ECLI:NL:RBGEL:2014:6918

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
31 oktober 2014
Publicatiedatum
5 november 2014
Zaaknummer
3198050 CU VERZ 14-214
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondercuratelestelling van betrokkene

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Gelderland op 31 oktober 2014 uitspraak gedaan in een verzoek tot ondercuratelestelling van betrokkene, die lijdt aan vasculaire dementie. Verzoekster, de dochter van betrokkene, heeft het verzoek ingediend op basis van de stelling dat haar moeder niet in staat is haar eigen belangen te behartigen. De kantonrechter heeft kennisgenomen van verschillende documenten, waaronder brieven van de zoon van betrokkene en aantekeningen van de mondelinge behandeling. De rechter heeft vastgesteld dat betrokkene, als gevolg van haar geestelijke toestand, niet in staat is haar belangen behoorlijk waar te nemen, maar dat dit niet automatisch leidt tot de noodzaak van een beschermingsmaatregel. De zoon van betrokkene regelt momenteel haar administratieve en financiële zaken op basis van een door betrokkene afgegeven volmacht. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een noodzaak bestaat voor een beschermingsmaatregel, zowel voor de financiële als immateriële belangen van betrokkene. De rechter heeft ook opgemerkt dat de communicatie tussen verzoekster en de zoon van betrokkene problematisch is, maar dat dit niet kan worden opgelost door de benoeming van een mentor. De kantonrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot ondercuratelestelling afgewezen, met de overweging dat de huidige zorg voor betrokkene adequaat is en dat er geen noodzaak is voor verdere beschermingsmaatregelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Team bewind en erfrecht
Zittingsplaats Arnhem
Zaaknummer 3198050 CU VERZ 14-214

Beschikking van de kantonrechter van 31 oktober 2014

op verzoek van

[verzoekster]

wonende te [postcode + plaats]
[adres],
hierna ook te noemen verzoekster.
Het verzoek strekt tot ondercuratelestelling van

[betrokkene],

wonende te [postcode + plaats], [adres]
geboren te [plaats] op [1925],

hierna te noemen betrokkene.

De procedure

De kantonrechter heeft kennisgenomen van
- het verzoekschrift met bijlagen, ter griffie ingekomen op 30 juni 2014, met begeleidende brief
- de brief van de zoon van betrokkene, [zoon], van 22 september 2014
- de brief van de zoon van betrokkene van 3 oktober 2014
- de brief van betrokkene van 3 oktober 2014
- de brief van de zoon van betrokkene van 21 oktober 2014
- de aantekeningen van de griffier van de mondelinge behandeling op 23 oktober 2014.

De beoordeling

1. Het verzoek strekt tot ondercuratelestelling van betrokkene. Het verzoek is gebaseerd op de stelling dat betrokkene wegens haar lichamelijke of geestelijke toestand, al dan niet met tussenpozen, niet in staat is of bemoeilijkt wordt de eigen belangen behoorlijk waar te nemen. Verzoekster is de dochter van betrokkene. In de begeleidende brief bij het verzoekschrift schrijft verzoekster dat zij al langer vindt dat haar moeder onder curatele moet worden gesteld. Haar broer denkt daar anders over. De beide kinderen van betrokkene hebben onderling geen contact.
Voor verzoekster was de directe aanleiding voor het onderhavige verzoek het volgende. Verzoekster heeft betrokkene op 5 juni 2014 thuis aangetroffen met een scheve mond, dikke lippen en beschadigde kin. Betrokkene had helemaal geen tanden en kiezen meer in haar mond. In de visie van verzoekster heeft de zoon van betrokkene op eigen houtje en zonder dat daartoe een medische noodzaak bestond alle tanden en kiezen van betrokkene laten trekken. Daarbij heeft de zoon van betrokkene geen extra thuiszorg ingeschakeld en evenmin de huisarts geïnformeerd.
2. Ingevolge artikel 1:378, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) kan een meerderjarige door de kantonrechter onder curatele worden gesteld, onder meer wanneer hij tijdelijk of duurzaam zijn belangen niet behoorlijk waarneemt als gevolg van een lichamelijke of geestelijke toestand. Voor het instellen van een bewind of een mentorschap gelden op grond van de artikelen 1:413 BW respectievelijk 1:450 BW vergelijkbare criteria. Uitgangspunt daarbij is op grond van artikel 12, vierde lid, van het VN Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, dat een toe te passen beschermingsmaatregel niet verder moet ingrijpen dan noodzakelijk. Dit is in artikel 1:378, eerste lid, BW nog expliciet herhaald doordat is opgenomen dat een curatele alleen wordt uitgesproken indien een voldoende behartiging van de belangen van betrokkene niet met een meer passende en minder verstrekkende voorziening kan worden bewerkstelligd. Achtergrond hiervan is dat de genoemde beschermingsmaatregelen een inbreuk vormen op het zelfbeschikkingsrecht van de betrokken persoon. Om die reden dienen zij alleen te worden uitgesproken indien dit in een concreet geval noodzakelijk is ter bescherming van de belangen van de betrokken persoon.
3. In de brief van 21 oktober 2014 schrijft de zoon van betrokkene dat ongeveer vijf jaar geleden vasculaire dementie bij betrokkene is gediagnosticeerd. Vervolgens is betrokkene geleidelijk achteruit gegaan. Uit het gesprek dat de kantonrechter met betrokkene heeft gehad buiten aanwezigheid van verzoekster, haar man, de zoon van betrokkene en zijn echtgenote, is voldoende aannemelijk geworden dat betrokkene als gevolg van een geestelijke toestand niet meer in staat is haar belangen behoorlijk waar te nemen. Gelet op het voorgaande betekent dit evenwel niet automatisch dat een beschermingsmaatregel dient te worden uitgesproken.
4. De zoon van betrokkene heeft aangegeven dat hij sinds het overlijden van de echtgenoot van betrokkene, op [2002], op verzoek van zijn moeder haar administratieve en financiële zaken regelt. Hij beschikt daartoe over een door betrokkene afgegeven onderhandse volmacht. In de visie van de zoon van betrokkene is er geen aanleiding in die situatie verandering aan te brengen. Desgevraagd heeft verzoekster niet aannemelijk kunnen maken dat er thans een noodzaak bestaat om enige beschermingsmaatregel uit te spreken voor de financiële belangen van betrokkene. Niet is gebleken of anderszins aannemelijk gemaakt dat de financiële belangen van betrokkene niet behoorlijk worden waargenomen op basis van de door betrokkene aan haar zoon gegeven volmacht. Dat verzoekster niet op de hoogte is van de financiële positie van betrokkene is niet relevant. Verzoekster heeft immers geen in rechte afdwingbare aanspraak op dergelijk inzicht. Daarnaast geldt dat de zoon van betrokkene zich bereid heeft verklaard om de financiële administratie van betrokkene op overzichtelijke wijze in een kast in de woning van betrokkene te bewaren, zodat verzoekster in de gelegenheid is zich een oordeel te vormen over de financiële positie van betrokkene en de wijze waarop haar financiële belangen door de zoon van betrokkene worden waargenomen.
De conclusie is dan ook dat er geen noodzaak bestaat om een beschermingsmaatregel voor de behartiging van de financiële belangen van betrokkene uit te spreken.
5. Ter beoordeling van de vraag of er een noodzaak bestaat om voor de behartiging van de immateriële belangen van betrokkene een beschermingsmaatregel uit te spreken, heeft de kantonrechter na afloop van de mondelinge behandeling de in het verzoekschrift genoemde getuigen telefonisch gehoord.
De huisarts van betrokkene, [huisarts], heeft aangegeven alleen na een schriftelijk verzoek daartoe en na consultatie van de KNMG antwoord op vragen van de kantonrechter te willen geven. Gelet op de vertrouwensband die de huisarts heeft met betrokkene als haar patiënt en de geheimhouding die zij in acht moet nemen, alsmede gelet op de te betrachten voortvarendheid bij de beoordeling van het verzoek, is afgezien van het schriftelijk stellen van vragen aan de huisarts.
De casemanager dementie van betrokkene, [casemanager], heeft het volgende aangegeven. De situatie van betrokkene is wisselend en bij fysieke klachten raakt zij snel ontregeld. De thuiszorg komt twee keer per dag bij betrokkene langs. Medewerkers van de thuiszorg geven eventuele fysieke klachten van betrokkene door aan de casemanager dementie. Zij geeft deze klachten vervolgens door aan de zoon van betrokkene, of, bij diens afwezigheid, aan verzoekster. Zij ondernemen vervolgens actie. De algemene indruk is dat er goed voor betrokkene wordt gezorgd. In de visie van [casemanager] is het op dit moment verantwoord dat betrokkene nog thuis woont. [casemanager] geeft daarbij aan dat dit feitelijk op elk moment anders kan worden. Zowel uit informatie van [casemanager], als uit de brief van de zoon van betrokkene van 21 oktober 2014, blijkt dat betrokkene op de wachtlijst van de woonafdeling dementie van[zorginstelling] staat.
6. Feitelijk treedt de zoon van betrokkene thans op als mantelzorger en is hij eerste contactpersoon voor de zorgverleners. Voor de zoon is richtinggevend dat betrokkene zich verzet tegen een verhuizing en dat vanuit dementiedeskundigen is geadviseerd betrokkene zo lang mogelijk in haar vertrouwde woonomgeving te laten wonen. Hij houdt een logboek bij in de agenda van betrokkene. Verzoekster kan in het logboek zien wat er speelt en – indien gewenst – kan zij daar zelf opmerkingen in maken. Verzoekster komt twee keer in de week bij betrokkene en kan zich een oordeel vormen over haar gezondheidstoestand. Niet is gebleken of aannemelijk gemaakt dat de zorg voor betrokkene niet voldoende gewaarborgd is of dat de zoon van betrokkene haar immateriële belangen niet behoorlijk behartigd. Onduidelijk is overigens op welke titel de zoon van betrokkene dit doet. Niet gebleken is dat de door betrokkene gegeven volmacht ook ziet op de waarneming van haar immateriële belangen. Desondanks ziet de kantonrechter thans geen noodzaak om voor de behartiging van de immateriële belangen van betrokkene een beschermingsmaatregel uit te spreken. Gesteld noch gebleken is dat er op dit vlak problemen zijn gerezen. Het probleem ligt naar het oordeel van de kantonrechter op een ander vlak, namelijk het feit dat verzoekster en de zoon van betrokkene niet in staat zijn op een volwassen manier met elkaar te communiceren over het welzijn van hun moeder en de wijze waarop haar belangen het beste zijn gewaarborgd. Dat probleem kan niet worden opgelost door de benoeming van een mentor. Betrokkene en haar zoon hebben de uitdrukkelijke wens uitgesproken dat die rol bij de zoon van betrokkene wordt neergelegd. Indien hiertoe wordt overgegaan, krijgt de zoon van betrokkene de formele positie om alleen te beslissen. Gegeven het conflict tussen verzoekster en de zoon van betrokkene komt dit de kantonrechter niet wenselijk voor. Indien verzoekster en de zoon van betrokkene beiden worden benoemd tot mentor verandert er niets en voegt formalisering van de bestaande toestand niets toe.
Indien een professionele mentor wordt benoemd, blijft het probleem dat deze zal willen overleggen met de kinderen van betrokkene en zal de mentor er tegenaan lopen dat de twee kinderen van betrokkene niet op één lijn te krijgen zijn. Bovendien, en bovenal, geldt dat het niet in belang van betrokkene wordt geacht dat er een vreemde komt die over haar immateriële belangen gaat beslissen. In de situatie van betrokkene is het niet eenvoudig om een vertrouwensband te laten ontstaan met een wildvreemde mentor. Als een professionele mentor vervolgens beslissingen neemt die niet stroken met de opvattingen van de zoon van betrokkene of verzoekster, zal dat naar de inschatting van de kantonrechter ook een negatieve uitstraling hebben op betrokkene.
7. De conclusie is dat het verzoek zal worden afgewezen.

De beslissing

De kantonrechter
wijst het verzoek af.
Deze beschikking is gegeven door de kantonrechter mr. W.C. Haasnoot en in het openbaar uitgesproken op 31 oktober 2014.