In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Gelderland op 25 november 2014, staat de vraag centraal of het verlaagde tarief voor bestelauto’s in de Wet op de motorrijtuigenbelasting (Wet MRB) in strijd is met het gelijkheidsbeginsel. Eiser, eigenaar van een bestelauto, heeft bezwaar gemaakt tegen de motorrijtuigenbelasting die hij heeft betaald voor de periode van 21 maart 2014 tot en met 20 juni 2014. De inspecteur van de Belastingdienst heeft het bezwaar ongegrond verklaard, waarna eiser beroep heeft ingesteld. Eiser stelt dat het onderscheid tussen particulieren en btw-ondernemers niet langer gerechtvaardigd is, nu de groep btw-ondernemers is uitgebreid door recente rechtspraak. Hij betoogt dat het criterium van zakelijk gebruik van ten minste 10% niet geschikt is om dit onderscheid te maken en dat er feitelijk geen handhaving van dit criterium plaatsvindt.
De rechtbank oordeelt dat er geen reden is om anders te oordelen dan de Hoge Raad in zijn arrest van 10 september 2010. De rechtbank benadrukt dat de fiscale wetgever ruime beoordelingsvrijheid heeft en dat het gebrek aan handhaving niet voldoende is om aan te nemen dat er sprake is van strijd met het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat de wetgever de keuze heeft gemaakt om het 10%-criterium te hanteren, wat niet evident onredelijk is. De rechtbank merkt op dat de combinatie van het 10%-criterium en het gebrek aan handhaving gevoelens van onrechtvaardigheid oproept bij particulieren, maar dat dit niet leidt tot een andere beslissing in deze zaak. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.