ECLI:NL:RBGEL:2014:80

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
9 januari 2014
Publicatiedatum
8 januari 2014
Zaaknummer
AWB-13_2195
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 9 januari 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. K. Klein Gunnewiek, en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, vertegenwoordigd door mr. A.M. Rijs. Eiser had een aanvraag ingediend voor bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb), welke aanvraag op 26 november 2012 door verweerder werd afgewezen. Verweerder stelde dat het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld vanwege onvoldoende verklaring van banktransacties door eiser. Eiser had op 24 september 2012 opnieuw bijstand aangevraagd, nadat zijn eerdere bijstandsverlening was beëindigd. Tijdens de beoordeling van de aanvraag heeft verweerder eiser verzocht om uitleg over verschillende bijschrijvingen op zijn bankrekening, maar de door eiser gegeven verklaringen werden door verweerder als onvoldoende beschouwd.

Eiser heeft in beroep verschillende documenten overgelegd ter onderbouwing van zijn verklaringen, waaronder bankafschriften en verklaringen van derden. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiser opgegeven verklaringen niet voldoende waren om de oorsprong van de banktransacties aannemelijk te maken. De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van eiser en zijn broer niet consistent waren en dat er onvoldoende objectieve en verifieerbare informatie was om het recht op bijstand vast te stellen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van de bijstandsaanvraag door verweerder terecht was.

De uitspraak benadrukt het belang van duidelijke en verifieerbare informatie bij aanvragen voor bijstand en de verantwoordelijkheid van de aanvrager om voldoende bewijs te leveren voor de oorsprong van financiële middelen. De rechtbank heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Team bestuursrecht
zaaknummer: ARN AWB 13/2195

uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen
[eiser], eiser
(gemachtigde: mr. K. Klein Gunnewiek),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Tiel, verweerder
(gemachtigde: mr. A.M. Rijs).

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2012 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser om bijstand op grond van de Wet werk en bijstand (Wwb) afgewezen.
Bij besluit van 5 maart 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 november 2013. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. J.J. van Vliet als gemachtigde en vergezeld van [naam kennis] (hierna: [kennis]).

Overwegingen

1.
De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
1.1
Eiser ontving van verweerder bijstand naar de norm voor een alleenstaande. De bijstand is beëindigd met ingang van 28 augustus 2012. Eiser heeft op 24 september 2012 opnieuw bijstand aangevraagd. In het kader van de beoordeling van die aanvraag heeft op 24 september 2012 een huisbezoek plaatsgevonden op het adres [adres] en op 18 oktober 2012 een gesprek met een sociaal rechercheur.
1.2
Ter onderbouwing van de aanvraag heeft eiser bankafschriften overgelegd. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder eiser bij brief van 7 november 2012 verzocht om onder andere de volgende bijschrijvingen op de rekeningnummers [rekeningnummer I] en [rekeningnummer II] te verklaren:
- € 80 op 24 januari 2012;
- € 900 op 20 februari 2012;
- € 510 op 13 april 2012;
- € 310 op 11 mei 2012;
- € 500 op 14 mei 2012;
- € 500 op 16 mei 2012;
- € 1.000 op 13 juni 2012.
1.3
In een brief door verweerder ontvangen op 21 november 2012 heeft eiser een toelichting gegeven op de hiervoor onder 1.2 genoemde bedragen. Eiser schrijft daarin dat het bedrag van € 900 dat op 20 februari 2012 is bijgeschreven betrekking heeft op tandartskosten ad
€ 946,42 en dat hij dat bedrag van familieleden en vrienden heeft ontvangen om, ter voorkoming van inschakeling van een deurwaarder, aan Famed te betalen. Eiser schrijft daarin voorts dat het bedrag van € 510 dat op 13 april 2012 is bijgeschreven, afkomstig is van [kennis] en dat hij daarmee de huur van haar woning aan de woningbouwvereniging in [plaatsnaam] heeft betaald. Ook schrijft hij daarin dat het bedrag van € 500 dat op 14 mei 2012 is bijgeschreven afkomstig is van een andere rekening van eiser, het bedrag van € 500 dat op 16 mei 2012 is bijgeschreven, gedeeltelijk afkomstig is van zijn bijstand en gedeeltelijk van familieleden geleend en dat beide bedragen waren bedoeld om naar [kennis] te sturen ter aflossing van de schuld die hij in verband met het auto-ongeluk in 2008 aan haar heeft. Ook het bedrag van € 310 dat op 11 mei 2012 is bijgeschreven op zijn rekening heeft daarop volgens de brief betrekking. Verder schrijft eiser dat het bedrag van € 1.000 dat op 13 juni 2012 is bijgeschreven door [kennis] naar hem is overgemaakt om de huur van haar container en de mensen die haar met verhuizen hebben geholpen, te betalen.
1.4
Eiser heeft aan verweerder ook kopieën van bankafschriften overgelegd met daarbij onder meer de volgende toelichting:
- € 80 op 24 januari 2012 (rekeningnummers [rekeningnummer I]) “lening broer”;
- € 900 op 20 februari 2012 (rekeningnummer [rekeningnummer I]) “geleend van vrienden om tandarts te betalen”;
- € 510 op 13 april 2012 (rekeningnummer [rekeningnummer II]) “geld veeren om huur veeren te betalen”;
- € 310 op 11 mei 2012 (rekeningnummer [rekeningnummer II]) “overgemaakt om mevr veeren te betalen”;
- € 500 op 16 mei 2012 (rekeningnummer [rekeningnummer II]) “aflossing schuld auto ongeluk”;
- € 1.000 op 13 juni 2012 (rekeningnummer [rekeningnummer II]) “geld om huur container te betalen”.
1.5
Verweerder heeft de aanvraag bij het primaire besluit afgewezen op de grond dat het recht op bijstand niet is vast te stellen.
1.6
Eiser heeft in bezwaar een factuur met dagtekening 31 oktober 2012, afkomstig van J. Harteman B.V. te Tiel, overgelegd. Daarop is aan eiser voor de huur van een container gedurende de maanden juli tot en met oktober 2012 € 597 inclusief BTW in rekening gebracht. In bezwaar heeft eiser ook een schrijven van SWB te Lienden overgelegd. Daarop staat vermeld dat van [kennis],[adres] op maandag 9 januari 2012 via een pintransactie een huurbetaling van € 508,60 is ontvangen.
1.7
Eiser heeft in beroep een emailbericht overgelegd afkomstig van [kennis] en gericht aan [e-mailadres]. [kennis] schrijft daarin onder andere het volgende:
“ In verband met het bewijs van een lening aan de heer [eiser], stuur ik u hierbij de volgende email.
In 2008 had Meneer [eiser] een auto ongeluk veroorzaakt met mijn auto (...). De schade was 10.000 euro. (...) Ik heb het bedrag geleent van [naam bedrijf]. Met meneer [eiser] heb ik afgesproken dat hij mij het geld zal terugbetalen. Omdat hij meerdere jaren zonder werk stond, zei hij dat hij het bedrag van zijn uitkering mij zal terugbetalen. Tegenwoordig heb ik nog steeds geen geld gekregen.”.
1.8
Eiser heeft in beroep ook een schrijven van zijn broer [naam broer] overgelegd gedagtekend 16 mei 2013. Hierin verklaart deze dat hij eiser heeft geholpen met zijn destijds kritieke financiële toestand, dat hij hem heeft geholpen om zijn tandartsrekening te betalen en ook dat hij hem verschillende malen geldbedragen in contanten heeft gegeven van doorgaans € 50 en € 20.
2.
In geschil is of verweerder de aanvraag van eiser om bijstand terecht heeft afgewezen.
3.
Eiser heeft aangevoerd dat [kennis] een goede kennis van hem is, dat zij bezig is te emigreren naar Tenerife, dat in verband daarmee aan hem door [kennis] in juni 2012 € 1.000 is overgemaakt, dat hij daarvan € 597 aan Harteman B.V. heeft betaald voor de huur van een container, dat hij met het restant anderen heeft betaald die [kennis] hebben geholpen met de verhuizing, dat hij ook € 506,80 heeft betaald aan de Stichting Woningbeheer Betuwe (SWB) voor de huur van haar woning in Nederland, dat hij wel vaker bijspringt als [kennis] in het buitenland is, dat hij ook regelmatig geld aan haar heeft overgemaakt als aflossing van de lening die hij heeft in verband met de in 2008 ontstane autoschade. Volgens eiser heeft hij voldoende bewijs overgelegd van de onder 1.2 genoemde stortingen. Eiser verwijst in dat verband ook naar de verklaring van zijn broer genoemd onder 1.8. Volgens eiser neemt verweerder ten onrechte geen genoegen met de door hem gegeven verklaringen.
4.
Verweerder heeft hiertegenover gesteld dat niet aannemelijk is dat de banktransacties betrekking hebben op aflossing van de gestelde schuld, mede omdat [kennis] in haar onder 1.7 geciteerde emailbericht verklaart dat eiser haar nog niets heeft betaald. Volgens verweerder strookt ook de verklaring van de broer van eiser niet met eisers verklaringen. Volgens verweerder blijkt uit de verklaring van de broer dat hij giften aan eiser heeft gedaan en niet dat hij aan eiser een lening heeft verstrekt, zijn die giften in contanten gedaan en niet bij wijze van overschrijving en blijkt daaruit ook niet van bijdragen van anderen. Volgens verweerder kan het recht op bijstand niet worden vastgesteld bij gebrek aan objectieve, verifieerbare en aannemelijk informatie over de periode voorafgaand aan de aanvraag.
5.
De rechtbank onderschrijft het standpunt van verweerder dat de banktransacties niet voldoende zijn verklaard door eiser. Dat geldt onder andere voor de storting van € 900 op 20 februari 2012. Dat dit bedrag is ontvangen van familieleden en vrienden om een tandartsrekening te betalen, heeft eiser niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft alleen een verklaring van zijn broer [naam broer] overgelegd, opgemaakt op 16 mei 2013. Daaruit blijkt niet van het verstrekken van een lening in 2012. Ook de storting van € 510 op 13 april 2012 is door eiser niet verklaard. Dat hij dit geld zou hebben ontvangen om de huur van de woning van [kennis] in Nederland te betalen, acht de rechtbank niet aannemelijk, reeds omdat het een contante storting betreft en dezelfde dag door eiser een even groot bedrag naar [kennis] is overgemaakt. Dat geldt ook voor de stortingen van € 310 op 11 mei 2012, € 500 op 14 mei 2012 en € 500 op 16 mei 2012. Op dezelfde dagen zijn even grote of bijna even grote bedragen bij wijze van spoedbetaling aan [kennis] overgemaakt. Dat dit is gedaan ter aflossing van de schuld aan [kennis] acht de rechtbank niet geloofwaardig, mede omdat [kennis] heeft verklaard in een emailbericht dat er op de lening nog niets is afgelost en dat ter zitting heeft bevestigd. Bovendien zijn daarmee de voorafgaande stortingen niet verklaard. Dat eiser deze bedragen deels zou hebben gereserveerd uit ontvangen bijstand en deels van familieleden zou hebben geleend, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Ook voor de storting van € 1.000 op 13 juni 2012 heeft eiser geen aannemelijke verklaring gegeven. Dat het bedrag van € 1.000 dat op 13 juni 2012 door [naam bedrijf] op een rekening van eiser is gestort, bestemd was om de huur van een container voor de verhuizing van [kennis] naar Tenerife te betalen, is door hem niet aannemelijk gemaakt. In dat verband acht de rechtbank van belang dat uit de factuur van Harteman B.V. van 31 oktober 2012 niet blijkt dat deze betrekking heeft op [kennis] of [naam bedrijf] Daarbij komt dat de dagtekening viereneenhalve maand later ligt dan de datum van de storting en ook het daarop vermelde bedrag (€ 506,80) niet overeenstemt met de hoogte van de storting. Dat met het restant anderen die hebben meegeholpen met de verhuizing zijn betaald, heeft eiser evenmin aannemelijk gemaakt.
6.
Uit het voorgaande volgt dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het recht op bijstand niet is vast te stellen vanwege onverklaarde transacties. Dat betekent dat het beroep ongegrond is. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.C.G. Okhuizen, voorzitter, mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg en mr. I.A.M. van Boetzelaer-Gulyas, leden, in aanwezigheid van mr. B. de Vries, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op .
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.