ECLI:NL:RBGEL:2014:6296

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
7 oktober 2014
Publicatiedatum
6 oktober 2014
Zaaknummer
AWB-14_1410
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van een aanlijn- en muilkorfgebod voor hond Guus na incident met andere hond

In deze zaak heeft de rechtbank Gelderland geoordeeld over het beroep van eiser, de eigenaar van hond Guus, tegen een aanlijn- en muilkorfgebod dat door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden was opgelegd. Dit besluit volgde op een incident op 24 november 2012, waarbij Guus, ondanks dat hij gemuilkorfd was, een andere hond ernstig verwondde, wat leidde tot de euthanasie van die hond. De rechtbank heeft vastgesteld dat het college op basis van een rapport van gedragsdeskundige dr. Schilder, dat op 8 maart 2013 was opgesteld, tot de conclusie kon komen dat Guus gevaarlijk of hinderlijk was. Dit rapport concludeerde dat Guus een sociale hond was, maar ook een neiging had tot zelfverdediging. De rechtbank heeft de terughoudende toetsing van de bestuursrechter bevestigd, waarbij de beoordeling van de gevaarlijkheid van de hond aan het college is overgelaten.

Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit onvoldoende gemotiveerd was en dat het college niet expliciet had vermeld dat Guus gevaarlijk was. De rechtbank oordeelde echter dat uit de verwijzing naar de relevante wetgeving en de feiten bleek dat het college Guus als gevaarlijk beschouwde. Eiser heeft geen concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid van het rapport van dr. Schilder naar voren gebracht, waardoor de rechtbank het rapport als voldoende onderbouwd beschouwde.

De rechtbank concludeerde dat het college in redelijkheid tot de conclusie kon komen dat Guus een gevaarlijke hond was en dat het aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en de rechtbank oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van griffierecht. De uitspraak werd openbaar uitgesproken, en eiser heeft de mogelijkheid om binnen zes weken hoger beroep in te stellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/1410 VEROR

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser]

,
eiser,
gemachtigde: mr. J.W. Schouten,
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Rheden,

te De Steeg,
verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 13 juni 2013 (hierna: het primaire besluit) heeft verweerder aan eiser een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor zijn hond Guus (hierna: Guus).
Bij besluit van 14 januari 2014 (hierna: het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 augustus 2014. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door
J. de Geeter.

Overwegingen

1.
De rechtbank gaat uit van de volgende feiten.
Op 24 november 2012 heeft een incident plaatsgevonden tussen Guus en een andere hond in het losloopgebied aan de Oostlaan in Dieren. Guus was op dat moment gemuilkorfd. Guus is echter zodanig hard tegen de andere hond gebotst dat deze hond een dwarslaesie heeft opgelopen. De eigenaar heeft vervolgens besloten de hond te laten inslapen.
Naar aanleiding van voormeld incident heeft een gedragsdeskundige van de Faculteit Diergeneeskunde te Utrecht, dr. Schilder, op 8 maart 2013 een risico-inschatting gemaakt. In zijn rapport komt dr. Schilderman tot de conclusie dat Guus een naar personen toe sociale hond is met een redelijk tot goed herstelvermogen, dat hij wel een neiging heeft zichzelf te verdedigen, dat tijdens de gedragstest geen agressief gedrag naar honden is waargenomen, dat de eigenaar echter weet dat Guus agressief kan worden en vrijwel afdoende maatregelen heeft genomen om dit te voorkomen, dat hij zich een verantwoordelijke eigenaar toont en weet voor welke typen hond Guus de meeste risico’s oplevert, dat Guus voldoende gehoorzaam is, dat sinds de castratie van Guus het agressieve gedrag naar honden is afgenomen, dat de risico’s voor honden redelijk hoog zijn, maar dat deze onder controle zijn, dat de risico’s voor personen laag zijn, tenzij een persoon Guus bedreigt en dat deze risico’s voldoende zijn in te perken als Guus is aangelijnd en een muilkorf draagt. Een van de aanbevelingen is dan ook het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod.
Bij het primaire besluit heeft verweerder, onder verwijzing naar voormeld rapport, zeven eerdere gevecht- en bijtincidenten die zich volgens eisers verklaring hebben voorgedaan, de ernst van de incidenten die zich hebben voorgedaan, de kans op herhaling en de onrust in de woonomgeving die als gevolg van de incidenten is ontstaan, eiser een aanlijn- en muilkorfgebod opgelegd voor Guus.
Tegen dit besluit heeft eiser op 14 juni 2013 bezwaar gemaakt. Op 24 september 2013 heeft een hoorzitting plaatsgevonden ten overstaan van de commissie bezwaarschriften (hierna: de commissie). Eiser is hierbij verschenen.
2.
De commissie heeft verweerder op 21 november 2013 geadviseerd het primaire besluit te herroepen en een nieuw besluit te nemen. Volgens de commissie kan eiser worden gevolgd in zijn stelling dat de aanbevelingen uit het rapport van dr. Schilder niet overeenkomen met de uitkomsten van de test, nu uit de test blijkt dat Guus niet of nauwelijks agressief gedrag heeft vertoond. Omdat uit een op ambtseed opgemaakt proces-verbaal van bevindingen van de politie Gelderland-Midden van 21 augustus 2013 echter blijkt dat Guus op diezelfde datum niet aangelijnd en niet gemuilkorfd was en een andere hond in zijn poot heeft gebeten, kan verweerder, alle feiten en omstandigheden in aanmerking nemend, Guus in redelijkheid hinderlijk of gevaarlijk achten en derhalve een aanlijn- en muilkorfgebod opleggen, aldus de commissie.
3.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder, in afwijking van het advies van de commissie, het primaire besluit gehandhaafd.
4.
Hiermee kan eiser zich niet verenigen. Op hetgeen hij in dat verband heeft aangevoerd zal de rechtbank hierna nader ingaan.
5.
De rechtbank overweegt als volgt.
6.
Ingevolge artikel 2:59, eerste lid en aanhef en onder b, van de Algemene Plaatselijke Verordening van de gemeente Rheden (hierna: de APV) is het de eigenaar of houder van een hond verboden die hond te laten verblijven of te laten lopen op een openbare plaats of op het terrein van een ander anders dan kort aangelijnd en voorzien van een muilkorf nadat het college aan de eigenaar of de houder heeft bekendgemaakt dat het die hond gevaarlijk of hinderlijk acht en een aanlijn- en muilkorfgebod in verband met het gedrag van die hond noodzakelijk vindt.
7.
De rechtbank stelt vast dat in de APV geen definities van de begrippen gevaarlijk en hinderlijk zijn opgenomen. Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 28 augustus 2013, ECLI:NL:RVS:2013:897) komt verweerder bij de beoordeling of een hond gevaarlijk of hinderlijk is als bedoeld in artikel 2:59, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV en of in verband daarmee een aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk is, beoordelingsruimte toe en moet de bestuursrechter de beoordeling door verweerder terughoudend toetsen.
8.
Eiser heeft betoogd dat het bestreden besluit een juridische grondslag ontbeert, nu het bestreden besluit niet vermeldt dat verweerder Guus gevaarlijk of hinderlijk acht. Dienaangaande overweegt de rechtbank dat verweerder in het bestreden besluit weliswaar niet expliciet heeft vermeld dat hij Guus een gevaarlijke hond acht, maar dat uit de omschrijving en uit de verwijzing naar artikel 2:59, eerste lid, aanhef en onder b, van de APV valt op te maken dat verweerder Guus een gevaarlijke hond acht. Dit betoog faalt derhalve.
9.
Eiser heeft verder betoogd dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd, omdat het bestreden besluit mede is gebaseerd op eerdervermeld rapport van dr. Schilder, terwijl de uitkomst van deze test juist uitwijst dat Guus niet gevaarlijk of hinderlijk is. Volgens eiser is het bestreden besluit voorts onvoldoende gemotiveerd omdat wordt verwezen naar niet nader omschreven incidenten die zich hebben voorgedaan, terwijl eiser slechts heeft verklaard dat er zeven opstootjes (en geen bijtincidenten) hebben plaatsgevonden en omdat de door verweerder gegeven verklaringen om af te wijken van het advies van de commissie niet voldoen aan de verhoogde motiveringseisen die daar aan gesteld mogen worden.
10.
De rechtbank overweegt dat verweerder heeft verwezen naar het rapport dr. Schilder zodat hij zich ervan dient te vergewissen dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en inhoudelijk concludent en inzichtelijk is. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet het rapport aan die eisen. Dr. Schilder heeft zijn aanbevelingen immers niet alleen op de testresultaten, maar ook op de verklaringen van eiser gebaseerd en niet in te zien valt waarom dit niet zou kunnen.
11.
Het ligt vervolgens op de weg van eiser om concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de juistheid of volledigheid van het rapport naar voren te brengen, hetgeen eiser niet heeft gedaan. De enkele stelling van eiser dat de test die dr. Schilder heeft uitgevoerd tot 2010 op last van justitie op in beslag genomen honden werd uitgevoerd, dat de geteste honden in veel gevallen werden geëuthanaseerd en dat de meeste gunstige aanbeveling het opleggen van een aanlijn- en muilkorfgebod was, is hiertoe onvoldoende.
12.
Op grond van het rapport van dr. Schilder, bezien in samenhang met de ernst van het incident op 24 november 2012 en het feit dat door eiser niet wordt betwist dat Guus bij zijn vorige eigenaar bij zeven opstootjes betrokken is geweest, heeft verweerder in redelijkheid tot de conclusie kunnen komen dat Guus gevaarlijk of hinderlijk is te achten en dat in verband daarmee een aanlijn- en muilkorfgebod noodzakelijk is. Dat de eerdere incidenten geen bijtincidenten zouden betreffen doet in dat verband niet ter zake.
13.
De stelling van eiser dat Guus na zijn castratie in december 2012 veel rustiger is geworden en dat de gestelde kans op herhaling zich niet heeft gerealiseerd kan niet worden gevolgd. Blijkens een proces-verbaal van bevindingen heeft Guus immers op 21 augustus 2013 een hond in zijn poot gebeten en heeft hij, blijkens een dwangsomaanschrijving wegens overtreding van het aanlijngebod, op 18 mei 2014 wederom een hond aangevallen. Dit wordt door eiser ook niet betwist.
14.
Ten aanzien van eisers stelling dat het gebruik van een zogenoemde ‘gentle leader’ een betere manier is om het gedrag van Guus te verbeteren dan een muilkorf, overweegt de rechtbank dat deze stelling ten tijde van het bestreden besluit niet naar voren is gebracht, dat het bestreden besluit is gebaseerd op de APV en dat de APV geen ruimte biedt voor het gebruik van een ‘gentle leader’. Eisers stelling kan derhalve niet leiden tot het daarmee door hem beoogde resultaat. Desgewenst kan eiser met verweerder in overleg treden over het gebruik van een ‘gentle leader’ in plaats van een muilkorf. Dit kan echter, ongeacht wat de uitkomst is, niet afdoen aan de rechtmatigheid van het bestreden besluit.
15.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het bestreden besluit voldoende is gemotiveerd en de toetsing in rechte kan doorstaan.
16.
Het beroep is ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het betaalde griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.A. van der Straaten, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. I.H. Verzijl, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.