In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 3 september 2014, gaat het om een verzetprocedure waarin de bewindvoerder van de rechthebbende in verzet is gekomen tegen een eerder verstekvonnis. De eisende partij had de bewindvoerder niet tijdig gedagvaard, wat leidde tot een discussie over de ontvankelijkheid van de vordering. De kantonrechter oordeelt dat de bewindvoerder als formele procespartij kan optreden in een procedure waarin de rechthebbende zelf is gedagvaard. Dit is in lijn met de antwoorden van de Hoge Raad op prejudiciële vragen die eerder zijn gesteld. De kantonrechter bevestigt dat de bewindvoerder in deze procedure tijdig in verzet is gekomen en dat de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst tegen de bewindvoerder moet worden ingesteld.
De kantonrechter behandelt vervolgens de vorderingen van de verhuurder, die betaling van een huurachterstand van € 7.020,- vordert. De bewindvoerder betwist de huurachterstand, maar de kantonrechter oordeelt dat deze onvoldoende is betwist en wijst de vordering tot betaling van de huurachterstand toe. Daarnaast vordert de verhuurder een verklaring voor recht dat de huurovereenkomst is ontbonden, wat eveneens wordt toegewezen. De vordering tot ontruiming van het gehuurde wordt ook toegewezen, terwijl de vordering tot vergoeding van buitengerechtelijke incassokosten wordt afgewezen.
De kantonrechter concludeert dat het verzet slechts gegrond is voor de vorderingen tot vergoeding van waterschade en buitengerechtelijke incassokosten, die beide zijn afgewezen. De bewindvoerder wordt veroordeeld in de proceskosten van de verzetprocedure. Het verstekvonnis van 8 oktober 2012 wordt gedeeltelijk vernietigd en bekrachtigd voor het overige, en het vonnis wordt uitvoerbaar bij voorraad verklaard.