ECLI:NL:RBGEL:2014:6478

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
14 oktober 2014
Publicatiedatum
14 oktober 2014
Zaaknummer
269821
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aanbestedingsrecht en classificatie van zorg onder de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze zaak, die voor de Rechtbank Gelderland is behandeld, hebben de stichting Carinova Thuiszorg en de stichting Carinova Woonzorg (hierna gezamenlijk aangeduid als Carinova c.s.) een kort geding aangespannen tegen meerdere gemeenten, waaronder de gemeente Apeldoorn, over de classificatie van zorg onder de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de bijbehorende tarieven. De gemeenten hadden een Europese aanbestedingsprocedure georganiseerd voor het verlenen van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wmo 2015. Carinova c.s. betwistten de indeling van bepaalde zorgcategorieën, specifiek de zorgcategorieën 'begeleiding H300' en 'dagactiviteit (begeleiding) basis H531', die door de gemeenten als 'licht' waren geclassificeerd, terwijl Carinova c.s. meenden dat deze zorg in de categorie 'medium' moest worden ingedeeld. Dit had directe gevolgen voor de hoogte van de tarieven die de gemeenten boden voor deze zorg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK GELDERLAND

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Arnhem
zaaknummer / rolnummer: C/05/269821 / KG ZA 14-451
Vonnis in kort geding van 14 oktober 2014
in de zaak van
1. de stichting
STICHTING CARINOVA THUISZORG,
gevestigd te Deventer,
2. de stichting
STICHTING CARINOVA WOONZORG,
gevestigd te Deventer,
eiseressen,
advocaat mr. S.C. Brackmann te Rotterdam,
tegen
1. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE APELDOORN,
zetelend te Apeldoorn,
2. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE BRUMMEN,
zetelend te Brummen,
3. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE DEVENTER,
zetelend te Deventer,
4. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE EPE,
zetelend te Epe,
5. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HATTEM,
zetelend te Hattem,
6. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE HEERDE,
zetelend te Heerde,
7. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE OLST-WIJHE,
zetelend te Wijhe,
8. de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE VOORST,
zetelend te Twello,
gedaagden,
advocaat mr. drs. H. van der Perk te Apeldoorn.
Partijen zullen hierna Carinova c.s. en de gemeenten genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de brief van Carinova aan de rechtbank van 26 september 2014 met een akte wijziging van eis, tevens akte overlegging producties
  • de brief van de gemeenten aan de rechtbank d.d. 29 september 2014 met producties
  • de brief van Carinova c.s. aan de rechtbank d.d. 30 september 2014 met producties
  • de mondelinge behandeling
  • de pleitnota van Carinova c.s.
  • de pleitnota van de gemeenten.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
De gemeenten hebben een Europese aanbestedingsprocedure voor B-diensten zoals bedoeld in artikel 2.38 van de Aanbestedingswet 2012 georganiseerd voor het verlenen van maatwerkvoorzieningen in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (hierna Wmo te noemen). De gemeenten hebben zich daarbij laten ondersteunen door Combined Business Power (CBP), die door de gemeenten ook is aangewezen als hun penvoerder.
2.2.
Door middel van het “Procesdocument Maatwerkvoorzieningen Wmo 2015” (hierna het Procesdocument te noemen) zijn gegadigden, waaronder Carinova c.s. uitgenodigd deel te nemen aan de procedure. Bij het Procesdocument was ook de “Raamovereenkomst Maatwerkvoorzieningen Wmo 2015” (hierna de Raamovereenkomst te noemen) d.d. 23 juli 2014 gevoegd.
2.3.
Carinova c.s. nemen als combinatie deel aan de aanbestedingsprocedure.
2.4.
In het Procesdocument staat, voor zover van belang:
“INLEIDING
(…)
De Maatwerkvoorzieningen die de samenwerkende Gemeenten door middel van deze bestuurlijk ingerichte procedure willen contracteren zijn in een viertal hoofdgroepen, verder genoemd bouwstenen, onder te brengen:
  • Coördinatie op het Individuele Ondersteuningsplan
  • Wonen
  • Hulpverlening
  • Schoonmaakondersteuning
(…)
In de Raamovereenkomst worden de bouwstenen verder uitgewerkt, beschreven en toegelicht.
(…).
DEEL: I CONTRACTERINGSPERIODE
(…)
1.2
DE RAAMOVEREENKOMST
De uitvoering van de opdracht is gepland vanaf het moment van inwerkingtreding van de Raamovereenkomst, voorzien met ingang van 1 januari 2015 tot en met 31 december 2016, met een optie tot eenzijdige verlenging door de individuele Gemeenten van maximaal zesmaal 1 jaar.
(…)
Voor de Raamovereenkomst geldt dat er géén afnameverplichting is voor de Gemeenten. Deze geeft slechts het kader aan waarbinnen de dienstverlening afgenomen kan worden, maar stelt geen aantallen (bv. Uren of aantal Cliënten) of een budgetgarantie vast.
(…)
1.8
GUNNING RAAMOVEREENKOMST
Iedere Aanbieder die tijdig een aanbieding heeft ingediend en voldoet aan de eisen zoals neergelegd in de definitieve Raamovereenkomst krijgt de Raamovereenkomst gegund. De Gemeenten maken dit bekend middels een voornemen tot gunning dat verzonden wordt op woensdag 3 september 2014.
De Raamovereenkomst wordt definitief gegund door middel van rechtsgeldige ondertekening van de Raamovereenkomst op dinsdag 9 september 2014.
(….)
DEEL: IV CONTINUÏTEIT VAN ZORG (OVERGANGSRECHT)
Voor alle Cliënten die op 1 januari 2015 AWBZ zorg ontvangen geldt een overgangsregime. Het overgangsregime betreft een zorgvuldige transitie van Cliënten van de huidige AWBZ naar de Wmo. Deze Cliënten behouden gedurende een jaar (tenzij de indicatie eerder afloopt) de rechten die verbonden zijn aan het indicatiebesluit. De zorg en ondersteuning worden onder dezelfde condities geleverd als in de AWBZ, wat betekent dat de Cliënt een vergelijkbaar aanbod krijgt. Dit betekent niet per definitie dat de zorg of ondersteuning door dezelfde Aanbieder of op dezelfde wijze geleverd wordt (…). Na afloop van het overgangsrecht eindigen alle oude AWBZ-aanspraken van rechtswege”.
2.5.
In Annex III van de Raamovereenkomst zijn de hiervoor bedoelde bouwstenen Coördinatie op het Individuele Ondersteuningsplan, Wonen, Hulpverlening en Schoonmaakondersteuning nader beschreven. In Annex VI van de overeenkomst staan de all-in tarieven. Verder staat in Annex III in artikel 4A onder 6:
4. Facturatie en betaling
Randvoorwaarden
(…)
6 Voor alle afwijkende correcties en/of verrekeningen kan door de Gemeente per factuurregel bij de Aanbieder een bedrag van € 30,00 voor administratiekosten in rekening worden gebracht. Deze administratiekosten zullen gelijk in mindering op de factuur of in mindering op de volgende factuur worden gebracht. Dit laatste is het geval als de administratiekosten hoger zijn dan de te betalen factuur”.
2.6.
Op 19 juni 2014 is de eerste Nota van Inlichtingen verschenen, op 18 juli 2014 de tweede en op 21 juli 2014 de derde. De Gemeenten hebben in antwoord op vragen over de inhoud van de bouwsteen Hulpverlening geantwoord dat ook op onderdelen van deze bouwsteen ingeschreven kan worden en dat de gemeenten een conversietabel zullen publiceren waarin de verschillende NZa-codes worden ongezet in Wmo-bouwstenen. Op vragen over de hiervoor onder 2.5 bedoelde administratiekosten hebben de gemeenten geantwoord dat het bedrag van € 30,-- per factuurregel “in verhouding (is) tot de extra administratiekosten die gemeenten moeten maken”.
2.7.
In de hiervoor bedoelde conversietabel staan onder de bouwsteen Hulpverlening onder andere de volgende onderdelen/tarieven:

3.bouwsteen hulpverlening

Tijdelijk individuele begeleiding licht € 30 per uur
psychogeriatrisch licht (beginnende
dementie), somatisch licht, verstandelijk
beperkt licht tijdelijk, moet in 2015 overgaan
in algemene voorzieningen
Begeleiding H300
3.1.
individuele begeleiding medium € 45 per uur
psychogeriatrisch medium (dementerend),
verstandelijk beperkt midden, lichamelijk
gehandicapt zwaar
Begeleiding extra H150
Tijdelijk dagbesteding licht € 9 per uur
basis, psychogeriatrisch licht (beginnende € 27 dagdeel van 3 uur
dementie), somatisch licht, verstandelijk € 36 dagdeel van 4 uur
beperkt licht tijdelijk, moet in 2015 overgaan
in algemene voorzieningen
Dagactiviteit (begeleiding) basis H531 € 36,36
(….)”.
2.8.
In beleidsregel CA 300-584 “Prestatiebeschrijvingen en tarieven extramurale zorg 2014” van de Nederlandse Zorgautoriteit (hierna NZa te noemen) is de dienstverlening die behoort bij de NZa-code H300 (‘begeleiding’) als volgt beschreven:
Doel:
Het bieden van activiteiten gericht op bevordering, behoud of compensatie van de zelfredzaamheid en die strekken tot voorkoming van opname in een instelling of verwaarlozing.
Ondersteunen bij beperkingen op het vlak van zelfregie over het dagelijks leven, waaronder begeleiding bij tekortschietende vaardigheden in zelfregelend vermogen.
Begeleiden bij het toepassen en inslijpen van aangeleerde vaardigheden en gedrag in het dagelijks leven door herhaling en methodische interventie.
Grondslag:
Een somatische (SOM), psychiatrische (PSY) of psychogeriatrische (PG) aandoening/beperking, een
verstandelijke (VG), lichamelijke (LG) of zintuiglijke (ZG) handicap, met matige of zware beperkingen op het terrein van en/of:
1. sociale redzaamheid;
2. het bewegen en verplaatsen;
3. het psychisch functioneren;
4. het geheugen en oriëntatie;
5. het vertonen van matig of zwaar probleemgedrag”.
Bij deze prestatiecode hoort een tarief van € 55,34 per uur.
2.9.
In beleidsregel CA 300-582 “Prestatiebeschrijvingen en tarieven dagbesteding en vervoer AWBZ” van de NZa is de dienstverlening die behoort bij de NZa-code H531 (‘Dagactiviteit (begeleiding) ouderen basis’) als volgt beschreven:
Vorm
Dagprogramma met accent op begeleiding in groepsverband, gericht op bijhouden van vaardigheden; eventueel aangevuld met lichte assistentie bij persoonlijke zorg.
(…)
Grondslag
Het dagprogramma is bedoeld voor mensen met matige tot zware beperkingen. Er is een duidelijke verzorgingsbehoefte en/of begeleidingsbehoefte (waar onder lichte dementie, Niet Aangeboren Hersenletsel (NAH))”.
Bij deze prestatiecode hoort een tarief van € 36,36 per dagdeel.
2.10.
Bij e-mail van 25 juli 2014 hebben Carinova c.s. aan CBP geschreven, voor zover van belang:
“Met de Nota van Inlichtingen heeft u een nieuw overzicht ‘Definitieve tarieven en conversietabel Inkoop Wmo 2015’ gestuurd, waarin u niet alleen enkele tarieven heeft verhoogd maar ons ook van nieuwe informatie voorziet met betrekking tot de toedeling van de verschillende bestaande indicaties onder de AWBZ. Graag geven wij u een reactie op dit nieuwe overzicht, waarin we u verzoeken om een paar aanpassingen.
Bouwsteen hulpverlening-begeleiding
Wij zijn er, gezien uw tarieven, de gemiddelde kostprijzen uit het KPMG-onderzoek en de NZa beleidsregel CA-300-584 (…), vanuit gegaan dat Begeleiding H300 valt onder individuele begeleiding medium. Nu blijkt deze categorie onder individuele begeleiding licht geplaatst te zijn. Naar onze mening is dit niet juist. Gezien de beschrijving in voornoemde beleidsregel is er bij deze groep geen sprake van een lichte beperking, maar van matig tot zwaar. Tevens constateren wij dat u Begeleiding extra H150 definieert als begeleiding voor mensen met een zwaardere beperking dan onder H300. Dit is echter niet juist. Bij H150 betreft het dezelfde doelgroep in mate van beperking, maar waarbij meer onplanbare zorg (buiten afgesproken tijden) noodzakelijk is. Wij verzoeken u de groep geïndiceerde cliënten met Begeleiding H300 te plaatsen onder de categorie individuele begeleiding medium (…). Dit is tevens in overeenstemming met het overgangsrecht waarbij continuïteit van zorg gegarandeerd is.
Wij kunnen ons voorstellen dat binnen de Wmo een nieuwe doelgroep ontstaat, met een lichtere zorgvraag waarbij individuele begeleiding licht passend is. Graag gaan wij met u in gesprek over wat de kwaliteitscriteria zijn voor in te zetten personeel voor deze nieuwe doelgroep.
Bouwsteen hulpverlening-dagbesteding
We zien dat u in de onderverdeling tussen licht en medium de H-nummers verdeeld op basis van een soort beperking in plaats van mate van beperking. Onder licht plaatst u somatisch/psychogeriatrisch/verstandelijk. Onder medium plaatst u lichamelijk/zintuigelijk. Naar onze mening zouden de H-nummers op basis van mate van beperking verdeeld worden, met andere woorden op zorgzwaarte. Dat doet ook meer recht aan de tarifering. Dagactiviteit H531, waarbij sprake is van een matige tot zware beperking (zie CA-300-582 bijlag), zou onder andere onder dagbesteding medium geplaatst moeten worden. Dit past ook bij de beschrijving die u geeft onder dagbesteding medium, te weten ‘psychogeriatrisch medium (dementerend), verstandelijk beperkt midden (…)”.
2.11.
Bij e-mail van 28 juli 2014 heeft CPB aan Carinova c.s. geschreven dat de gemeenten geen reden zien de conversietabel op de door Carinova c.s. aangegeven onderdelen aan te passen en toegelicht waarom de gemeenten dat niet willen. Daarop hebben Carinova c.s. bij brief van 20 augustus 2014 gereageerd. Bij e-mail van 22 augustus 2014 heeft CPB nogmaals aan Carinova c.s. geschreven dat zij geen aanleiding zien de Raamovereenkomst te wijzigen.
2.12.
De gemeenten hebben de Raamovereenkomst inmiddels gegund aan de aanbieders die tijdig een aanbieding hebben gedaan en voldoen aan de eisen zoals neergelegd in de definitieve raamovereenkomsten. Ook aan Carinova c.s. is gegund.

3.Het geschil

3.1.
Carinova c.s. hebben, na wijziging van eis, gevorderd:
I. Primair de gemeenten te gebieden:
a. de Raamovereenkomst zo aan te passen dat “begeleiding H300” is ondergebracht in het onderdeel “individuele begeleiding medium” in plaats van in het onderdeel “individuele begeleiding licht”, waarbij de tarieven voor de onderdelen zoals vastgelegd in de classificatie blijven gehandhaafd,
b. de raamovereenkomst zo aan te passen dat de “dagactiviteit (begeleiding) basis H531” is ondergebracht in het onderdeel “dagbesteding medium” in plaats van in het onderdeel “dagbesteding licht”, waarbij de tarieven voor de onderdelen zoals vastgelegd in de classificatie blijven gehandhaafd,
c. de opdrachtnemers (aanbieders) te berichten dat de Raamovereenkomst aldus wordt gewijzigd,
d. de opdrachtnemers (aanbieders) een redelijke termijn te geven om de wijzigingen te accepteren,
II. Primair de gemeenten te gebieden:
e. artikel 4A onder 6 van Annex III van de raamovereenkomst te schrappen of zodanig aan te passen dat deze voldoet aan de proportionaliteitseis, bijvoorbeeld door aan de eerste zin van deze bepaling de woorden toe te voegen “…voor het eerst na 1 januari 2016”, en/of de woorden “…kan door de Gemeente per factuurregel …” te wijzigen in “… kan door de Gemeente per factuur …”,
f. de opdrachtnemers (aanbieders) een redelijke termijn te geven om de wijziging te accepteren.
III. Subsidiair de gemeenten te gebieden:
a. aan de onderdelen “individuele begeleiding licht” en “dagbesteding licht” van de bouwsteen “hulpverlening” reële tarieven te koppelen die in overeenstemming zijn met de aard en de inhoud van de dienstverlening,
b. de opdrachtnemers (aanbieders) te berichten dat de contractstukken aldus worden gewijzigd,
c. de opdrachtnemers (aanbieders) een redelijke termijn te geven om de wijzigingen te accepteren.
IV. Een andere maatregel te treffen die in goede justitie redelijk is en recht doet aan de belangen van Carinova c.s.,
al het voorgaande op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,-- per dag, met een maximum van € 1.000.000,--.
V. De gemeenten te veroordelen in de proceskosten en in de nakosten.
3.2.
De gemeenten hebben het gevorderde gemotiveerd weersproken.
3.3.
Op de stellingen en weren van partijen zal hierna zonodig worden ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Datgene wat partijen verdeeld houdt is of Carinova c.s. aan cliënten die een AWBZ-indicatie hebben voor de in geschil zijnde categorieën en die deze indicatie voor 2015 behouden en op grond van het overgangsrecht bij de Wmo aanspraak houden op de zorg die bij die indicatie behoort, de desbetreffende zorg redelijkerwijs kunnen leveren voor het tarief dat hoort bij de klasse waarin die zorg door de gemeenten is ingedeeld. Het gaat daarbij om de categorieën zorg “begeleiding H300” en “dagactiviteit (begeleiding) basis H531”.
Aan dat geschil zitten twee aspecten. Enerzijds of de gemeenten onder de Wmo de werkzaamheden voor deze categorieën van zorg hebben mogen indelen in de klasse “licht” of dat die werkzaamheden moeten worden ingedeeld de klasse “medium”, en anderzijds of het tarief wat de gemeenten bieden voor deze werkzaamheden, gebaseerd op de klasse “licht”, toereikend is. Dat laatste is kennelijk waar het Carinova c.s. bij de indeling in een bepaalde klasse vooral om gaat. De classificatie bepaalt immers ook de hoogte van het tarief in die zin dat voor ‘medium’ een hoger tarief geldt dan voor ‘licht’. Dat betekent in feite dat deze beide aspecten twee kanten van dezelfde medaille betreffen en onlosmakelijk met elkaar zijn verbonden. Dat Carinova c.s. los van de hoogte van het tarief een zelfstandig belang hebben bij de indeling in de categorie ‘licht’ of ‘medium’ is niet aannemelijk geworden.
4.2.
Het standpunt van Carinova c.s. is in de kern daarop gebaseerd, dat in het overgangsjaar 2015 (a) cliënten met een AWBZ-indicatie onveranderlijk aanspraak houden op de zorg die nodig is volgens die indicatie en (b) dat bij de tarieven die behoren bij de classificatie die de gemeenten onder de Wmo hebben toegepast (begeleiding licht H300 en dagbesteding licht H531), de zorg waarop de desbetreffende cliënten aanspraak hebben redelijkerwijs niet meer kan worden geleverd zonder dat aan de omvang van die zorg tekort wordt gedaan.
De gemeenten hebben in dat verband opgeworpen dat uit de AWBZ-indicatie alleen maar volgt op hoeveel uren zorg de cliënt aanspraak kan maken en dat de precieze aard en intensiteit van de zorg verder niet door die indicatie wordt voorgeschreven. Na de inwerkingtreding van de Wmo zijn gemeenten slechts verplicht om (voor die indicatie) ‘passende’ zorg te verlenen, aldus de gemeenten.
4.3.
Tegenover dit verweer hebben Carinova c.s. niet onderbouwd en ook niet aangetoond dat uit de AWBZ en het overgangsrecht bij de Wmo (in hoofdstuk 8) voortvloeit dat de cliënt ook aanspraak kan maken op een bepaalde welomschreven vorm van zorg. Dat volgt als zodanig ook niet uit de hiervoor onder 2.8 en 2.9 bedoelde beleidsregels van de NZa, nog daargelaten dat die beleidsregels na de inwerkingtreding van de Wmo niet meer gelden en het aan de gemeenten is een bepaalde classificatie aan de te verlenen zorg toe te kennen. De gemeenten hebben in dit verband verder aangevoerd dat binnen het kader van het geïndiceerd aantal uren dat per week zorg moet worden verleend, het de zorgaanbieder vrij staat de exacte wijze waarop zij die zorg verlenen zelf te bepalen en dat dat bijvoorbeeld zou kunnen gebeuren door inzet van lager gekwalificeerd personeel en/of door de inzet van personen/familieleden uit de directe omgeving van de betrokkene. Verder hebben de gemeenten aangevoerd dat zorg ook deels in groepsverband met verschillende cliënten, buitenshuis, of deels op afstand met inzet van moderne communicatiemiddelen zou kunnen worden geleverd. Daartegenover hebben Carinova c.s. niet aannemelijk weten te maken dat het zorgaanbieders op grond van het overgangsrecht bij de Wmo niet zou zijn toegestaan de zorg die voor de desbetreffende indicatie nodig is in deze vormen te leveren.
Carinova c.s. hebben nog wel aangevoerd dat uit de AWBZ-indicatie als zodanig ook volgt dat het voorgeschreven/geïndiceerd aantal uren door ‘mensen van vlees en bloed’ en bij de cliënten thuis moet worden geleverd, maar zij hebben ook dat verder onvoldoende onderbouwd. Uit het enkele feit dat er ook een NZa-beleidsregel is specifiek voor zorg op afstand, volgt niet zonder meer dat de geïndiceerde zorg waarom het hier gaat, noodzakelijkerwijs bij de cliënten thuis geleverd moet worden.
4.4.
Op zichzelf lijdt het geen twijfel dat het de bedoeling is dat cliënten die een AWBZ-indicatie hebben, gedurende 2015 recht hebben op bepaalde op die indicatie toegesneden zorg gedurende een bepaald aantal uren. Maar er is geen aanleiding te veronderstellen dat gegarandeerd is dat die zorg ook op exact dezelfde wijze als vóór 1 januari 2015 geleverd moet worden (vergelijk Nota naar aanleiding van het verslag, Tweede Kamer 2013-2014, 33.841, nr. 34 blz. 221).
Aangenomen moet worden dat aan de desbetreffende aanspraak kan worden voldaan door die zorg te verlenen op een wijze die passend is. Dat betekent dat zorgaanbieders in aanmerkelijke make een vrijheid hebben hoe zij de zorg willen gaan verlenen. Het betekent ook dat zij de ruimte hebben die zorg zo te verlenen dat zij die tegen een lager uurtarief kunnen gaan leveren. In dat licht bezien valt op zichzelf niet in te zien waarom de gemeenten aan de desbetreffende zorg volgens de AWBZ-indicatie niet een indicatie ‘licht’ zouden mogen koppelen met het daarbij behorende tarief. Op zichzelf is wel juist dat uit art. 2.6.6. Wmo volgt dat bij aanbesteding door de aanbestedende dienst een redelijke prijs moet worden geboden (in de woorden van bedoeld artikel: “een goede verhouding tussen de prijs voor de levering van de voorziening en de eisen die worden gesteld aan de kwaliteit van de voorziening”), maar dat het hier geen redelijk tarief betreft kan niet worden aangenomen.
In dat verband is nog van belang dat de gemeenten onweersproken hebben gesteld dat in de aanbestedingsprocedure van alle aanbieders er zeventig bereid en dus kennelijk in staat zijn de zorg zoals die hier aan de orde is, voor de aangeboden tarieven overeenkomstig de desbetreffende classificaties volgens de Raamovereenkomst te leveren.
4.5.
Met inachtneming van het voorgaande is er geen grond te veronderstellen dat met de tarieven die behoren bij de classificatie van de onderhavige zorg, zoals door de gemeenten vastgesteld, de zorg waarop volgens de AWBZ-indicatie aanspraak bestaat redelijkerwijs niet geleverd zou kunnen worden. In dat verband moet ook geconstateerd worden dat met de hele transitie van zorg van de AWBZ naar de Wmo bedoeld is deze vormen van zorg anders en goedkoper vorm te gaan geven. Het ligt voor de hand dat in deze situatie zorgaanbieders zorg op andere, goedkopere maar wel passende wijzen gaan verlenen. Het zou de doelstelling van deze overheveling doorkruisen als zorgaanbieders, zonder dat daarvoor een goede grond is, verplicht zouden zijn om feitelijk op exact dezelfde wijze als vóór 1 januari 2015 geïndiceerde zorg aan deze cliënten te blijven leveren, ook al betreft het hier enkel het transitiejaar 2015.
Overigens hebben Carinova c.s. ook onvoldoende onderbouwd dat, als zij op dezelfde wijze als zij thans doen zorg willen blijven leveren aan haar cliënten, dat niet voor het door de gemeenten aangeboden tarief zouden kunnen omdat zij dan onder de kostprijs komen.
4.6.
De conclusie is dat er geen rechtsgrond is de gemeenten te verplichten (a) de onderhavige zorg anders te classificeren dan zij thans hebben gedaan en (b) een ander tarief dan in de Raamovereenkomst staat voor de desbetreffende categorieën van zorg te bieden. De vorderingen sub 3.1 onder I en III moeten daarom worden afgewezen.
Overigens zouden, ook als de conclusie zou zijn dat de gemeenten de onderhavige onderdelen van zorg onjuist zouden hebben geclassificeerd, de vorderingen onder I of III niet kunnen worden toegewezen. Het onjuist classificeren of beprijzen door de gemeenten zou hooguit hebben kunnen leiden tot heraanbesteding. Het na de gunning alsnog wijzigen van de gunningsvoorwaarden - en dat is waar toewijzing van (een of meer van) de vorderingen van Carinova c.s. toe zou leiden - zou in strijd komen met de beginselen van het aanbestedingsrecht. Het is immers mogelijk dat geïnteresseerden niet hebben ingeschreven, terwijl zij dat wel zouden hebben gedaan indien zij hadden geweten dat er andere uurtarieven zouden gaan gelden. Dat zou de mededinging ontoelaatbaar kunnen vervalsen.
4.7.
Met betrekking tot de vordering sub 3.1 onder II wordt het volgende overwogen.
Denkbaar is dat de bedoelde boetes (per factuurregel) betrekkelijk hoog zouden kunnen oplopen. Dat is op zichzelf echter nog geen reden om aan te nemen dat het beding in artikel
4A onder 6 van Annex III van de Raamovereenkomst disproportioneel is. Naar verwachting zullen grote aantallen uren voor de hier aan de orde zijnde zorg jaarlijks moeten worden gedeclareerd. Het gaat hier immers om zorg met een totale jaaromzet van ongeveer een miljoen euro. Omdat het telkens om declaraties met heel veel factuurregels zal gaan met een betrekkelijk geringe waarde, zouden de kosten en moeite van de gemeenten voor het verifiëren van de declaraties betrekkelijk hoog kunnen oplopen, zeker wanneer er fouten in de declaraties zitten. De gemeenten hebben er dan ook een groot belang bij zich ervan te verzekeren dat zorgvuldig wordt gedeclareerd. Een prikkel van € 30,-- per factuurregel kan in die situatie niet disproportioneel worden genoemd. Mocht het zo zijn dat in de praktijk blijkt dat de te verbeuren boetes in wanverhouding staan tot de ernst van (een) aan Carinova c.s. te verwijten tekortkoming(en), dan zullen Carinova c.s. zonodig in een procedure aanspraak kunnen maken op matiging van die boetes. Zonder enig inzicht in de mate waarin fouten in declaraties en boetes zich zullen voordoen, kan op voorhand evenwel niet worden vastgesteld dat deze boetes disproportioneel zijn.
De conclusie is dat ook deze vordering moet worden afgewezen. Hetgeen hiervoor is overwogen betekent dat ook de vordering sub 3.1 onder IV moet worden afgewezen.
Alle overige stellingen en (formele) verweren van partijen kunnen, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, buiten beschouwing blijven.
4.8.
Als de in het ongelijk gestelde partij zullen Carinova c.s. in de kosten van de procedure worden veroordeeld. Die kosten worden aan de zijde van de gemeenten begroot op € 608,-- wegens griffierecht en op € 816,-- voor salaris van de advocaat.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt Carinova c.s. in de proceskosten, aan de zijde van de gemeenten tot op heden begroot op € 1.424,--,
5.3.
veroordeelt Carinova c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 131,-- aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat Carinova c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis hebben voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 68,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.4.
verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.B. Boonekamp en in het openbaar uitgesproken op 14 oktober 2014.
Coll.: ED