Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.De inhoud van de tenlastelegging
2.De ontvankelijkheid van het openbaar ministerie t.a.v. feit 1
criminal chargeals bedoeld in artikel 6 EVRM. Kortheidshalve wordt hiervoor verwezen naar EHRM 13 december 2005, 73661/01; ECLI:NL:XX:2005: AV3572 (Nilsson/Zweden). In deze zaak werd de administratieve schorsing van het rijbewijs voor de duur van 18 maanden, volgend op een onherroepelijke strafrechtelijke veroordeling tot het verrichten van een taakstraf (alles ten gevolge van een en dezelfde constatering van rijden onder invloed) aangemerkt als een
“a ‘criminal’ matter for the purpose of Article 4 of Protocol No. 7”. De gevolgen van de maatregel zijn zo verreikend dat hij, ook los van de strafrechtelijke context, moet worden aangemerkt als een ‘
criminal sanction’. In gelijke zin Gerechtshof Den Haag 22 september 2014, ECLI:NL:GHDHA: 2014:3017, met name rov 2.5, alsmede Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden 5 november 2014, ECLI:NL:GHARL:2014:8499 en AB RvS 11 juni 2014, ECLI:NL:RVS:2014:2052, zij het dat de Afdeling dit oordeel tot nu heeft gereserveerd voor de categorie beroepschauffeurs die hun rijbewijs categorie C kwijt raken omdat in de vrachtauto of bus geen alcoholslot kan worden ingebouwd.
criminal chargeaan te merken sanctie en thans wordt geconfronteerd met een strafrechtelijke vervolging (waarin de officier van justitie een voorwaardelijke rij-ontzegging heeft gevorderd en een onvoorwaardelijke geldboete van € 1.000). Dat roept de vraag op of sprake is van schending van het nebis in idem beginsel.
‘criminal sanction’, maar dat het gegeven dat de betreffende sancties (strafrechtelijke taakstraf respectievelijk bestuursrechtelijke schorsing van het rijbewijs) op verschillende momenten en door verschillende instanties zijn opgelegd, nog niet meebrengt dat er sprake is van een tweede strafvervolging in de zin van artikel 4 lid 1 van het Zevende Protocol EVRM. Er werd een voldoende nauw verband
“in substance and in time”tussen deze sancties aangenomen. Daarbij is van belang dat de maatregel van schorsing van het rijbewijs was genomen uitdrukkelijk op basis van de eerdere strafrechtelijke veroordeling, die ook voldoende grondslag daarvoor bood. Daarmee was de schorsing van het rijbewijs een rechtstreeks en voorzienbaar gevolg van het rijden onder invloed en was er voldoende nauw verband
“in substance and in time”. De klacht werd daarom ongegrond verklaard.
“in substance and in time”tussen de strafprocedure en de belastingprocedure en daarmee onderscheidt de zaak zich van de casus in Nilsson/Zweden, aldus het EHRM, waar de beslissing tot schorsing van het rijbewijs direct was gegrond op een verwachte of onherroepelijke veroordeling voor een verkeersdelict en daarom niet een separaat onderzoek naar de gedraging behelsde (rov. 62). In de zaak Lucky Dev/Zweden werd een schending van artikel 4 van het Zevende Protocol aangenomen.