Uitspraak
RECHTBANK GELDERLAND
1.Ontstaan en loop van het geding
- een aanslag (aanslagnummer [000].H.56) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 335.613 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 543.091 waarbij tevens bij beschikking € 7.311 aan heffingsrente in rekening is gebracht;
- een navorderingsaanslag (aanslagnummer [000].H57) IB/PVV, berekend naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 335.613, een belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang van € 98.053 en een belastbaar inkomen uit sparen en beleggen van € 543.091 waarbij tevens bij beschikking €4.285 aan heffingsrente in rekening is gebracht;
2.Feiten
- onderdeel 6: Gevolgen van transacties in [M] B.V. en
- onderdeel 7: Inkomsten uit de [N].
- [O] B.V., een vastgoedbedrijf waarvan de heren [P] en
- de heren [b] (vader) en [c] (zoon). Beide zijn al jaren goede (zaken)relaties van eiser.
€ 192.937.
- privégebruik auto € 48.234
- resultaat uit overige werkzaamheden € 4.184
11 december 2009 is het belastbaar inkomen uit aanmerkelijk belang gecorrigeerd met
€ 98.503. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat de jaarlijks door [J] verschuldigde en ten laste van haar resultaat gebrachte rente een uitdeling van winst aan de aandeelhouders vormt en heeft verweerder aldus de helft van die rente, gelijk aan voornoemde correctie, bij eiser belast als een uitdeling in box 2.
3.Geschil
- de correctie privégebruik auto;
- de kwalificatie van de jaarlijks als rente ten laste van de winst van [J] gebrachte bedragen als uitdeling van winst;
- de kwalificatie van het bedrag van € 7.500.000 in het kader van de [N]. Voorts is hierbij in geschil of de boete terzake van deze correctie terecht en tot een juist bedrag aan eiser is opgelegd.
4.Beoordeling van het geschil
€ 7.500.000. Dit standpunt wordt door de rechtbank verworpen. Verweerder was weliswaar ten tijde van het opleggen van de definitieve aanslag op de hoogte van voornoemde betaling aan [e], echter rechtvaardigt dit niet de conclusie dat verweerder op het moment van het opleggen van de aanslag op de hoogte was van alle relevante feiten en omstandigheden. Het volledige inzicht in de transactie is naar het oordeel van de rechtbank pas later ontstaan. De rechtbank wijst in dit kader onder meer op het telefoongesprek tussen de gemachtigde van eiser met de heer [E] in juli 2010 en de daaropvolgende e-mailwisselingen.
€ 1.950.000.