brengen. De rechtbank spreekt verdachte van dit deel van de tenlastelegging (opgenomen onder zowel feit 2 als feit 3) dan ook vrij.
ConclusieDe rechtbank acht bewezen dat verdachte:
1.
op 22 januari 2014 te Nijmegen, opzettelijk in een voetbalstadion (kort) voor aanvang van de wedstrijd NEC-FC Utrecht een ontploffing teweeg heeft gebracht door toen en daar opzettelijk zwaar en illegaal vuurwerk (een Cobra 6) heeft aangestoken en vervolgens dat aangestoken vuurwerk in de gracht (aangebracht als scheiding tussen het speelveld en de tribunes) van dat voetbalstadion heeft gegooid, terwijl daarvan levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] en één of meer andere (aldaar aanwezige) personen te duchten was.
2.
hij op 22 januari 2014 te Nijmegen, in een voetbalstadion (kort) voor aanvang van de voetbalwedstrijd NEC-FC Utrecht, aan een persoon genaamd [slachtoffer 1] (steward in dienst van en/of werkzaam voor de betaald voetbalorganisatie NEC), opzettelijk, zwaar lichamelijk letsel (een litteken in het gezicht en gevoelloosheid van de huid rondom dat litteken en tweedegraads brandwonden aan de (rechter)hand en het (rechter)onderbeen en een gehoorverlies van het (linker)oor, heeft toegebracht, door opzettelijk zwaar en illegaal vuurwerk, te weten een Cobra 6, aan te steken en vervolgens dat vuurwerk in de gracht (aangebracht als scheiding tussen het speelveld en de tribunes) van dat voetbalstadion en in de directe omgeving van die [slachtoffer 1] te gooien, waarbij dat door hem, verdachte, ontstoken en gegooide vuurwerk in de directe omgeving van die [slachtoffer 1] is ontploft.
3.
hij op 22 januari 2014 te Nijmegen, in een voetbalstadion (kort) voor aanvang van de voetbalwedstrijd NEC-FC Utrecht, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk, aan een persoon genaamd [slachtoffer 2] (steward in dienst van en/of werkzaam voor de betaald voetbalorganisatie NEC), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet opzettelijk zwaar en illegaal vuurwerk, te weten een te Cobra 6 heeft aangestoken en vervolgens dat vuurwerk in de gracht (aangebracht als scheiding tussen het speelveld en de tribunes) van dat voetbalstadion en in de directe omgeving van die [slachtoffer 2] heeft gegooid, waarbij dat door hem, verdachte, ontstoken en gegooide vuurwerk in de directe omgeving van die [slachtoffer 2] is
ontploft, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging in Westervoort
De verdediging heeft vrijspraak bepleit, omdat uit de verklaringen in het dossier onvoldoende naar voren komt dat verdachte een wezenlijk aandeel heeft gehad in de geweldpleging richting [slachtoffer 3].
De rechtbank acht op basis van de verklaring van [slachtoffer 3] op 30 september 2013, de verklaringen van medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en de verklaring van verdachte bij de politie op 30 oktober 2013 bewezen dat verdachte en de medeverdachten geweld hebben gepleegd tegen [slachtoffer 3]. Verdachte heeft een wezenlijke bijdrage gehad aan de geweldpleging door meermalen achter [slachtoffer 3] aan te lopen, terwijl deze [slachtoffer 3] probeerde weg te komen van verdachte en zijn medeverdachten, door [slachtoffer 3] meermalen te slaan en hem ook te schoppen.
Het geweld vond plaats op straat, waar anderen getuige van zijn geweest.
Conclusie
De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op of omstreeks 28 september 2013 te Westervoort met anderen, op de openbare weg, Zuidelijke Parallelweg, openlijk in vereniging geweld heeft gepleegd tegen [slachtoffer 3], welk geweld telkens bestond uit meermalen slaan en stompen tegen het gezicht/hoofd/lichaam en schoppen of trappen tegen het lichaam, al dan niet terwijl die [slachtoffer 3] op de grond lag en al dan niet nadat die [slachtoffer 3] achterna is gezeten.
Voor zover er in de tenlastelegging kennelijke taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn die fouten verbeterd. Verdachte is daardoor niet in zijn verdediging geschaad.
Hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd is niet bewezen. Verdachte moet daarvan worden vrijgesproken.

4.De kwalificatie van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert op:
in de zaak met parketnummer 05/860210-14
Feit 1:
opzettelijk een ontploffing teweeg brengen, terwijl daarvan levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is
Feit 2 primair:
zware mishandeling
Feit 3 primair:
poging tot zware mishandeling
in de zaak met parketnummer 05/820068-14
het openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen
De feiten zijn strafbaar.

5.De strafbaarheid van verdachte

Beroep op noodweer ten aanzien van de openlijke geweldpleging in Westervoort
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft een beroep op noodweer gedaan. Voor zover verdachte [slachtoffer 3] achterna gestrompeld zou hebben, heeft hij dit gedaan om in de gaten te houden of zijn vriend niet werd aangevallen. De “afzwaaier” die hij richting [slachtoffer 3] gemaakt heeft, heeft hij gemaakt ter noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding en stond in redelijke verhouding tot de aanranding. De verdediging verzoekt om die reden verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging.
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie stelt dat verdachte geen gerechtvaardigd beroep op noodweer toekomt, omdat verdachte zelf de confrontatie met [slachtoffer 3] heeft opgezocht: verdachte is op meerdere momenten [slachtoffer 3] achterna gelopen en [slachtoffer 3] wordt meermalen door verdachte en de medeverdachten geslagen.
De beoordeling door de rechtbank
De rechtbank overweegt het volgende.
De vriend van verdachte, [medeverdachte 1], is degene die [slachtoffer 3] de eerste klap heeft gegeven. Vervolgens probeerde [slachtoffer 3] meermalen weg te lopen van verdachte en zijn vrienden, maar hij werd telkens achterna gezeten door hen. Ook verdachte heeft de ruzie met [slachtoffer 3] actief opgezocht en is achter [slachtoffer 3] aangelopen. Verdachte deed dit meermalen. Vervolgens heeft verdachte ook een aandeel in het geweld gehad, door [slachtoffer 3] meermalen met de vuist te slaan en hem te trappen.
Gelet op deze omstandigheden is niet aannemelijk geworden dat sprake is geweest van noodweersituatie, in de zin dat een wederrechtelijke aanranding van verdachte of een van zijn vrienden door [slachtoffer 3], waardoor verdachte genoodzaakt was zich hiertegen te verdedigen. Verdachte was wellicht boos door het (verbale) conflict dat kort daarvoor met [slachtoffer 3] was ontstaan. Echter, door in een dergelijke gemoedstoestand de confrontatie met [slachtoffer 3] aan te gaan, heeft verdachte zichzelf in de situatie gebracht die uiteindelijk tot het geweld heeft geleid. Dat verdachte uiteindelijk ook letsel bij de ruzie heeft opgelopen, doet aan het voorgaande niet af. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Ten aanzien van alle tenlastegelegde feiten
Niet is gebleken van feiten of omstandigheden die de strafbaarheid van verdachte geheel uitsluiten. Verdachte is dus strafbaar.

6.De motivering van de sanctie(s)

Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft geëist dat verdachte ter zake van het tenlastegelegde zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met aftrek van de tijd in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht en met als bijzondere voorwaarde op te leggen reclasseringstoezicht, met meldplicht. En voorts tot het verrichten van 240 uren werkstraf subsidiair 120 dagen hechtenis.
De officier van justitie ziet, gelet op de ernst van de feiten, de rol van verdachte daarin en de bovengemiddelde intelligentie van verdachte geen redenen te vorderen dat het jeugdsanctierecht toegepast wordt. Bij het formuleren van zijn eis houdt de officier van justitie wel rekening met de jong volwassen leeftijd van verdachte. Het gaat inmiddels goed met verdachte en hij is bezig met school en zijn toekomst. Anderzijds houdt de officier van justitie rekening met het feit dat verdachte geen verantwoordelijkheid neemt voor de strafbare feiten die hij gepleegd heeft.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht het jeugdsanctierecht toe te passen. Hoewel de feiten vóór 1 april 2014 zijn gepleegd, vormt dit geen belemmering gezien een recente uitspraak van deze rechtbank. Verder wijst de verdediging op de conclusie van de psycholoog drs. [psycholoog] waarin wordt aangegeven dat het jeugdstrafrecht passend is omdat de emotionele ontwikkeling van verdachte niet conform zijn leeftijd is en hij niet is verhard. Dit standpunt wordt door de Reclassering onderschreven, die ook een jongvolwassene-aanpak gebruikt in het contact met en de begeleiding van verdachte.
Ten aanzien van de openlijke geweldpleging heeft de verdediging verzocht verdachte schuldig te verklaren zonder oplegging van straf, gelet op de gevolgen die verdachte zelf aan de ruzie heeft ondervonden (steekwond) en de omstandigheid dat hij niet de aanstichter is geweest van het conflict.
Beoordeling door de rechtbank
Bij de beslissing over de straf heeft de meervoudige kamer rekening gehouden met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon en de persoonlijke omstandigheden van verdachte, waarbij onder meer is gelet op:
 het uittreksel uit het algemeen documentatieregister betreffende verdachte, gedateerd 8 januari 2015; en
 een voorlichtingsrapportage van Reclassering Nederland, d.d. 10 november 2014 en een voortgangsverslag toezicht aan opdrachtgever van Reclassering Nederland d.d. 2 februari 2015, betreffende verdachte;
 een monodisciplinair rapport van drs. [psycholoog], gezondheidszorgpsycholoog/orthopedagoog, gedateerd 27 oktober 2014.
De rechtbank overweegt in het bijzonder het navolgende.
Verdachte heeft vlak voor aanvang van de voetbalwedstrijd NEC – FC Utrecht in het stadion van NEC zeer kracht en illegaal knalvuurwerk, te weten een Cobra 6, opzettelijk tot ontploffing gebracht waardoor levensgevaar en zwaar lichamelijk letsel voor anderen te duchten was. De twee slachtoffers waren als steward in het stadion aan het werk. Een van de slachtoffers heeft zwaar lichamelijk letsel opgelopen en heeft verschillende littekens in zijn gezicht en op zijn lichaam en heeft blijvende gehoorschade. Het andere slachtoffer had kort na de ontploffing gehoorschade en heeft een aantal dagen niet kunnen werken. Uit de ter terechtzitting voorgelezen slachtofferverklaringen blijkt dat een van de slachtoffers niet alleen nog fysieke klachten heeft maar ook psychisch nog zwaar lijdt onder het voorval.
Daarnaast heeft verdachte zich samen met de medeverdachten schuldig gemaakt aan openlijke geweldpleging. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij actief de ruzie heeft opgezocht en het slachtoffer, dat probeerde te ontkomen, meermalen heeft geslagen en geschopt.
Uit de persoonlijkheidsrapportage van psycholoog drs. [psycholoog] blijkt dat er geen sprake is van stoornissen bij verdachte, ook niet ten tijde van het tenlastegelegde. Verdachte is dan ook geheel toerekeningsvatbaar te achten.
De voorlopige hechtenis van verdachte is met ingang van 12 september 2014 geschorst. Volgens het voortgangsverslag van de reclassering verloopt de begeleiding goed en komt verdachte alle meldplicht afspraken na. Verdachte is verder gestart met een opleiding en is hier gemotiveerd voor. Anderzijds is verdachte pessimistisch over zijn toekomst, onder meer vanwege onderhavige strafprocedure.
De rechtbank ziet in de persoon van verdachte onvoldoende grond om het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen. Drs. [psycholoog] heeft weliswaar in haar rapport geadviseerd tot het toepassen van het jeugdsanctierecht omdat zij verdachte emotioneel jong vindt. De rechtbank ziet echter in de aard en bijzondere ernst van de door verdachte begane feiten en de persoon van de verdachte geen aanleiding het sanctierecht voor jeugdigen toe te passen.
Gelet op het hiervoor overwogene, en gelet op de veroordeling van verdachte in de zaak met parketnummer 05/861744-13, acht de rechtbank ten aanzien van beide zaken de eis van de officier van justitie passend en zal aan verdachte een gevangenisstraf voor de duur van 450 dagen, waarvan 281 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren opleggen, met aftrek van de tijd die verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is daarmee gelijk aan de reeds door verdachte ondergane voorlopige hechtenis, zodat verdachte niet terug hoeft naar de gevangenis. De rechtbank acht het wel van belang dat er vergelding plaatsvindt voor het strafbare handelen van verdachte. De rechtbank zal daarom aan verdachte een maximale werkstraf opleggen van 240 uren, subsidiair 120 dagen hechtenis.
De rechtbank is van oordeel dat de grondslag voor de voorlopige hechtenis van verdachte thans niet meer aanwezig is. De inmiddels geschorste voorlopige hechtenis zal daarom worden opgeheven.
6A. De beoordeling van de civiele vordering(en), alsmede de gevorderde oplegging van de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] hebben zich in het strafproces gevoegd ter verkrijging van schadevergoeding ter zake van de onder 2 en 3 bewezenverklaarde feiten.
De vordering tot schadevergoeding van de heer [slachtoffer 1]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 1] in zijn geheel toe te wijzen, zijnde een bedrag van €20.391,01, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, gelet op de bepleite vrijspraak.
Subsidiair heeft de raadsvrouw de post ‘verlies verdienvermogen’ betwist. De beoordeling van deze post is te complex voor behandeling in het strafgeding, nu arbeidsdeskundigen zich erover zouden moeten uitlaten of sprake is van causaal verband tussen het verloren verdienvermogen en het tenlastegelegde.
De post ‘verzekering gehoortoestel’ kan niet op verdachte verhaald worden, nu dit een keuze is van de benadeelde partij voor het afdekken van een risico dat zich in de toekomst (mogelijk) voordoet.
De post ‘contributie hobby’ is onderbouwd met de stellig dat de benadeelde partij hier minder plezier aan beleeft. Dit element is echter al verdisconteerd in de post ‘smartengeld’.
Beoordeling door de rechtbank
Immateriële schade
Aan de benadeelde partij is door het (onder 2) bewezenverklaarde strafbare feit rechtstreeks nadeel toegebracht dat niet in vermogensschade bestaat. Dit is aan verdachte toe te rekenen. Aan de wettelijke vereisten, waaronder die genoemd in artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek, is voldaan. Naar maatstaven van billijkheid wordt deze schade begroot op een bedrag van € 5.000,--. In het overige deel van de immateriële schade zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk verklaard worden.
Verlies verdienvermogen
De rechtbank acht de vordering van [slachtoffer 1] voldoende onderbouwd ten aanzien van het verloren verdienvermogen ten aanzien van de 12 wedstrijden van NEC. De benadeelde heeft gesteld dat hij gemiddeld € 23,50 per wedstrijd verdiende. De rechtbank zal een bedrag van (12 wedstrijden x à € 23,50 =) € 162,-- toewijzen. De rechtbank is in navolging van de raadsvrouw van oordeel dat voor de beoordeling van de rest van het bedrag aan verlies verdienvermogen, alsook het voorschot op het verlies verdienvermogen een deskundige dient te worden aangewezen. Dit brengt een onevenredige belasting van het strafgeding mee, zodat de benadeelde partij hierin niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
Reiskosten en medische kosten
De reis- en parkeerkosten en de medische kosten zijn niet betwist en komen de rechtbank, gelet op de onderbouwing, gegrond voor. Een bedrag van (€ 174,96 reiskosten + € 659,17 medische kosten = ) € 834,13 zal worden toegewezen.
De benadeelde partij zal niet-ontvankelijk worden verklaard voor het deel dat ziet op het voorschot op reis- en parkeerkosten, nu dit toekomstige kosten betreft die onvoldoende zijn gespecificeerd.
De rechtbank zal [slachtoffer 1] niet-ontvankelijk verklaren in het overige deel van de vordering ter zake van vergoeding van materiële schade omdat dit deel van de vordering onvoldoende met stukken is onderbouwd. Een nadere beoordeling van deze schadeposten zou een onevenredige belasting van het strafgeding met zich brengen, zodat de benadeelde partij in zoverre niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Voor wat betreft het gederfde genot bij het uitoefenen van zijn hobby, deelname aan een zangkoor, is er sprake van immateriële schade.
Conclusie
De rechtbank zal de civiele vordering van [slachtoffer 1] tot een bedrag van € 996,13 aan materiële en € 5.000,-- aan immateriële schade toewijzen, waarbij de omvang van de schade door de rechtbank op basis van de overgelegde stukken op dat bedrag is begroot.
De vordering tot schadevergoeding van de heer [slachtoffer 2]
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft verzocht de vordering van [slachtoffer 2] in zijn geheel toe te wijzen, te vermeerderen met de wettelijke rente, waarbij tevens de schadevergoedingsmaatregel ex artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht wordt opgelegd tot dit bedrag.
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft de vordering van [slachtoffer 2] niet betwist.
Beoordeling door de rechtbank
De vordering van [slachtoffer 2] is niet betwist door verdachte en komt de rechtbank gegrond voor. De rechtbank zal de vordering dan ook in haar geheel, ten bedrage van € 558,-- toewijzen.

7.De toegepaste wettelijke bepalingen

De beslissing is gegrond op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 14d, 24c, 27, 36f, 45, 57, 63, 157 en 302 het Wetboek van Strafrecht.

8.De beslissing

De rechtbank, rechtdoende:
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde, zoals vermeld onder punt 3, heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven bewezen is verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verstaat dat het aldus bewezenverklaarde oplevert de strafbare feiten zoals vermeld onder punt 4.
Verklaart verdachte hiervoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte wegens het bewezenverklaarde tot
een gevangenisstraf voor de duur van 450 (vierhonderdenvijftig) dagen.
Bepaalt dat van deze gevangenisstraf 281 (tweehonderdeenentachtig) dagen niet ten uitvoer zullen worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd van 2 (twee) jaren navolgende (bijzondere) voorwaarde(n) niet is nagekomen:
Algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
4. dat veroordeelde zich binnen drie dagen na het onherroepelijk worden van het vonnis meldt bij de reclassering, Houtwal 16d te Zutphen en zich daarna blijft melden zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de Reclassering Nederland te Houtwal 16 tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt overeenkomstig het bepaalde in artikel 27 van het Wetboek van Strafrecht dat de tijd, door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, geheel in mindering zal worden gebracht.
En voorts tot
het verrichten van een werkstraf gedurende 240 (tweehonderdveertig) uren.
Bepaalt dat deze werkstraf binnen 1 (één) jaar na het onherroepelijk worden van dit vonnis moet worden voltooid.
De termijn binnen welke de werkstraf moet worden verricht, wordt verlengd met de tijd dat de veroordeelde rechtens zijn vrijheid is ontnomen alsmede met de tijd dat hij ongeoorloofd afwezig is.
Beveelt dat, voor het geval de veroordeelde de werkstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast.
Stelt deze vervangende hechtenis vast op 120 (honderdtwintig) dagen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij de heer [slachtoffer 1] (feit 2)
Wijst de vordering van de benadeelde partij ten dele toe.
  • Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 1], te betalen € 5.996,13 (vijfduizend negenhonderdzesennegentig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
  • Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
  • Verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 1], te betalen € 5.996,13 (vijfduizend negenhonderdzesennegentig euro en dertien eurocent), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 64 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
De beslissing op de vordering van de benadeelde partij de heer [slachtoffer 2] (feit 3)
Wijst de vordering van de benadeelde partij toe.
- Veroordeelt de veroordeelde tegen kwijting aan [slachtoffer 2], te betalen € 558,-- (vijfhonderd achtenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening.
- Veroordeelt de veroordeelde tevens in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden vooralsnog begroot op nihil en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken.
Maatregel van schadevergoeding
- Legt op aan veroordeelde de verplichting aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer [slachtoffer 2], te betalen € 558,-- (vijfhonderd achtenvijftig euro), vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 22 januari 2014 tot aan de dag der algehele voldoening, bij gebreke van volledige betaling en volledig verhaal van de hoofdsom te vervangen door hechtenis voor de duur van 11 dagen, met dien verstande dat de toepassing van de vervangende hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
- Bepaalt daarbij dat voldoening van de ene betalingsverplichting de andere doet vervallen.
Aldus gewezen door:
mr. D.R. Sonneveldt (voorzitter), mr. M.F. Gielissen en mr. J.J.H. van Laethem, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N. Baaziz, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank op 18 februari 2015.

Voetnoten

1.De tenlastelegging is als Bijlage I aan dit vonnis gehecht.
2.De bewijsmiddelen zijn in Bijlage II van dit vonnis opgenomen.