ECLI:NL:RBGEL:2014:6811

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
30 oktober 2014
Publicatiedatum
29 oktober 2014
Zaaknummer
AWB - 14 _ 437
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursprocesrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing naturalisatieverzoek op basis van twijfel aan authenticiteit van documenten

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 30 oktober 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie. De eiser had op 11 juli 2013 een verzoek tot naturalisatie ingediend, dat door de Staatssecretaris was afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op twijfels over de authenticiteit van de door eiser overgelegde documenten, waaronder een geboorteakte en een paspoort. De rechtbank heeft vastgesteld dat de geboorteakte hoogstwaarschijnlijk onbevoegd is afgegeven, zoals geconcludeerd door het Bureau Documenten. Eiser heeft betoogd dat de gemeente Apeldoorn, waar hij zijn gegevens liet aanpassen, geen reden had om aan de echtheid van de geboorteakte te twijfelen. De rechtbank oordeelde echter dat de deskundigheid van het Bureau Documenten niet kon worden weerlegd door de verklaring van de gemeenteambtenaar.

De rechtbank heeft verder overwogen dat de vergewisplicht van de Staatssecretaris beperkt is, aangezien deze mag vertrouwen op de expertise van het Bureau Documenten. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten aangedragen om te twijfelen aan de juistheid van het onderzoek van het Bureau Documenten. De rechtbank concludeerde dat de afwijzing van het naturalisatieverzoek terecht was, omdat de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende waren vastgesteld. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/437

Uitspraak van de meervoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], eiser

(gemachtigde: mr. H.F.J.L. van Pelt),
en

de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie te Almelo, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juli 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om hem het Nederlanderschap te verlenen (hierna: het naturalisatieverzoek) afgewezen.
Bij besluit van 12 december 2013 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 2 september 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde I. Andric.

Overwegingen

1. In verband met het naturalisatieverzoek heeft eiser aan verweerder een gelegaliseerde geboorteakte, afgegeven op 11 januari 2011 (hierna: de geboorteakte) en een Sierra Leoons paspoort, afgegeven op 3 mei 2012 (hierna: het paspoort) overgelegd. Deze documenten zijn onderzocht door het Bureau Documenten, een onderdeel van verweerders Immigratie- en Naturalisatiedienst. In de Verklaring van onderzoek (hierna: de Verklaring) van het Bureau Documenten van 18 maart 2013 is ten aanzien van de geboorteakte geconcludeerd dat dit document hoogstwaarschijnlijk onbevoegd is afgegeven. Ten aanzien van het paspoort is in de Verklaring, onder meer, geconcludeerd dat de handtekening in dit paspoort afwijkt van de handtekening die eiser op zijn verblijfsdocument gebruikt.
Aan het bestreden besluit ligt ten grondslag dat de identiteit en nationaliteit van eiser onvoldoende zijn vast komen te staan om voor naturalisatie in aanmerking te komen.
2. Ingevolge artikel 7, eerste lid, van de Rijkswet op het Nederlanderschap (hierna: de RWN) wordt, met inachtneming van de bepalingen van hoofdstuk 4 van deze wet, aan vreemdelingen die daarom verzoeken het Nederlanderschap verleend.
Ingevolge artikel 23 kunnen bij of krachtens algemene maatregel van rijksbestuur nadere regelen worden gesteld ter uitvoering van de RWN.
De algemene maatregel van bestuur, als bedoeld in artikel 23, eerste lid, van de RWN, is het Besluit verkrijging en verlies Nederlanderschap (hierna: het Besluit).
Ingevolge artikel 31, eerste lid, aanhef en onder a, b en e, van het Besluit verstrekt de verzoeker bij de indiening van een naturalisatieverzoek, voorzoveel mogelijk, gegevens over zijn geslachtsnaam en voornaam of voornamen, geboortedatum, geboorteplaats en geboorteland en nationaliteit of nationaliteiten.
Ingevolge artikel 31, vijfde lid, eerste volzin, van het Besluit kan de autoriteit die het naturalisatieverzoek in ontvangst neemt, alsook de Minister, verlangen dat de verzoeker de juistheid van de verstrekte gegevens bewijst door middel van zo nodig gelegaliseerde en eventueel inhoudelijk geverifieerde documenten.
Volgens paragraaf 3.5.1. en 3.5.3. van de toelichting op artikel 7 van de RWN, vermeld in de Handleiding voor de toepassing van de RWN (hierna: de Handleiding) moet een verzoeker om naturalisatie in beginsel een gelegaliseerde geboorteakte en een geldig paspoort overleggen.
Paragraaf 3.5.4 van de Handleiding vermeldt het volgende:
Indien reeds in het verleden gelegaliseerde (en soms tevens geverifieerde) documenten zijn overgelegd en verwerkt in de gemeentelijke basisadministratie (hierna: GBA) of in een akte van de burgerlijke stand in Nederland, wordt afgezien van het wederom overleggen van dezelfde documenten. Echter, in geval van op goede gronden gerezen twijfel, dienen opnieuw originele gelegaliseerde documenten te worden overgelegd.
3. Eiser voert allereerst aan dat verweerder hem ten onrechte heeft gevraagd opnieuw de geboorteakte te overleggen. De desbetreffende medewerker van de gemeente Apeldoorn heeft immers op verzoek van eiser, op vertoon van de geboorteakte, zijn gegevens in de GBA aangepast. Verweerder heeft weliswaar gesteld dat in het verleden regelmatig Sierra Leoonse documenten zijn overgelegd welke door het Bureau Documenten met betrekking tot opmaak, afgifte en echtheid niet akkoord zijn bevonden, maar volgens eiser is daarmee niet afdoende gemotiveerd dat ten aanzien van de door hem overgelegde geboorteakte sprake is van op goede gronden gerezen twijfel op grond waarvan, gelet op paragraaf 3.5.4. van de Handleiding, ook na inschrijving in de GBA op basis van de geboorteakte, alsnog kon worden gevraagd om overlegging van een gelegaliseerde akte.
De rechtbank stelt vast dat paragraaf 3.5.4 van de Handleiding verweerder de ruimte laat om bij twijfel aan de in de GBA opgenomen persoonsgegevens alsnog te vragen om een gelegaliseerde geboorteakte. Het standpunt van verweerder dat ambtshalve bekend is dat veel documenten uit Sierra Leone in het verleden niet authentiek bleken te zijn, is door eiser als zodanig niet weersproken. Anders dan eiser betoogt bieden dergelijke ervaringen voor verweerder voldoende grond om te twijfelen aan de authenticiteit van documenten zoals de geboorteakte van eiser. Gelet op het voorgaande acht de rechtbank het aanwenden van de bevoegdheid om een gelegaliseerde geboorteakte op te vragen bij eiser niet in strijd met het bepaalde in artikel 3.5.4. van de Handleiding en afdoende gemotiveerd.
4. Voorts heeft eiser betwist dat de overgelegde geboorteakte niet bevoegd is afgegeven. Hiertoe heeft eiser aangevoerd dat de medewerker van de gemeente Apeldoorn geen reden heeft gezien om aan de echtheid van het document te twijfelen. Ter onderbouwing heeft eiser de verklaring van onderzoek van een medewerker van de gemeente Apeldoorn ten aanzien van de authenticiteit van de door eiser overgelegde geboorteakte van 12 april 2012 overgelegd. Nu de medewerker van de gemeente Apeldoorn ervaren is en gebruik maakt van hetzelfde informatiesysteem als het Bureau Documenten, dient zijn verklaring te worden aangemerkt als een contra-expertise, aldus eiser.
5. Verweerder heeft dienaangaande gesteld dat de resultaten in de Verklaring niet deskundig zijn weerlegd, nu de desbetreffende medewerker van de gemeente niet over de opleiding en informatie beschikt waarover een documentexpert van het Bureau Documenten beschikt en derhalve niet als documentexpert kan worden aangemerkt. Ter onderbouwing heeft verweerder in beroep een telefoonnotitie en een mailwisseling met een medewerker van het Bureau Documenten overgelegd. Gelet hierop kunnen de bevindingen van de medewerker van de gemeente er niet toe leiden dat er getwijfeld dient te worden aan het onderzoek van het Bureau Documenten, aldus verweerder.
6. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) is een advies van het Bureau Documenten een deskundigenadvies aan verweerder ten behoeve van de uitvoering van diens bevoegdheden. Daartoe dient een dergelijk advies op onpartijdige, objectieve en inzichtelijke wijze informatie te verschaffen, onder aanduiding, voor zover mogelijk en verantwoord, van de bronnen waaraan deze is ontleend. Indien aan deze eisen is voldaan, mag verweerder van de juistheid van die informatie uitgaan, tenzij concrete aanknopingspunten bestaan voor twijfel aan de juistheid of volledigheid ervan (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 27 november 2013; ECLI:NL:RVS: 2013:2116).
7. In de uitspraak van 19 september 2013 (ECLI:NL:RVS:2013:1232) heeft de Afdeling overwogen dat de beoordeling of een door een vreemdeling overgelegd document authentiek dan wel vals of vervalst is, een specifieke deskundigheid vereist die verweerder noch de bestuursrechter heeft en dat een vreemdeling de uitkomst van zodanige beoordeling door het Bureau Documenten slechts met succes zal kunnen bestrijden door middel van een andersluidend deskundigenrapport.
8. De rechtbank stelt voorop dat de conclusie van het Bureau Documenten dat de door eiser overgelegde geboorteakte hoogstwaarschijnlijk niet is afgegeven door de daartoe bevoegde autoriteiten, betekent dat dit met een grote mate van zekerheid is vastgesteld.
9. De rechtbank is voorts van oordeel dat in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen concrete aanknopingspunten te vinden zijn voor twijfel aan de juistheid van het onderzoek van het Bureau Documenten. Daarvoor acht de rechtbank het volgende redengevend. Uit de mailwisseling met medewerker [naam] van het Bureau Documenten van 10 maart 2014 blijkt dat gemeenteambtenaren en medewerkers van het Bureau Documenten voor de beoordeling van individuele documenten gebruik maken van het door het Bureau Documenten ontwikkelde, beheerde en gevulde systeem Document Information System Civil Status (hierna: DISCS). Verder is in die mailwisseling toegelicht dat er in Nederland drie soorten onderzoeksorganisaties zijn (eerste, tweede en derde lijn), welke alle drie in verschillende mate toegang hebben tot het systeem DISCS. Een gemeenteambtenaar maakt deel uit van een zogenaamde eerste lijn organisatie en heeft maar beperkt toegang tot dit systeem. Het Bureau Documenten is echter een derde lijn organisatie en medewerkers van dit bureau hebben volledige toegang tot het systeem. Voorts blijkt uit voornoemde mailwisseling dat de conclusie dat de geboorteakte onbevoegd is afgegeven enkel kan worden getrokken op basis van niet-openbare informatie die niet in DISCS terug te vinden is. Gelet hierop kan aan de verklaring van de medewerker van de gemeente Apeldoorn niet de waarde gehecht worden die eiser daaraan gehecht wenst te zien.
Dat verweerder de stelling dat de medewerker van de gemeente Apeldoorn dienaangaande niet over de benodigde deskundigheid beschikt in beroep heeft onderbouwd door voornoemde mailwisseling en telefoonnotitie te overleggen leidt, anders dan gemachtigde van eiser ter zitting heeft betoogd, niet tot het oordeel dat het bestreden besluit op dit punt een motiveringsgebrek kent. In het bestreden besluit is immers reeds tot uitdrukking gebracht dat een ervaren medewerker van de gemeente Apeldoorn niet als een documentexpert is te beschouwen zoals een medewerker van het Bureau Documenten dat is en dat de bevindingen van de betreffende ambtenaar niet kunnen worden beschouwd als een gedegen contra-expertise.
10. Ten aanzien van het door gemachtigde van eiser ter zitting gevoerde betoog dat verweerder zich ten aanzien van het Bureau Documenten niet dan wel onvoldoende van zijn vergewisplicht ex artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) heeft gekweten, nu de informatie die ten grondslag ligt aan het onderzoeksresultaat van het Bureau Documenten niet openbaar is, overweegt de rechtbank het volgende. Gelet op het feit dat de voor de echtheid van documenten benodigde expertise bij het Bureau Documenten ligt en niet bij verweerder, heeft de vergewisplicht van verweerder ex artikel 3:9 van de Awb in een geval als het onderhavige een beperkt karakter. Hoofdregel is immers dat verweerder mag vertrouwen op de expertise van het Bureau Documenten. De vergewisplicht reikt naar het oordeel van de rechtbank niet zover dat van verweerder kan worden verlangd dat hij de informatie, die ten grondslag ligt aan de Verklaring, opvraagt. Daarbij acht de rechtbank mede van belang dat zij geen concrete aanknopingspunten ziet voor het oordeel dat verweerder de Verklaring niet aan het bestreden besluit ten grondslag heeft mogen leggen. Uit de Verklaring kan niet worden afgeleid dat het ingestelde onderzoek naar de feiten op onzorgvuldige wijze tot stand gekomen is of dat de feiten de conclusies niet kunnen dragen.
11. Het betoog van eiser dat het bestreden besluit tot stand is gekomen in strijd met het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden gewaarborgde recht op een eerlijk proces en het recht op gelijke proceskansen, nu eiser geen inzage heeft in de informatie die aan het oordeel van het Bureau Documenten ten grondslag ligt, slaagt naar het oordeel van de rechtbank evenmin.
Gesteld noch gebleken is immers dat eiser de bevindingen van het Bureau Documenten niet kan weerleggen door middel van een contra-expertise. Dat de verklaring van de medewerker van de gemeente Apeldoorn niet als een dergelijke contra-expertise kan worden aangemerkt, kan aan dit oordeel niet afdoen.
12. Aan het bestreden besluit ligt voorts ten grondslag dat het door eiser overgelegde paspoort niet geschikt is om zijn nationaliteit aan te tonen. De rechtbank stelt vast dat onweersproken is gebleven dat de handtekening op het door eiser overgelegde paspoort afwijkt van de handtekening op eisers verblijfsdocument. Gelet hierop heeft verweerder er naar het oordeel van de rechtbank vanuit mogen gaan dat het paspoort niet ten behoeve van eiser is afgegeven.
13. Het beroep is, gelet op vorengenoemde overwegingen, ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, voorzitter, mr. J.J. Penning en mr. R.J.B. Schutgens, rechters, in tegenwoordigheid van mr. A.S. Gaastra, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.